ECLI:NL:RBGEL:2020:7251

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
17 januari 2020
Publicatiedatum
3 maart 2022
Zaaknummer
7172977
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake effectenlease-overeenkomst tussen Afnemer en Dexia Nederland B.V.

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 17 januari 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen Afnemer en Dexia Nederland B.V. over een effectenlease-overeenkomst, genaamd 'Allround Sparen'. Afnemer, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde Leaseproces, vorderde onder andere een verklaring voor recht dat Dexia onrechtmatig heeft gehandeld en dat Afnemer geen restschuld aan Dexia verschuldigd is. Dexia voerde verweer en stelde een tegenvordering in, waarin zij onder andere vroeg om een verklaring dat de overeenkomst rechtsgeldig tot stand is gekomen en dat Afnemer niet blootgesteld was aan een onaanvaardbaar zware financiële last.

De rechtbank oordeelde dat Dexia haar waarschuwingsplicht niet is nagekomen, wat onrechtmatig handelen opleverde. Echter, omdat Afnemer niet voldoende onderbouwde dat hij nog een vordering had op Dexia, werd zijn vordering grotendeels afgewezen. De rechtbank verklaarde voor recht dat de overeenkomst rechtsgeldig tot stand is gekomen en dat Dexia op de in deze procedure aangevoerde gronden niets meer aan Afnemer verschuldigd is. Afnemer werd veroordeeld in de proceskosten.

De uitspraak is van belang in het kader van de vele procedures die zijn gevoerd over effectenlease-overeenkomsten in Nederland, waarbij Dexia vaak betrokken is. De rechtbank heeft de jurisprudentie van de Hoge Raad en andere relevante uitspraken in acht genomen bij haar beoordeling.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK GELDERLAND
Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Nijmegen
Zaakgegevens: 7172977 CV EXPL 18-3272
Grosse aan: mr. van Staveren
Afschrift aan: mr. van Dijk
Verzonden d.d.
vonnis van de kantonrechter d.d. 17 januari 2020
inzake
[eis.conv./ged.reconv.] ,
wonende te [plaats] ,
eisende partij in conventie,
verwerende partij in (voorwaardelijke) reconventie,
gemachtigde: mr. G. van Dijk, Leaseproces,
tegen
de besloten vennootschap Dexia Nederland B.V.
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in (voorwaardelijke) reconventie,
gemachtigde mr. J.R. van Staveren.
Partijen worden hierna Afnemer en Dexia genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 7 augustus 2018,
- de conclusie van antwoord in conventie tevens houdende conclusie van eis in (voorwaardelijke) reconventie,
- de conclusie van repliek in conventie tevens houdende conclusie van antwoord in (voorwaardelijke) reconventie,
- de conclusie van dupliek in conventie tevens houdende conclusie van repliek in (voorwaardelijke) reconventie,
- de conclusie van dupliek in (voorwaardelijke) reconventie,
1.2.
Hierna is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Afnemer is op 13 januari 2000 met (de rechtsvoorganger van) Dexia een effectenlease-overeenkomst aangegaan, genaamd ‘Allround Sparen’ (hierna: de overeenkomst). De overeenkomst heeft contractnummer [nummer 1] .
2.2.
De gemachtigde van Afnemer, Leaseproces, heeft bij brief van 19 april 2006 de nietigheid, vernietiging, dan wel ontbinding van de overeenkomst ingeroepen op grond van misbruik van omstandigheden, wanprestatie, dwaling, onrechtmatige daad en/of misleidende reclame. Tevens wordt het recht voorbehouden daartoe ook andere gronden nog aan te voeren.
2.3.
De overeenkomst is geëindigd op 8 juli 2012. Daarbij is een positief resultaat van
€ 694,38 aan Afnemer voldaan.
2.4.
Afnemer heeft door middel van een zogenaamde ‘opt-out verklaring’ aangegeven niet gebonden te willen zijn aan de door het Gerechtshof Amsterdam op 25 januari 2007 algemeen verbindend verklaarde Duisenberg-regeling.
