ECLI:NL:RBDHA:2025:9609

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 mei 2025
Publicatiedatum
30 mei 2025
Zaaknummer
NL21.9945
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking asielvergunning van eiser wegens gepleegd bijzonder ernstig misdrijf en gevaar voor de samenleving

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 27 mei 2025, wordt het beroep van eiser tegen de intrekking van zijn asielvergunning beoordeeld. Eiser, een Iraanse nationaliteit, had een asielvergunning voor onbepaalde tijd, die door de minister van Asiel en Migratie werd ingetrokken op basis van een veroordeling voor een bijzonder ernstig misdrijf, namelijk mishandeling van zijn ex-partner en poging tot doodslag op zijn zoontje. De rechtbank oordeelt dat, hoewel eiser een ernstig misdrijf heeft gepleegd, de minister onvoldoende heeft aangetoond dat eiser een actuele bedreiging vormt voor de samenleving. De rechtbank wijst op het gebruik van verouderde informatie door de minister en de onvoldoende betrokkenheid van recente persoonlijke omstandigheden van eiser. De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt de intrekking van de asielvergunning en wijst op de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure, wat leidt tot een schadevergoeding voor eiser.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: NL21.9945

uitspraak van de meervoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [v-nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. A.M. van Eik),
en
de minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder
(gemachtigde: mr. T. Pourjalili).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de intrekking van zijn verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd van 28 mei 2021.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep aangehouden in verband met de beantwoording van prejudiciële vragen door het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof). [1]
1.2.
In het arrest M.A. van 6 juli 2023 heeft het Hof de prejudiciële vragen beantwoord. Bij bericht van 15 maart 2024 heeft de rechtbank partijen verzocht om een reactie in te dienen op dit arrest.
1.3.
Op 10 april 2024 heeft eiser een nadere reactie ingediend.
1.4.
Op 26 april 2024 heeft verweerder laten weten dat hij een aanvullend besluit zou gaan nemen.
1.5.
Op 27 mei 2024 heeft verweerder een aanvullend besluit genomen.
1.6.
Eiser heeft het beroep daarna nog drie keer aangevuld met nadere gronden dan wel nadere stukken. [2]
1.7.
De rechtbank heeft het beroep op 15 april 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, mr. I.C. van Krimpen (een kantoorgenoot van eisers gemachtigde) [3] , de gemachtigde van eiser, L. Neshin als tolk en de gemachtigde van verweerder.
Beoordeling door de rechtbank
Waar gaat deze zaak over?
2. Eiser heeft de Iraanse nationaliteit en is geboren op [geboortedatum] 1977. Hij had vanaf 26 augustus 2011 een asielvergunning voor bepaalde tijd. [4] Vanaf 20 juni 2016 was eiser in het bezit van een asielvergunning voor onbepaalde tijd. Verweerder heeft deze vergunning met het besluit van 28 mei 2021 ingetrokken met terugwerkende kracht tot 3 januari 2017 [5] , omdat eiser definitief is veroordeeld voor een misdrijf waarop een gevangenisstraf staat van drie of meer jaren. Eiser is veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 36 maanden vanwege mishandeling van zijn ex-partner en vanwege poging tot doodslag op zijn zoontje dat toen vier maanden oud was. Verweerder vindt dat sprake is van een bijzonder ernstig misdrijf en vindt eiser een gevaar voor de samenleving. Eiser vormt door zijn gedrag een werkelijke, actuele en voldoende ernstige bedreiging die een fundamenteel belang van de samenleving aantast, aldus verweerder. Verweerder had in eerste instantie ook een terugkeerbesluit en inreisverbod opgelegd aan eiser, maar deze zijn bij het aanvullende besluit van 27 mei 2024 ingetrokken. Verweerder kan eiser niet gedwongen uitzetten, omdat eiser een reëel risico loopt op een schending van artikel 3 van het EVRM [6] in Iran.
Wat vindt eiser in beroep?
