ECLI:NL:RBGEL:2017:4282

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
16 augustus 2017
Publicatiedatum
15 augustus 2017
Zaaknummer
AWB - 17 _ 404
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om schadevergoeding vanwege door UWV verleende ontslagvergoeding met betrekking tot een onrechtmatige ontslagvergunning

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 16 augustus 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) over een verzoek om schadevergoeding. Eiser had een verzoek ingediend om schadevergoeding vanwege een door het UWV verleende ontslagvergoeding, waarbij de datum van het schadeveroorzakend besluit vóór 1 juli 2013 lag. De rechtbank oordeelde dat er geen processuele connexiteit was, wat betekent dat er geen beroep bij de bestuursrechter kon worden ingesteld tegen de ontslagvergunning van het UWV. Dit was in lijn met artikel 8:5, eerste lid van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), dat stelt dat geen beroep kan worden ingesteld tegen besluiten die zijn genomen op basis van bepaalde wettelijke voorschriften. De rechtbank concludeerde dat eiser geen bezwaar kon maken tegen de afwijzing van zijn verzoek om schadevergoeding, en dat het bezwaar niet-ontvankelijk had moeten worden verklaard. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit van het UWV en verklaarde het bezwaar van eiser alsnog niet-ontvankelijk. Eiser werd geadviseerd om zich voor eventuele schadevergoeding tot de burgerlijke rechter te wenden. De rechtbank bepaalde ook dat het door eiser betaalde griffierecht diende te worden vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: 17/404