2.5.
Namens Afnemer zijn (stuitings)brieven aan Dexia gezonden in 2009, 2012, 2016 en 2018.

3.3. De vordering en het verweer in conventie en in (voorwaardelijke) reconventie

3.1.
Afnemer vordert (samengevat) dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
1. voor recht zal verklaren dat Dexia onrechtmatig heeft gehandeld jegens Afnemer en/of toerekenbaar is tekort geschoten,
2. Dexia zal veroordelen tot voldoening aan Afnemer van al datgene dat Afnemer aan Dexia heeft betaald onder de overeenkomst, vermeerderd met de wettelijke rente daarover,
3. indien zou blijken dat Dappers volgens Dexia nog een openstaande restschuld heeft, voor recht zal verklaren dat Afnemer de door Dexia gevorderde restschuld niet verschuldigd is,
4. Dexia zal veroordelen tot betaling van de buitengerechtelijke kosten van Afnemer,
5. Dexia zal veroordelen in de proceskosten en de nakosten.
3.2.
Dexia voert verweer tegen de vorderingen. Het verweer mondt uit in een (deels voorwaardelijke) tegenvordering, waarbij Dexia vordert (samengevat) dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
- voorwaardelijk, namelijk onder de voorwaarde dat de in conventie opgeworpen verweren met betrekking tot de klachtplicht en de verjaring worden verworpen:
Afnemer zal bevelen aan Dexia een kopie te verstrekken van het dossier dat Leaseproces omtrent hem heeft aangelegd, althans van het(de) intakeformulier(en), op straffe van een dwangsom,
- onvoorwaardelijk:
1. voor recht zal verklaren dat de overeenkomst rechtsgeldig tot stand gekomen is, niet is vernietigd en niet blootstaat aan vernietiging,
2. voor recht zal verklaren dat Afnemer met betrekking tot de overeenkomst niet is blootgesteld aan het risico op een onaanvaardbaar zware financiële last,
3. voor recht zal verklaren dat Dexia niets meer aan Afnemer verschuldigd is,
4. Afnemer zal veroordelen in de proceskosten.
3.3.
Op de stellingen en verweren van partijen zal voor zover nodig hierna nader worden ingegaan.
4. De beoordeling
in conventie en in reconventie
4.1.
Het gaat in deze zaak om een financieel product dat tussen 1990 en 2003 in Nederland ongeveer één miljoen keer is verkocht, namelijk een effectenlease-overeenkomst. Kenmerk van dit product is, dat de afnemer van het product met geleend geld belegt. Na het instorten van de aandelenmarkt zijn vele afnemers geconfronteerd met restschulden en andere verliezen. In de afgelopen 15 á 20 jaar zijn in Nederland hierover duizenden procedures gevoerd, waarbij Dexia vaak één van de procespartijen was. Door belangenbehartigers van afnemers en vertegenwoordigers van aanbieders van deze producten is, in het kader van de WCAM, een regeling getroffen, die bij beschikking van het Gerechtshof Amsterdam van 25 januari 2007 algemeen verbindend is verklaard. Enkele tienduizenden afnemers hebben deze regeling niet geaccepteerd en tijdig een opt-out-verklaring ingediend, waaronder Afnemer.
4.2.
De veelheid van procedures heeft geleid tot veel jurisprudentie, waaronder verschillende richtinggevende arresten van de Hoge Raad. Deze jurisprudentie is bij de gemachtigden van partijen bekend. In het bijzonder gaat het om de arresten van de Hoge Raad van 28 maart 2008 (ECLI:NL:HR:2008:BC2837), 5 juni 2009 (ECLI:NL:HR:2009:BH 2815), 29 april 2011 (ECLI:NL:HR:2011:BP4003), 3 februari 2017 (ECLI:NL:HR:2017:164) en 12 april 2019 (ECLI:NL:HR:2019:590) en de arresten van het gerechtshof Amsterdam van 1 december 2009 (ECLI:NL:GHAMS:2009:BK4981) en 1 april 2014, (ECLI:NL:GHAMS:2014:11363.30). Deze jurisprudentie wordt als leidraad genomen. Door partijen zijn geen (althans onvoldoende) bijzondere omstandigheden gesteld die in deze zaak een afwijking daarvan rechtvaardigen.