3. Het betoog van eiser komt, kort samengevat, op het volgende neer. Eiser voert allereerst aan dat het nationale beleid [7] in strijd is met de Kwalificatierichtlijn [8] . Hiervoor verwijst hij naar twee arresten van het Hof van 6 juli 2023 en een uitspraak van de hoogste bestuursrechter. [9] Eiser betoogt verder dat geen sprake is van een bijzonder ernstig misdrijf en dat hij ook geen gevaar voor de samenleving vormt. De intrekking van zijn asielvergunning is bovendien geen evenredige maatregel en in strijd met eisers recht om zijn familie- en gezinsleven en privéleven - als bedoeld in artikel 8 van het EVRM - in Nederland uit te oefenen. Ook is het volgens eiser niet mogelijk om zijn vergunning met terugwerkende kracht in te trekken. Daarnaast voert eiser aan dat alleen sprake kan zijn van een vertrekplicht als er ook een terugkeerbesluit is uitgevaardigd. [10] De Vreemdelingenwet 2000 biedt geen mogelijkheid om zonder terugkeerbesluit te spreken van een vertrekplicht. Tot slot betoogt eiser dat hij een schriftelijke bevestiging zou moeten krijgen waaruit blijkt dat hij een bepaalde vorm van rechtmatig verblijf heeft. Bij een intrekking zou hij namelijk alsnog aanspraak maken op rechten die uit verschillende bepalingen van het Handvest [11] voortvloeien. [12] Eiser verwijst hiervoor naar verschillende arresten van het Hof en naar een verwijzingsuitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Roermond. [13] Subsidiair verzoekt eiser op dit punt om prejudiciële vragen aan het Hof te stellen over de koppeling van het recht op voorzieningen aan rechtmatig verblijf. [14] Dergelijke vragen zijn eerder door zittingsplaats Roermond [15] gesteld, maar deze zijn uiteindelijk niet beantwoord door het Hof.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
4. Voor het intrekken van eisers asielvergunning moet allereerst vaststaan dat sprake is van een bijzonder ernstig misdrijf en dat eiser een gevaar voor de samenleving is. De rechtbank zal daarom nu eerst ingaan op die twee punten.
Bijzonder ernstig misdrijf
4.1.
Het Hof heeft in het arrest M.A. uitgelegd hoe beoordeeld moet worden of sprake is van een bijzonder ernstig misdrijf. [16] De rechtbank zal dat arrest hieronder eerst kort uiteenzetten. Aan de hand daarvan zal de rechtbank daarna beoordelen of in eisers geval sprake is van een bijzonder ernstig misdrijf.
Bijzonder ernstig misdrijf – het arrest M.A.
4.2.
In het arrest M.A. heeft het Hof geoordeeld dat alleen misdrijven die de rechtsorde van de betrokken samenleving het meest aantasten, kunnen worden aangemerkt als een bijzonder ernstig misdrijf. Bij de beoordeling van de ernst van een misdrijf moet rekening worden gehouden met alle omstandigheden van het betrokken geval. De motivering van de veroordeling is van aanzienlijk belang voor de vaststelling van die omstandigheden, voor zover daarin uitdrukking wordt gegeven aan de beoordeling door de bevoegde strafrechter van het gedrag van de betrokken vreemdeling. Vooral de aard, de hoogte van de straf die op het misdrijf staat en de daadwerkelijk opgelegde straf zijn van essentieel belang. Ook moet rekening worden gehouden met de aard van het gepleegde misdrijf, voor zover daaruit blijkt in welke mate de rechtsorde van de betrokken samenleving is aangetast, en met alle omstandigheden rond het plegen van het misdrijf. Het Hof wijst daarbij op eventuele verzachtende of verzwarende omstandigheden, de vraag of het misdrijf al dan niet opzettelijk is gepleegd en de aard en de omvang van de door het misdrijf veroorzaakte schade. Het Hof benadrukt verder dat alleen een misdrijf dat een grond vormde om een straf op te leggen die in het licht van de in de betrokken lidstaat gebruikelijke strafmaat bijzonder zwaar is, kan worden beschouwd als een bijzonder ernstig misdrijf. [17] Bij de beoordeling van het betrokken misdrijf moet rekening worden gehouden met alle specifieke omstandigheden van het betrokken geval waarbij de in dit arrest uiteengezette beoordelingscriteria niet uitputtend zijn en dus in voorkomend geval kunnen worden aangevuld met verdere criteria. [18]
Bijzonder ernstig misdrijf – de zaak van eiser
4.3.