uitspraak van de meervoudige kamer van 16 augustus 2017

in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser,

en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringente Arnhem, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 14 september 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder eisers verzoek om schadevergoeding afgewezen.
Bij besluit van 13 december 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 juni 2017. Eiser is verschenen, vergezeld door zijn echtgenote. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.S. Winkel.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten. Naar aanleiding van eisers aanvraag om een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen heeft verweerder bij besluit van 27 oktober 2008 het tijdvak van 104 weken waarover eiser recht heeft op loon tijdens ziekte met 52 weken verlengd tot 23 december 2009 (loonsanctie). Bij besluit van 8 december 2008 heeft verweerder de loonsanctieperiode bekort tot 19 januari 2009. Het bezwaar en beroep daartegen zijn ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 22 februari 2012 (ECLI:NL:CRVB:2012:BV8096) heeft de Centrale Raad van Beroep (CRvB) geoordeeld dat verweerder de loonsanctie ten onrechte heeft bekort.
Naar aanleiding van deze uitspraak van de CRvB heeft eiser bij brief van 7 maart 2012 verweerder om schadevergoeding gevraagd vanwege het ten onrechte bekorten van de loonsanctie tot 19 januari 2009. Hij heeft daarbij te kennen gegeven dat hij over het loonsanctiejaar aanspraak maakt op vergoeding van zijn volledige salaris met aftrek van wat hij in dat jaar aan uitkering ingevolge de Werkloosheidswet heeft ontvangen.
Bij besluit op bezwaar van 14 maart 2012 heeft verweerder eiser meegedeeld dat de bekorting van de loonsanctie niet meer kan worden teruggedraaid en dat eiser verweerder aansprakelijk kan stellen voor schade die het gevolg is van de onterechte bekorting van de loonsanctie.
Bij besluit van 29 maart 2012 heeft verweerder eiser een schadevergoeding toegekend van
€ 2.349,31. Het daartegen gemaakte bezwaar heeft verweerder bij besluit van 30 augustus 2012 ongegrond verklaard en de rechtbank heeft het daaropvolgende beroep bij uitspraak van 9 maart 2010 ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 27 januari 2016 (ECLI:NL:CRVB:2016:399) heeft de CRvB overwogen dat wanneer de loonsanctie niet ten onrechte was bekort, eiser over de gehele periode van 19 januari 2009 tot 23 december 2009 zijn volledige loon doorbetaald had gekregen. De CRvB heeft daarom het besluit op bezwaar van 30 augustus 2012 vernietigd, zelf in de zaak voorzien en bepaald dat aan eiser een aanvullende schadevergoeding wordt toegekend van € 1.576,97, vermeerderd met de daarover te berekenen wettelijke rente.
2. Bij brief aan het UWV van 31 mei 2015 heeft eiser aanspraak gemaakt op de ontslagvergoeding die hij volgens hem ten onrechte niet heeft ontvangen, maar waarop hij recht heeft, aangezien verweerder ten onrechte, want in strijd met het ontslagverbod, een ontslagvergunning aan de (ex)werkgeefster van eiser heeft verstrekt.
Verweerder heeft het verzoek om schadevergoeding afgewezen, welke afwijzing in bezwaar is gehandhaafd.
3. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat er geen reden is voor een aanvullende schadevergoeding, omdat het dienstverband na de periode waarvoor het ontslagverbod gold, alsnog had kunnen worden opgezegd met gebruikmaking van de ontslagvergunning, zonder dat daar een ontslagvergoeding tegenover zou hebben gestaan. Volgens verweerder zijn er ook geen toezeggingen gedaan met betrekking tot toekenning van aanvullende schadevergoeding.
4. Eiser heeft aangevoerd dat hij recht heeft op schadevergoeding omdat (pas) door de uitspraak van de CRvB van 27 januari 2016 is komen vast te staan dat de ontslagvergunning onrechtmatig is verleend. Volgens eiser heeft hij daarom recht op een (vergoeding van de misgelopen) ontslagvergoeding. Volgens eiser heeft verweerder verklaard alle geleden schade te vergoeden, waar volgens eiser ook de ontslagvergoeding onder valt.
5. De rechtbank stelt, mede gelet op het verhandelde ter zitting, vast dat eisers verzoek om schadevergoeding louter betrekking heeft op de schade als gevolg van de ten onrechte door verweerder verleende ontslagvergunning. Blijkens de stukken heeft de werkgeefster gebruik gemaakt van deze door verweerder verleende ontslagvergunning en is de dienstbetrekking per 1 juni 2009 beëindigd.
6. Op 1 juli 2013 is de Wet nadeelcompensatie en schadevergoeding bij onrechtmatige besluiten (Stb. 2013, 50) in werking getreden. Op grond van het overgangsrecht blijft op deze zaak het recht van toepassing zoals dat gold voor 1 juli 2013, aangezien de datum van het schadeveroorzakend besluit is gelegen voor die datum.
7. Op grond van het tot 1 juli 2013 geldende recht kan een betrokkene bij het bestuursorgaan een verzoek indienen om door hem geleden schade te vergoeden. De bestuursrechter is bevoegd over een zogenoemd zelfstandig schadebesluit te oordelen als voldaan is aan eisen van materiële en processuele connexiteit. Dit houdt in dat de gestelde schade het gevolg moet zijn van een rechtshandeling die als besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is aan te merken (materiële connexiteit) en tegen het besluit door degene die om schade verzoekt ontvankelijk bezwaar kan worden gemaakt en vervolgens beroep ingesteld (processuele connexiteit) (zie de uitspraak van de CRvB van 7 augustus 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:1319).
8. Verweerder heeft de verlening van de ontslagvergunning gebaseerd op artikel 6 van het Buitengewoon Besluit Arbeidsverhoudingen 1945 (BBA). In artikel 6, eerste lid, van het BBA is bepaald dat de werkgever voor de opzegging van de arbeidsverhouding voorafgaande toestemming behoeft van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (de zogenoemde ontslagvergunning). Deze bepaling gold tot en met 30 juni 2015 en gold ook ten tijde van de beëindiging van het dienstverband met de werkgever per 1 juni 2009.
Op 1 juli 2015 is de Wet werk en zekerheid in werking getreden en is artikel 6 van het BBA vervallen. De schriftelijke toestemming van het UWV is thans geregeld in artikel 7:671a, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek.
9. In artikel 8:5, eerste lid van de Awb, zoals dit artikel luidde ten tijde van de ontslagvergunning en in de periode daarna tot 1 januari 2013, is bepaald dat geen beroep kan worden ingesteld tegen een besluit, genomen op grond van een wettelijk voorschrift dat is opgenomen in de bijlage die bij deze wet behoort. In de bijlage bij de Awb, onder F, sub 1 is beroep tegen een besluit, genomen op grond van artikel 6 van het BBA, uitgesloten. Uit artikel 7:1 van de Awb volgt dan ook dat geen bezwaar kan worden gemaakt (vgl. de uitspraak van de CRvB van 26 februari 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:BZ2340).
Sedert 1 januari 2013 is in artikel 8:5, eerste lid van de Awb bepaald dat geen beroep kan worden ingesteld tegen een besluit als bedoeld in artikel 1 van de bij deze wet behorende Bevoegdheidsregeling bestuursrechtspraak (Bijlage 2 van de Awb). Ook in deze bijlage is beroep tegen een besluit, genomen op grond van artikel 6 van het BBA, uitgesloten.
Sedert 1 juli 2015 staat op grond van artikel 8:5 van de Awb in verbinding met artikel 1 van Bijlage 2 bij de Awb geen beroep open tegen de schriftelijke toestemming, als bedoeld in artikel 7:671a, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek.
10. Uit het vorenstaande volgt dat zowel ten tijde van de beëindiging van het dienstverband als thans geen beroep bij de bestuursrechter kan worden ingesteld tegen de ontslagvergunning van het UWV.
11. Aangezien de bestuursrechter niet bevoegd is te oordelen over de ontslagvergunning, is hij, gelet op hetgeen onder 7 is overwogen, ook niet bevoegd te oordelen over het schadebesluit dat daarop betrekking heeft. Dit brengt met zich dat eiser geen bezwaar kan maken tegen de afwijzing van het verzoek om schadevergoeding en dat verweerder dat bezwaar niet-ontvankelijk had moeten verklaren. Verweerder heeft het bezwaar ten onrechte inhoudelijk behandeld.
Uit het voorgaande volgt dat eiser zich voor een eventuele schadevergoeding alleen tot de burgerlijke rechter kan wenden.
12. Het beroep is gegrond en het bestreden besluit moet worden vernietigd. De rechtbank zal zelf in de zaak voorzien en het bezwaar van eiser alsnog niet-ontvankelijk verklaren.
13. Van voor vergoeding in aanmerking komende kosten als bedoeld in het Besluit proceskosten bestuursrecht is niet gebleken. Wel dient verweerder het door eiser betaalde griffierecht te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt het bestreden besluit;
verklaart het bezwaar tegen het besluit van 14 september 2016 niet-ontvankelijk en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
bepaalt dat verweerder het betaalde griffierecht van € 46,- aan eiser vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.C.G. Okhuizen, voorzitter, mr. E.C.E. Marechal en mr. drs. J.W.A. Fleuren, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.W.M. Litjens, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op: 16 augustus 2017
Griffier
Voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.