4.3.
Toepassing van deze maatstaven en beoordelingskaders leidt in het onderhavige geval tot de volgende conclusies:
er is sprake van huurkoop;
er is geen sprake van dwaling, misleidende reclame en/of misbruik van omstandigheden; evenmin is er sprake van (ver)nietig(baar)heid krachtens de Wck;
Dexia heeft haar bijzondere zorgplichten geschonden, in elk geval de waarschuwingsplicht, en daardoor onrechtmatig gehandeld;
Afnemer heeft schade geleden, bestaande uit verschuldigde termijnen en restschuld;
er is voldoende causaal verband aanwezig tussen de hiervoor bedoelde schade en de onrechtmatige daad van Dexia.
volmacht4.4. Dexia betwist allereerst - bij gebreke van een recente volmacht - dat Leaseproces gevolmachtigd is om namens Afnemer deze procedure op te starten. Zij verzoekt de kantonrechter daarom om Leaseproces te gelasten een recente volmacht te overleggen waaruit de wil blijkt van Afnemer om Dexia nog immer in rechte te betrekken.
Dit verweer slaagt niet. Door Dexia is niet betwist dat Leaseproces door Afnemer gevolmachtigd is. Zij wil bewijs dat dit niet veranderd is. Hiervoor is geen grond. Dexia heeft haar stelling dat het voorgekomen is dat Leaseproces namens een overleden cliënt procedeert niet onderbouwd. Evenmin heeft Dexia onderbouwd dat er aanleiding bestaat om te veronderstellen dat juist Afnemer zijn machtiging heeft ingetrokken.
klachtplicht en verjaring4.5. Dexia stelt zich op het standpunt dat de vordering van Afnemer is verjaard. Daartoe voert Dexia aan dat Afnemer pas een beroep op de beweerde schending van artikel 41 NR 1999 heeft gedaan ruimschoots na verloop van vijf jaar nadat Afnemer bekend was met de schade en de daarvoor aansprakelijke persoon, terwijl de verjaring niet is gestuit.
Ook heeft Afnemer volgens Dexia zijn klachtplicht uit hoofde van artikel 6:89 BW geschonden, aangezien hij pas in 2018 (en daarmee ruim 18 jaar na dato) jegens Dexia heeft geklaagd over de rol van Spaar Select bij het sluiten van de overeenkomsten. De namens Afnemer gestuurde brieven aan Dexia bevatten geen verwijzing naar Spaar Select en bevatten evenmin een klacht over de rol van de tussenpersoon, aldus Dexia.
Het beroep op schending van de klachtplicht en op verjaring wordt afgewezen. De gehoudenheid van Dexia tot schadevergoeding is niet gebaseerd op de grond dat Dexia in strijd met artikel 41 NR 1999 Afnemer als cliënt heeft geaccepteerd, maar op een schending door Dexia van de op haar rustende tweeledige zorgplicht. Pas bij de vaststelling van de omvang van schadevergoeding op grond van de schending van die zorgplicht wordt het in strijd handelen met voornoemd artikel in aanmerking genomen bij de schuldverdeling in de zin van artikel 6:101 BW. Een schending van de klachttermijn of verjaring van de vordering is dan ook niet aan de orde.