De rechtbank stelt vast dat eiser is veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 36 maanden. De strafrechter heeft bewezen verklaard dat eiser zijn zoontje meerdere keren heeft getrapt ter uitvoering van het voorgenomen misdrijf om zijn zoontje opzettelijk van het leven te beroven, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid. Ook heeft de strafrechter bewezen geacht dat eiser zijn ex-partner die nacht heeft mishandeld door haar te slaan en aan de haren te trekken. Dit heeft geleid tot een veroordeling voor de strafbare feiten poging tot doodslag en mishandeling.
4.4.
De rechtbank leest het arrest M.A. zo dat afzonderlijk gepleegde misdrijven die op zichzelf niet aangemerkt kunnen worden als bijzonder ernstig misdrijf, niet samen kunnen worden opgeteld om tot een bijzonder ernstig misdrijf te komen. Tussen de twee strafbare feiten die eiser heeft gepleegd, is naar het oordeel van de rechtbank echter sprake van een zodanige samenhang dat – anders dan eiser betoogt – geen sprake is van cumulatie van afzonderlijke strafbare feiten. Eiser heeft in een zeer kort tijdsbestek in de woning zijn zoontje meerdere keren getrapt en zijn ex-partner mishandeld. Dit kan volgens de rechtbank worden beschouwd als één feitencomplex en niet als strikt afzonderlijke misdrijven zoals aan de orde was in het arrest M.A. Weliswaar waren de misdrijven waar het om ging in het arrest M.A. ook allemaal op één avond gepleegd, maar het ging in die zaak om losse (pogingen van) aanrandingen en de diefstal van een telefoon. De rechtbank zal dus de vraag beantwoorden of de veroordeling voor poging tot doodslag en mishandeling kan worden aangemerkt als een bijzonder ernstig misdrijf.
4.5.
De rechtbank stelt vast dat de maximaal op te leggen straf bij poging tot doodslag tien jaar is en bij mishandeling drie jaar. De rechtbank heeft in eerdere uitspraken al overwogen dat er andere misdrijven zijn waar aanzienlijk hogere strafmaxima voor gelden. Dergelijke strafmaxima zijn een belangrijke aanwijzing welke misdrijven als bijzonder ernstig moeten worden aangemerkt. [19] Dit neemt niet weg dat misdrijven waarvoor lagere strafmaxima gelden óók als bijzonder ernstig kunnen worden aangemerkt. Dit is tussen partijen ook niet in geschil. Zoals het Hof heeft overwogen, gaat het om een beoordeling van alle omstandigheden van het specifieke geval en is de straf die op een misdrijf is gesteld niet doorslaggevend.
Wat betreft de aard van het misdrijf overweegt de rechtbank als volgt. In het geval van eiser gaat het om een levensdelict. Zoals verweerder terecht heeft gesteld, gaat het dus om het meest fundamentele rechtsgoed dat een mens bezit. Volgens de strafrechter blijkt alleen hieruit al dat ook een poging tot doodslag een zeer ernstig strafbaar feit is. De rechtbank volgt verweerder daarom in beginsel in het standpunt dat zulke misdrijven de rechtsorde van de samenleving in grote mate aantasten. Dit geldt des te meer als het slachtoffer een weerloze baby is en de baby als gevolg van het gepleegde misdrijf lichamelijk letsel heeft opgelopen. De rechtbank volgt eiser niet in zijn betoog dat een poging tot het plegen van een misdrijf naar zijn aard per definitie niet kan worden aangemerkt als een misdrijf dat de rechtsorde van de samenleving het meest aantast. Het enkele feit dat het hier om een poging tot doodslag gaat, maakt het voorgaande oordeel dus niet anders.
De gevolgen van de poging tot doodslag en de mishandeling zijn bovendien groot geweest voor eisers zoontje en ex-partner. Zo is hen fysieke pijn aangedaan en heeft eiser vooral zijn zoontje fors letsel toegebracht. Eiser heeft zijn zoontje zo hard getrapt dat sprake was van een complexe schedelfractuur, een zwelling op het hoofd, breuken in de pols en compressiebreuken van de borstwervels. Het fysieke letsel van zijn zoontje lijkt inmiddels hersteld, maar van belang is dat de mogelijkheid bestaat dat bij het zoontje door het toegebrachte letsel stand afwijkingen van de wervelkolom of groeistoornissen zullen optreden. Ook is niet uitgesloten dat de complexe schedelfracturen op latere leeftijd (ernstige) psychische gevolgen zullen hebben, zoals bijvoorbeeld een post traumatisch stress-stoornis. Tot slot heeft de strafrechter gewezen op de emotionele pijn die eiser heeft aangericht. Zo is het zoontje enkele maanden uit huis geplaatst en heeft de ex-partner noodgedwongen moeten verhuizen. De rechtbank is dan ook eens met verweerder dat de aard en de omvang van de schade die eiser met het misdrijf heeft veroorzaakt fors zijn.
Wat betreft de aard van de opgelegde straf en de motivering van de veroordeling vindt de rechtbank het volgende van belang. De strafrechter heeft geoordeeld dat niet kon worden volstaan met een andere straf dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur. Hiervoor verwijst de strafrechter naar het zeer ernstige strafbare feit. De strafrechter heeft overwogen dat een minimale straf van vijf jaar passend zou zijn bij een poging tot doodslag en dat een hogere straf niet zou misstaan omdat sprake is van huiselijk geweld tegen een baby. De strafrechter is uiteindelijk door een aantal verzachtende omstandigheden tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 36 maanden gekomen. Deze verzachtende omstandigheden zijn relevant, maar de rechtbank betrekt bij haar oordeel dat het bij een deel van de verzachtende omstandigheden niet gaat om vastgestelde feiten. Zo
lijkthet zoontje fysiek hersteld te zijn en
lijktde relatiesituatie eiser boven het hoofd te zijn gegroeid door de geboorte van zijn zoontje. Verder speelde onder meer de overschrijding van de redelijke termijn als verzachtende omstandigheid, maar komt daar geen betekenis toe voor een oordeel over de ernst van het misdrijf. De rechtbank vindt daarnaast van belang dat dat de straf hoger is uitgevallen dan de eis van de officier van justitie. De strafrechter heeft namelijk overwogen dat de eis onvoldoende recht deed aan de ernst van het feit. Zoals verweerder heeft kunnen stellen in het aanvullende besluit, valt uit het vonnis op te maken dat de strafrechter ondanks de verzachtende omstandigheden gezocht heeft naar de maximaal op te kunnen leggen straf. Om die reden volgt de rechtbank eiser niet in zijn betoog dat de opgelegde gevangenisstraf aan de onderkant van de gehanteerde eisen ligt en daardoor niet kan worden gesproken over een bijzonder ernstig misdrijf. In aanvulling op het voorgaande betrekt de rechtbank ook dat sprake was van voorwaardelijke opzet, nu het Hof heeft geoordeeld dat een dergelijke omstandigheid eveneens relevant is. Tot slot is eisers gedrag, dat door de strafrechter is weergegeven in het vonnis, van belang. Daaruit blijkt dat eiser ter verdediging heeft aangevoerd dat niet hij maar zijn zijn ex-partner het letsel heeft toegebracht bij eisers zoontje. De strafrechter is hem hierin echter niet gevolgd, waardoor dit gedrag in het nadeel van eiser werkt.