tussenpersoon4.6. In de arresten van 2 september 2016 (ECLI:NL:HR:2016:2012 en 2016:2015) heeft de Hoge Raad geoordeeld, kort weergegeven, dat indien een cliëntenremisier zich niet beperkt tot het aanbrengen van potentiële cliënten bij een beleggingsinstelling of effecteninstelling, maar hij die belegger tevens in de uitoefening van zijn beroep of bedrijf adviseert, de aldus handelende cliëntenremisier over een vergunning dient te beschikken. Als de cliëntenremisier geen vergunning heeft en zich niet alleen heeft beperkt tot het aanbrengen van de cliënt maar ook jegens de afnemer als financieel adviseur is opgetreden, handelt zij in strijd met artikel 41 NR 1999. Indien Dexia wist of behoorde te weten dat de cliëntenremisier tevens adviseerde, dan levert dit een (extra) onrechtmatigheidsgrond jegens de afnemer van het effectenproduct op. Gelet op de uiteenlopende ernst van de wederzijds gemaakte fouten, eist de billijkheid in dat geval in beginsel dat de vergoedingsplicht van Dexia geheel in stand blijft zowel wat betreft een eventuele restschuld als wat de door de particuliere belegger reeds betaalde rente, aflossing en kosten aangaat. Dit geldt ook als de mogelijke financiële gevolgen van de leaseovereenkomst geen onaanvaardbaar zware financiële last voor de afnemer vormden.
4.7.
Afnemer heeft de overeenkomst met Dexia afgesloten via tussenpersoon Spaar Select. Tussen partijen is niet in geschil dat Spaar Select niet beschikt over de voor beleggingsadvieswerkzaamheden noodzakelijke vergunning. Beoordeeld moet daarom worden of Spaar Select beleggingsadvieswerkzaamheden verrichtte en of Dexia daarvan op de hoogte was of behoorde te zijn.
Partijen zijn het erover eens dat van advisering sprake is indien een aanprijzing wordt toegesneden op de persoon en/of als een product (in dit geval een effectenleaseovereenkomst) als geschikt voor de betrokken persoon wordt aanbevolen. De stelplicht en bewijslast dat de tussenpersoon hem in voormelde zin heeft geadviseerd en dat Dexia wetenschap had althans behoorde te hebben van het feit dat de tussenpersoon Afnemer, anders dan in algemene zin, een persoonlijk en specifiek op dit product toegesneden advies heeft verstrekt, rusten op Afnemer.
4.8.
Afnemer stelt hierover het volgende:
Hij is bij een huis aan huis bezoek benaderd door [betrokkene 1] , adviseur van Spaar Select. In een gesprek bij Afnemer thuis heeft de adviseur geïnformeerd naar de wensen en de financiële situatie van Afnemer en zijn vrouw. Afnemer wenste vermogen op te bouwen voor de toekomst. Volgens de adviseur was dat mogelijk en zij adviseerde om het product Allround Sparen af te sluiten. Met een inleg van ƒ 100,- per maand zou Afnemer binnen een aantal jaren een aanzienlijk vermogen opbouwen. De adviseur heeft niet gewezen op de specifieke risico’s. Afnemer had geen beleggingservaring of kennis van complexe financiële producten en heeft het advies van de adviseur opgevolgd.
4.9.
Dexia heeft het betoog van Afnemer ten aanzien van de totstandkoming van de overeenkomst bestreden. Zij wijst erop dat Afnemer zijn stellingen niet (voldoende) heeft onderbouwd met relevante stukken. Dit betoog slaagt. De stukken die Afnemer in dit verband ter onderbouwing van zijn vordering naar voren brengt, hebben een algemene strekking en geven geen inzicht in de manier waarop in deze concrete zaak Spaar Select Afnemer heeft geadviseerd. Afnemer heeft daarmee onvoldoende onderbouwd dat bij de totstandkoming van de overeenkomst sprake is geweest van verboden beleggingsadvieswerkzaamheden.
orderremisier4.10. Afnemer voert ook aan dat sprake is van onrechtmatig handelen door Dexia omdat de tussenpersoon is opgetreden als orderremisier en daardoor gehandeld heeft in strijd met artikel 41 NR 1999. Hij voert daarbij aan, dat uit de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 19 februari 2019, ECLI:NL:GHDHA:2019:216, volgt dat het namens en voor rekening van een cliënt door de tussenpersoon insturen van een aanvraagformulier aan Dexia is aan te merken als het doorgeven van een order. Deze uitspraak van het Gerechtshof wordt niet gevolgd, zoals ook door deze rechtbank is geoordeeld in de uitspraak van 22 mei 2019 die gepubliceerd is onder nummer ECLI:NL:RBGEL:2019:2253. Het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft in het arrest van 15 oktober 2019, ECLI:NL:GHARL:2019:8462 eveneens geoordeeld dat het enkel doorsturen van een aanvraagformulier niet kan worden aangemerkt als het doorgeven van een order, zodat op dat punt geen sprake is van schending van artikel 41 NR 1999.
schending waarschuwingsplicht
4.11.