4.6.
Gelet op het voorgaande komt de rechtbank met verweerder tot de conclusie dat in dit geval sprake is van een bijzonder ernstig misdrijf.
Gevaar voor de samenleving
4.7.
Het Hof heeft in het arrest M.A. ook uitgelegd hoe beoordeeld moet worden of een vreemdeling een gevaar voor de samenleving vormt. De rechtbank zal dat hieronder eerst kort uiteenzetten. Aan de hand daarvan zal de rechtbank daarna beoordelen of in eisers geval sprake is van een gevaar voor de samenleving.
Gevaar voor de samenleving – het arrest M.A.
4.8.
Uit het arrest M.A. volgt dat verweerder pas kan concluderen dat eiser een gevaar voor de samenleving is als is vastgesteld dat de bedreiging die hij vormt reëel, actueel en ernstig is. Uit vaste rechtspraak van het Hof [20] en de hoogste bestuursrechter [21] volgt verder dat de rechtbank, als zij ingaat op de vraag of een vreemdeling een actuele bedreiging vormt, rekening moet houden met feiten die zich na het laatste besluit hebben voorgedaan en die ertoe kunnen leiden dat deze actuele bedreiging verdwijnt of sterk vermindert. De rechtbank moet, als de vreemdeling feiten naar voren brengt die ertoe kunnen leiden dat de actuele bedreiging verdwijnt of sterk vermindert, die feiten bij haar oordeel betrekken. Dit is vooral het geval indien er tussen de datum van het bestreden besluit en de datum waarop de rechter dit besluit toetst een lange periode is verstreken.
Gevaar voor de samenleving – de zaak van eiser
4.9.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom eiser door zijn gedrag een actuele bedreiging vormt voor een fundamenteel belang van de samenleving. De rechtbank vindt - kort samengevat - namelijk dat verweerder zijn conclusie heeft gebaseerd op verouderde informatie en dat verweerder onvoldoende heeft gekeken naar eisers persoonlijke omstandigheden van de laatste jaren. Hieronder gaat de rechtbank concreter in op haar oordeel.
4.10.
Eiser heeft er tijdens de zitting terecht op gewezen dat de conclusie van verweerder over de actualiteit van de bedreiging is gestoeld op vier onderdelen: 1) de ernst van het misdrijf waardoor de bedreiging langer actueel blijft, 2) de ontkennende houding van eiser, 3) de afwezigheid van een bestendige positieve gedragsverandering en 4) de aanwezigheid van risicofactoren. De rechtbank is van oordeel dat de conclusie van verweerder over in ieder geval de laatste drie onderdelen geen stand kan houden. Hiervoor is het volgende van belang.
4.11.
Verweerder heeft tegengeworpen aan eiser dat hij de gepleegde strafbare feiten ontkent en zijn ex-partner (deels) de schuld geeft. De rechtbank overweegt dat verweerder deze conclusie baseert op het reclasseringsadvies van 2020 en verklaringen van eiser tijdens de strafrechtelijke procedure en het intrekkingsgehoor. De rechtbank stelt vast dat uit latere stukken en omstandigheden echter blijkt dat eiser daarna anders is gaan kijken naar zijn rol bij de strafbare feiten. Zo blijkt uit het stuk van de Waag van 1 december 2021 dat eiser daar gedurende zijn behandeling vijftien gesprekken heeft gehad waarbij onder meer werd gefocust op het erkennen van het eigen aandeel. Het stuk vermeldt dat eiser bij aanvang van de therapie vooral externaliserend en bagatelliserend over de strafbare feiten sprak, maar dat hij inmiddels meer naar zijn eigen aandeel kan en durft te kijken. Eiser kan zich beschaamd en schuldig voelen over de gebeurtenissen, aldus het stuk van de Waag. De rechtbank is van oordeel dat verweerder deze omslag in eisers verantwoordelijkheidsgevoel onvoldoende betrokken heeft. De enkele stelling in het aanvullende besluit dat dit stuk van de Waag de conclusie van verweerder niet anders maakt, vindt de rechtbank onvoldoende. Daarbij betrekt de rechtbank, ex nunc toetsend, ook eisers verklaringen tijdens de zitting. Daar heeft hij namelijk bevestigd dat hij zich verantwoordelijk voelt voor wat hij heeft gedaan, dat hij fouten heeft gemaakt en dat hij er spijt van heeft.