Tussen partijen staat wel vast dat Dexia haar waarschuwingsplicht niet is nagekomen. Daarmee heeft Dexia onrechtmatig gehandeld jegens Afnemer. Nu Afnemer niet (onderbouwd) heeft gesteld dat sprake is van een onaanvaardbaar zware financiële last, maar zich terzake zijn rechten heeft voorbehouden en er geen restschuld uit de overeenkomst is ontstaan, is er geen schadevergoedingsplicht voor Dexia. De eerste gevorderde verklaring voor recht zal daarom op die grond toegewezen worden op de wijze die hierna is aangegeven.
De 3e gevorderde verklaring voor recht zal niet toegewezen worden, nu niet is gesteld of gebleken dat er volgens Dexia sprake is van een restschuld. Uit de overgelegde eindnota blijkt dat sprake was van een aan Afnemer uit te keren bedrag en dus niet van een restschuld. Dat dit standpunt op een later moment zou zijn gewijzigd, is niet aangevoerd.
buitengerechtelijke kosten4.12.Afnemer heeft vergoeding gevorderd van buitengerechtelijke kosten. Gelet op het voorgaande is er geen grond voor vergoeding aanwezig.
proceskosten
4.13.
Nu Afnemer grotendeels in het ongelijk gesteld wordt zal hij worden veroordeeld in de proceskosten.
in (voorwaardelijke) reconventie voorts
voorwaardelijke reconventie
4.14.
Omdat in conventie het beroep van Dexia op verjaring en de klachtplicht verworpen zijn, wordt toegekomen aan de voorwaardelijk ingestelde vordering.
De vordering die gebaseerd is op artikel 843aRv, kan niet worden toegewezen, omdat Dexia daar geen belang bij heeft. Bij toewijzing van de vordering bij eindvonnis kunnen de gegevens waar de vordering op ziet, niet in deze instantie gebruikt worden door Dexia. Dexia heeft niet gesteld welk belang zij na het eindvonnis heeft bij afgifte van (een kopie van) de gevorderde stukken.
4.15.
Dexia vordert verschillende verklaringen voor recht die ertoe strekken het niet-bestaan van een recht vast te stellen. In haar visie is zij niets meer aan Afnemer verschuldigd. De procesefficiëntie is er volgens haar bij gediend om alle geschilpunten in deze procedure beoordeeld te krijgen en om ervoor te zorgen dat Leaseproces na afwijzing van de vordering niet een nieuwe procedure aanhangig maakt. Volgens Afnemer heeft Dexia geen belang bij haar gevraagde verklaringen voor recht, is haar vordering te vaag om toegewezen te worden, heeft Dexia haar vordering niet onderbouwd en meent hij ten slotte nog enkele vorderingen op Dexia te hebben.
4.16.
Alvorens puntsgewijs in te gaan op de verschillende gevorderde verklaringen voor recht wordt in zijn algemeenheid het volgende vooropgesteld. In beginsel is het aan de schuldeiser van een vordering om te bepalen of en op welk moment hij zijn vordering in rechte geldend wil maken. Indien hij de regels ten aanzien van de (stuiting van) de verjaring (en onder omstandigheden de klachtplicht) in acht neemt, kan hij daarvoor de tijd nemen. Anderzijds dient het procesrecht er ook toe om bescherming te bieden aan een schuldenaar die jarenlang wordt genoodzaakt rekening te houden met een onduidelijke, mogelijk nog jegens hem geldend te maken vordering. Ook hem moet de mogelijkheid worden geboden om aan die situatie op enig moment een einde te maken door uitsluitsel te kunnen krijgen over de vraag of het gaat om daadwerkelijk bestaande civielrechtelijke rechten. Daartoe kunnen de door Dexia gevraagde verklaringen voor recht een geëigend middel zijn. Anders dan Afnemer betoogt, heeft Dexia derhalve voldoende belang om haar reconventionele vordering in te stellen.
4.17.
Ook bij dergelijke negatieve verklaringen voor recht, blijven de stelplicht en bewijslast rusten op de partij die in materieel opzicht aan bepaalde feiten rechtsgevolgen verbonden wil zien. De vorm waarin de vordering is gegoten is daarbij niet bepalend.
de eerste vordering4.18. In de namens Afnemer aan Dexia verstuurde brief van 2006 heeft Leaseproces een aantal gronden voor vernietigbaarheid van onderhavige overeenkomst benoemd, namelijk de artikelen 3:44 BW, 6:228 BW en 3:40 BW. Op die gronden is dus in een eerder stadium van de zaak een beroep gedaan, zonder dit beroep in de procedure zelf uit te werken. Nu Afnemer de kans had en het ook op zijn weg gelegen had om deze gronden thans aan de orde te stellen maar dit aldus niet gedaan heeft en hij daarnaast terecht heeft opgemerkt dat ook vernietiging op grond van 1:89 BW in casu niet speelt, zal de gevraagde verklaring voor recht worden toegewezen voor zover het de gronden uit de artikelen 3:44 BW, 6:228 BW, 3:40 BW en 1:89 BW betreft. De gevraagde verklaring voor recht zal niet conform gevorderd worden toegewezen omdat niet kan worden uitgesloten dat zich in de toekomst, al dan niet op grond van uitgekristalliseerde jurisprudentie, een situatie voordoet dat Afnemer de overeenkomst alsnog op een andere grond kan vernietigen.
de tweede vordering
4.19.
Nu de vordering in conventie grotendeels is afgewezen heeft Dexia, anders dan Afnemer betoogt, belang bij deze gevraagde verklaring voor recht omdat de eventuele blootstelling aan het risico op een onaanvaardbaar zware financiële last relevant is voor de schadeverdeling volgens het Hofmodel. Van de zijde van Dexia is gesteld dat Afnemer bij het aangaan van de overeenkomst niet werd blootgesteld aan een risico op een onaanvaardbaar zware financiële last. In conventie heeft Afnemer aangegeven in deze zaak niet in te willen gaan op dit vraagstuk en heeft hij zich dienaangaande alle rechten voorbehouden. Daarmee heeft hij het standpunt van Dexia onweersproken gelaten. Indien Afnemer een andere mening was toegedaan dan had het op zijn weg gelegen dit andersluidende standpunt bij wijze van verweer in reconventie in te nemen en bovendien te voorzien van een concrete onderbouwing. Afnemer heeft slechts, zonder enige onderbouwing, gesteld dat het voor Dexia in één oogopslag zichtbaar was dat sprake was van een onaanvaardbaar zware financiële last, gelet op de inkomsten, woonlasten en gezinssamenstelling. Nu iedere onderbouwing van deze stelling achterwege is gebleven, wordt dit verweer verworpen en moet het ervoor worden gehouden dat de overeenkomst geen onaanvaardbaar zware financiële last op Afnemer heeft gelegd. De gevraagde verklaring voor recht zal daarom worden toegewezen.
de derde vordering4.20. Voor toewijzing van de vordering van Dexia is vereist dat in dit geding kan worden vastgesteld dat zij niets meer aan Afnemer verschuldigd is. Dat betekent dat wanneer dat niet ten volle kan worden vastgesteld, in beginsel afwijzing van de vordering behoort te volgen.
4.21.