4.12.
In het verlengde van het voorgaande vindt de rechtbank dat verweerder onvoldoende heeft uitgelegd waarom bij eiser geen sprake is van een bestendige positieve gedragsverandering. Eiser heeft namelijk een groot aantal stukken ingediend waaruit blijkt dat hij in behandeling is gegaan en dat hij zijn leven op de rit heeft gekregen door opleidingen te volgen, arbeid te verrichten, een woning te regelen en in zijn eigen onderhoud te voorzien. Het voortgangsverslag van de reclassering (16 juni 2021) benoemt onder meer dat eiser een paar goede vrienden heeft, dat hij zich aan de huisregels en de aanwijzingen houdt van de zorgverlener waar hij behandeld wordt en dat hij zich aan het contactverbod houdt door op geen enkele wijze contact te zoeken met zijn ex-partner en zoontje. De conclusie van het voortgangsverslag is dat eiser een hardwerkende ijverige man is die de Nederlandse taal goed beheerst en dat een bestendige gedragsverandering is ingezet. Uit de verklaring van behandeling van de Waag (13 juli 2021) blijkt dat eiser behandeltrouw is en dat hij motivatie toont. Het eerder genoemde stuk van de Waag van 1 december 2021 vermeldt verder dat eiser proactief laat zien te willen integreren in Nederland, met respect voor de Nederlandse omgangsnormen. Op dat moment had hij een full time baan en een eigen kledingbedrijf opgericht. In het stuk staat verder dat eiser in praktisch en emotioneel opzicht stabiel is en dat hij een positieve dagbesteding heeft door full time werk en sporten in de vrije tijd. Het recidiverisico wordt ingeschat als verminderd en laag. Eiser heeft tot slot meerdere stukken ingediend om aan te tonen hoe hij zijn leven momenteel vormgeeft. Zo heeft eiser bijvoorbeeld het examen SVH Sociale Hygiëne behaald en een eigen bedrijf opgericht. Eiser heeft eerst een afhaalrestaurant opgezet en mag inmiddels ook in het restaurant gasten ontvangen. Het is de rechtbank onduidelijk waarom verweerder al deze omstandigheden onvoldoende vindt om te spreken van een bestendige positieve gedragsverandering. Het enkele feit dat eiser in 2023 een boete heeft gekregen voor rijden onder invloed maakt het voorgaande oordeel van de rechtbank niet anders.
4.13.
Tot slot overweegt de rechtbank dat verweerder in het kader van de actualiteit de risicofactoren uit het reclasseringsadvies (18 juni 2020) van belang heeft geacht. Specifiek gaat het om eisers nieuwe partner, het ontbreken van een steunend netwerk en het gebrek aan een adequate behandeling om gewelddadige communicatie te voorkomen. Verweerder wijst niet alleen in het bestreden besluit, maar ook in het aanvullende besluit op deze risicofactoren. De rechtbank ziet echter niet in waarom dit eiser nog kan worden tegengeworpen. Uit latere stukken blijkt namelijk dat eiser zijn behandeling heeft afgerond, dat hij emotioneel en praktisch stabiel is en dat hij een paar goede vrienden heeft. Deze stukken zijn van vóór het aanvullende besluit, maar verweerder heeft de inhoud hiervan onvoldoende kenbaar betrokken in het kader van de risicofactoren. Ten aanzien van eisers nieuwe vriendin is verder van belang dat zij in Iran verblijft. De rechtbank is gelet op deze omstandigheden dan ook van oordeel dat verweerder onvoldoende heeft uitgelegd waarom er in dit geval nog sprake zou zijn van risicofactoren die maken dat eiser een actuele bedreiging vormt.