Afnemer verweert zich tegen de vordering door te stellen dat hij nog een vordering heeft in verband met de door Dexia onterecht in rekening gebrachte resterende termijnen en beleggings-technische gebreken. Zoals hiervoor overwogen, rusten de stelplicht en bewijslast op de partij die in materieel opzicht aan bepaalde feiten rechtsgevolgen verbonden wil zien. Waar het aldus Afnemer is die zich verweert tegen de vordering van Dexia met een beroep op onverschuldigde betaling of een vorderingsrecht, rusten op grond van de hoofdregel van artikel 150 Rv de stelplicht en bewijslast ter zake van feiten die tot het door Afnemer gestelde rechtsgevolg leiden op Afnemer. Afnemer heeft ter onderbouwing van zijn stelling geen bedragen genoemd, maar slechts volstaan met een verwijzing naar het arrest van de Hoge Raad van 21 april 2017 (ECLI:NL:HR:2017:773). Dexia betwist (ook) op dit punt nog iets aan Afnemer verschuldigd te zijn. Volgens haar zijn er geen resterende termijnen in rekening gebracht. Afnemer heeft zijn standpunt hierop niet voorzien van een nadere onderbouwing, zodat dit als onvoldoende onderbouwd wordt gepasseerd. Ook ten aanzien van de beleggings-technische gebreken heeft Afnemer zelf aangegeven dat hij geen vordering terzake zal instellen, gelet op de stand van de jurisprudentie. Dat er desondanks een vordering zou bestaan is dan onvoldoende onderbouwd.
4.22.
Afnemer heeft voorts aangevoerd dat Dexia de op haar rustende waarschuwingsplicht met betrekking tot het restschuldrisico heeft geschonden, om welke reden hij Dexia nog aansprakelijk kan stellen. Ook dit betoog wordt verworpen, omdat schending van deze zorgplicht reeds door Dexia is erkend, zodat op dit punt voor Dexia geen verdere verplichting tot schadevergoeding bestaat.
4.23.
Nu Afnemer niet heeft toegelicht welke vordering(en) hij verder op Dexia meent te hebben, slaagt zijn verweer niet. Dat betekent dat de gevorderde verklaring voor recht toewijsbaar is. Ook hier geldt dat de verklaring voor recht niet conform gevorderd zal worden toegewezen, omdat niet kan worden uitgesloten dat zich in de toekomst een situatie voordoet waarin Dexia op een andere grond nog iets verschuldigd is. De vordering wordt daarom toegewezen, in die zin dat voor recht wordt verklaard dat Dexia op de in deze procedure aangevoerde gronden niets meer aan Afnemer is verschuldigd.
proceskosten
4.24.
Afnemer zal als de overwegend in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten.

5.De beslissing

in conventie
5.1.
verklaart voor recht dat Dexia bij de totstandkoming van de overeenkomst met nummer [nummer 1] onrechtmatig heeft gehandeld jegens Afnemer door de op haar rustende waarschuwingsplicht niet na te komen,
5.2.
veroordeelt Afnemer in de proceskosten, die aan de zijde van Dexia tot op heden worden vastgesteld op € 960,00 aan salaris van de gemachtigde,
in (voorwaardelijke) reconventie:
5.3.
verklaart voor recht dat de overeenkomst met nummer [nummer 1] rechtsgeldig tot stand is gekomen, niet is vernietigd op grond van de artikelen 3:44 BW, 6:228 BW, 3:40 BW en 1:89 BW en niet bloot staat aan vernietiging op één van deze gronden,
5.4.
verklaart voor recht dat Afnemer met betrekking tot de overeenkomst met nummer [nummer 1] niet werd blootgesteld aan het risico op een onaanvaardbaar zware financiële last,
5.5.
verklaart voor recht dat Dexia op de in deze procedure aangevoerde gronden niets meer aan Afnemer verschuldigd is,
5.6.
veroordeelt Afnemer in de proceskosten, die aan de zijde van Dexia tot op heden worden vastgesteld op € 480,00 aan salaris van de gemachtigde,
in conventie en in reconventie voorts
5.7.
verklaart dit vonnis ten aanzien van de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad,
5.8.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Engelbert-Clarenbeek en in het openbaar uitgesproken op 17 januari 2020 in tegenwoordigheid van de griffier.