4.14.
Gelet op wat de rechtbank hierboven onder 4.11. tot en met 4.13. heeft overwogen, is het enkele feit dat een ernstig geweldsmisdrijf langer actueel blijft onvoldoende voor de conclusie dat eiser nog steeds een actuele bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving vormt. Dat brengt de rechtbank tot de conclusie dat verweerder onvoldoende heeft uitgelegd waarom eiser een gevaar voor de samenleving is. Dat maakt dan ook dat verweerder de asielvergunning van eiser niet op deze manier had mogen intrekken. De rechtbank zal het beroep gegrond verklaren.
Overige beroepsgronden
4.15.
De rechtbank ziet geen aanleiding om in te gaan op de overige beroepsgronden van eiser. [22] Hiervoor is namelijk al geoordeeld dat de intrekking van de asielvergunning geen stand kan houden. Evenmin ziet de rechtbank reden om prejudiciële vragen te stellen aan het Hof, aangezien de uitkomst van deze vragen geen invloed kan hebben op de oplossing van het geschil. [23]
Overschrijding van de redelijke termijn
4.16.
Tijdens de zitting heeft eiser aangevoerd dat sprake is van overschrijding van de redelijke termijn en dat hij daarom recht heeft op een schadevergoeding.
4.17.
Zoals de hoogste bestuursrechter heeft overwogen, is de redelijke termijn – bedoeld in artikel 6 van het EVRM – overschreden als de duur van de totale procedure te lang is. Als uitgangspunt geldt dat in zaken die uit twee rechterlijke instanties bestaan een totale lengte van de procedure van vier jaar redelijk is. Daarbij mag de behandeling van het beroep ten hoogste twee jaar duren en de behandeling van het hoger beroep ook ten hoogste twee jaar. De redelijke termijn begint in geval van intrekking van een asielvergunning te lopen op het moment dat tegen die intrekking beroep wordt ingesteld. [24] Bij het voorgaande is tot slot van belang dat de tijd die nodig was om een prejudiciële beslissing van het Hof af te wachten, buiten beschouwing wordt gelaten als het afwachten van die beslissing redelijk is. [25]
4.18.
Eiser heeft op 23 juni 2021 beroep ingesteld. Op die dag is de redelijke termijn dus aangevangen. Op 21 juli 2022 heeft de rechtbank het beroep aangehouden in verband met de verwijzingsuitspraak van de hoogste bestuursrechter. Voorafgaand aan de aanhouding waren dus ongeveer dertien maanden verstreken. Met het arrest van 6 juli 2023 heeft het Hof de prejudiciële vragen beantwoord. Sinds dat moment zijn inmiddels een kleine 23 maanden verstreken. De totale termijn van behandeling van het beroep bedraagt dus ongeveer 36 maanden. Hiermee is de redelijke termijn van twee jaar voor de behandeling van het beroep verstreken met 12 maanden. Uitgaande van een schadebedrag van € 500,- per half jaar, waarbij het totaal van de overschrijding naar boven wordt afgerond, zal de rechtbank de Staat veroordelen tot een schadevergoeding van € 1.000,-.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit [26] . Dat betekent dat de intrekking van eisers asielvergunning geen standhoudt. Eiser zal zijn asielvergunning dus behouden.
5.1.
Nu het beroep gegrond is, is er aanleiding om verweerder te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten stelt de rechtbank [27] voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.721,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting en 1 punt voor de twee schriftelijke reacties, met een waarde per punt van € 907,- en een wegingsfactor 1).
5.2.
Het verzoek om schadevergoeding in verband met het overschrijden van de redelijke termijn wordt in die zin toegewezen dat de Staat een schadevergoeding van
€ 1.000,- moet betalen.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit (zowel het besluit van 28 mei 2021 als het aanvullende besluit van 27 mei 2024);
- veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten van € 2.721,-;
- veroordeelt de Staat der Nederlanden tot het betalen van een schadevergoeding aan eiser tot een bedrag van € 1.000,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.D. Gunster, voorzitter, en mr. M. Garabitian en mr. A. Pahladsingh, leden, in aanwezigheid van mr. J.F.A. Bleichrodt, griffier.
Uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.De verwijzingsuitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 15 juni 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:1703) heeft geleid tot het arrest M.A. van het Hof van 6 juli 2023 (C-402/22, ECLI:EU:C:2023:543).
2.Op 15 november 2024, 21 november 2024 en 3 april 2025.
3.Mr. I.C. van Krimpen heeft tijdens de zitting het woord gevoerd namens eiser.
4.Zoals bedoeld in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). Dit is een asielvergunning op grond van het Vluchtelingenverdrag, de zogenoemde “A-status”.
5.Op grond van artikel 35, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000.
6.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
7.Paragraaf C2/7.10.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000).
8.Richtlijn 2011/95/EU.
9.Zie het arrest M.A. van 6 juli 2023 en het arrest XXX van 6 juli 2023 (C-8/22, ECLI:EU:C:2023:542) van het Hof en de uitspraak van de Afdeling van 19 maart 2025 (ECLI:NL:RVS:2025:1177).
10.Hiervoor verwijst eiser naar de artikel 1, artikel 61, eerste lid, en artikel 62, eerste lid, van de Vw 2000.
11.Het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
12.Zoals artikel 7 (eerbiediging van het privéleven en familie- en gezinsleven), artikel 15 (vrijheid van beroep en het recht te werken), artikel 34 (sociale zekerheid en sociale bijstand) en artikel 25 (gezondheidszorg).
13.Het arrest M van het Hof van 14 mei 2019 (C-391/16, C-77/17 en C-78/17, ECLI:EU:C:2019:403), het arrest Changu van het Hof van 12 september 2024 (C-352/23, ECLI:EU:C:2024:748) en de verwijzingsuitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Roermond, van 12 maart 2025 (ECLI:NL:RBDHA:2025:3843).
14.Artikel 10 van de Vw 2000.
15.Zie de verwijzingsuitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Roermond, van 13 november 2023 (ECLI:NL:RBDHA:2023:17271).
16.Zoals bedoeld in artikel 14, vierde lid, aanhef en onder b, van de Kwalificatierichtlijn.
17.Zie de punten 40 tot en met 43 van het arrest M.A.
18.Zie punt 46 van het arrest M.A.
19.Zie voor het voorgaande bijvoorbeeld de uitspraak van deze rechtbank van 19 februari 2025, ECLI:NL:RBDHA:2025:2512.
20.Zie het arrest B. en Vomero van het Hof van 17 juli 2018 (C-316/16, ECLI:EU:C:2018:256) punt 94.
21.Zie de uitspraak van de Afdeling van 10 januari 2024, ECLI:NL:RVS:2024:35.
22.Over de evenredigheid van de intrekking, artikel 8 van het EVRM, de intrekking met terugwerkende kracht, de vertrekplicht en de schriftelijke bevestiging van een bepaalde vorm van rechtmatig verblijf.
23.Zie het arrest van het Hof van 6 oktober 1982, zaak C-283/21, Cilfit, ECLI:EU:C:1982:335, punt 10.
24.Zie voor het voorgaande de uitspraak van de Afdeling van 23 december 2024, ECLI:NL:RVS:2024:5315.
25.Zie de uitspraak van de Afdeling van 13 april 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1077.
26.Met het bestreden besluit bedoelt de rechtbank zowel het besluit van 28 mei 2021 als het aanvullende besluit van 27 mei 2024.
27.Op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht.