ECLI:NL:RBGEL:2020:7254

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
22 januari 2020
Publicatiedatum
3 maart 2022
Zaaknummer
7116621
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake effectenlease-overeenkomst tussen Afneemster en Dexia Nederland B.V.

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 22 januari 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een afnemer (Afneemster) en Dexia Nederland B.V. over een effectenlease-overeenkomst genaamd 'Allround Sparen'. De afnemer heeft de nietigheid, vernietiging of ontbinding van de overeenkomst ingeroepen op basis van misbruik van omstandigheden, wanprestatie, dwaling, onrechtmatige daad en misleidende reclame. De overeenkomst is op verzoek van de afnemer beëindigd op 6 april 2011, met een positief resultaat van € 824,05. De afnemer heeft een opt-out verklaring ingediend voor de Duisenberg-regeling, die door het Gerechtshof Amsterdam algemeen verbindend was verklaard.

De rechtbank heeft de vorderingen van de afnemer beoordeeld, waarbij Dexia werd verweten onrechtmatig te hebben gehandeld door haar waarschuwingsplicht niet na te komen. Dexia voerde verweer en stelde dat de vordering van de afnemer verjaard was en dat de klachtplicht was geschonden. De rechtbank verwierp deze verweren en oordeelde dat de afnemer schade had geleden door de onrechtmatige daad van Dexia, die bestond uit verschuldigde termijnen en restschuld.

In reconventie vorderde Dexia verklaringen voor recht over de rechtsgeldigheid van de overeenkomst en het niet bestaan van enige verplichting jegens de afnemer. De rechtbank oordeelde dat de overeenkomst rechtsgeldig tot stand was gekomen en dat Dexia niets meer aan de afnemer verschuldigd was. De afnemer werd veroordeeld in de proceskosten, terwijl Dexia in het gelijk werd gesteld met betrekking tot de onrechtmatige daad en de waarschuwingsplicht.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK GELDERLAND
Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
Zaakgegevens: 7116621 CV EXPL 18-8405
Grosse aan: mr. van Staveren
Afschrift aan: mr. van Dijk
Verzonden d.d.
vonnis van de kantonrechter d.d. 22 januari 2020
inzake
[eis.conv./ged.reconv.] ,
wonende te [plaats] ,
eisende partij in conventie,
verwerende partij in (voorwaardelijke) reconventie,
gemachtigde: mr. G. van Dijk, Leaseproces,
tegen
de besloten vennootschap Dexia Nederland B.V.
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in (voorwaardelijke) reconventie,
gemachtigde mr. J.R. van Staveren.
Partijen worden hierna Afneemster en Dexia genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 23 juli 2018,
- de conclusie van antwoord in conventie tevens houdende conclusie van eis in (voorwaardelijke) reconventie,
- de conclusie van repliek in conventie tevens houdende conclusie van antwoord in (voorwaardelijke) reconventie,
- de conclusie van dupliek in conventie tevens houdende conclusie van repliek in (voorwaardelijke) reconventie,
- de conclusie van dupliek in (voorwaardelijke) reconventie.
1.2.
Hierna is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Afneemster is op 23 december 1999 met (de rechtsvoorganger van) Dexia een effectenlease-overeenkomst aangegaan, genaamd ‘Allround Sparen’ (hierna: de overeenkomst). De overeenkomst heeft contractnummer [nummer] .
2.2.
De gemachtigde van Afneemster, Leaseproces, heeft bij brief van 19 december 2006 de nietigheid, vernietiging, dan wel ontbinding van de overeenkomst ingeroepen op grond van misbruik van omstandigheden, wanprestatie, dwaling, onrechtmatige daad en/of misleidende reclame. Tevens wordt het recht voorbehouden daartoe ook andere gronden nog aan te voeren.
2.3.
De overeenkomst is op verzoek van Afneemster geëindigd op 6 april 2011. Daarbij is een positief resultaat van € 824,05 gerealiseerd.
2.4.
Afneemster heeft door middel van een zogenaamde ‘opt-out verklaring’ aangegeven niet gebonden te willen zijn aan de door het Gerechtshof Amsterdam op 25 januari 2007 algemeen verbindend verklaarde Duisenberg-regeling.
2.5.
Namens Afneemster zijn (stuitings)brieven aan Dexia gezonden in 2009, 2012 en 2016.

3.3. De vordering en het verweer in conventie en in (voorwaardelijke) reconventie

3.1.
Afneemster vordert (samengevat) dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
1. voor recht zal verklaren dat Dexia onrechtmatig heeft gehandeld jegens Afneemster en/of toerekenbaar is tekort geschoten,
2. Dexia zal veroordelen tot voldoening aan Afneemster van al datgene dat Afneemster aan Dexia heeft betaald onder de overeenkomst, vermeerderd met de wettelijke rente daarover,
3. Dexia zal veroordelen tot betaling van de buitengerechtelijke kosten van Afneemster,
4. Dexia zal veroordelen in de proceskosten en de nakosten.
3.2.
Dexia voert verweer tegen de vorderingen. Het verweer mondt uit in een (deels voorwaardelijke) tegenvordering, waarbij Dexia vordert (samengevat) dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
- voorwaardelijk, namelijk onder de voorwaarde dat de in conventie opgeworpen verweren met betrekking tot de klachtplicht en de verjaring worden verworpen:
Afneemster zal bevelen aan Dexia een kopie te verstrekken van het dossier dat Leaseproces omtrent haar heeft aangelegd, althans van het(de) intakeformulier(en), op straffe van een dwangsom,
- onvoorwaardelijk:
1. voor recht zal verklaren dat de overeenkomst rechtsgeldig tot stand gekomen is, niet is vernietigd en niet blootstaat aan vernietiging,
2. voor recht zal verklaren dat Afneemster met betrekking tot de overeenkomst niet is blootgesteld aan het risico op een onaanvaardbaar zware financiële last,
3. voor recht zal verklaren dat Dexia niets meer aan Afneemster verschuldigd is,
4. Afneemster zal veroordelen in de proceskosten.
3.3.
Op de stellingen en verweren van partijen zal voor zover nodig hierna nader worden ingegaan.
4. De beoordeling
in conventie en in reconventie
4.1.
Het gaat in deze zaak om een financieel product dat tussen 1990 en 2003 in Nederland ongeveer één miljoen keer is verkocht, namelijk een effectenlease-overeenkomst. Kenmerk van dit product is, dat de afnemer van het product met geleend geld belegt. Na het instorten van de aandelenmarkt zijn vele afnemers geconfronteerd met restschulden en andere verliezen. In de afgelopen 15 á 20 jaar zijn in Nederland hierover duizenden procedures gevoerd, waarbij Dexia vaak één van de procespartijen was. Door belangenbehartigers van afnemers en vertegenwoordigers van aanbieders van deze producten is, in het kader van de WCAM, een regeling getroffen, die bij beschikking van het Gerechtshof Amsterdam van 25 januari 2007 algemeen verbindend is verklaard. Enkele tienduizenden afnemers hebben deze regeling niet geaccepteerd en tijdig een opt-out-verklaring ingediend, waaronder Afneemster.
4.2.
De veelheid van procedures heeft geleid tot veel jurisprudentie, waaronder verschillende richtinggevende arresten van de Hoge Raad. Deze jurisprudentie is bij de gemachtigden van partijen bekend. In het bijzonder gaat het om de arresten van de Hoge Raad van 28 maart 2008 (ECLI:NL:HR:2008:BC2837), 5 juni 2009 (ECLI:NL:HR:2009:BH 2815), 29 april 2011 (ECLI:NL:HR:2011:BP4003), 3 februari 2017 (ECLI:NL:HR:2017:164) en 12 april 2019 (ECLI:NL:HR:2019:590) en de arresten van het gerechtshof Amsterdam van 1 december 2009 (ECLI:NL:GHAMS:2009:BK4981) en 1 april 2014, (ECLI:NL:GHAMS:2014:11363.30). Deze jurisprudentie wordt als leidraad genomen. Door partijen zijn geen (althans onvoldoende) bijzondere omstandigheden gesteld die in deze zaak een afwijking daarvan rechtvaardigen.
4.3.
Toepassing van deze maatstaven en beoordelingskaders leidt in het onderhavige geval tot de volgende conclusies:
er is sprake van huurkoop;
er is geen sprake van dwaling, misleidende reclame en/of misbruik van omstandigheden; evenmin is er sprake van (ver)nietig(baar)heid krachtens de Wck;
Dexia heeft haar bijzondere zorgplichten geschonden, in elk geval de waarschuwingsplicht, en daardoor onrechtmatig gehandeld;
Afnemer heeft schade geleden, bestaande uit verschuldigde termijnen en restschuld;
er is voldoende causaal verband aanwezig tussen de hiervoor bedoelde schade en de onrechtmatige daad van Dexia.
volmacht4.4. Dexia betwist allereerst - bij gebreke van een recente volmacht - dat Leaseproces gevolmachtigd is om namens Afneemster deze procedure op te starten. Zij verzoekt de kantonrechter daarom om Leaseproces te gelasten een recente volmacht te overleggen waaruit de wil blijkt van Afneemster om Dexia nog immer in rechte te betrekken.
Dit verweer slaagt niet. Door Dexia is niet betwist dat Leaseproces door Afneemster gevolmachtigd is. Zij wil bewijs dat dit niet veranderd is. Hiervoor is geen grond. Dexia heeft haar stelling dat het voorgekomen is dat Leaseproces namens een overleden cliënt procedeert niet onderbouwd. Evenmin heeft Dexia onderbouwd dat er aanleiding bestaat om te veronderstellen dat juist Afneemster haar machtiging heeft ingetrokken.
klachtplicht en verjaring4.5. Dexia stelt zich op het standpunt dat Afneemster haar klachtplicht uit hoofde van artikel 6:89 BW heeft geschonden, aangezien zij pas in 2018 (en daarmee ruim 18 jaar na dato) jegens Dexia heeft geklaagd over de rol van de tussenpersoon bij het sluiten van de overeenkomst(en). De namens Afneemster gestuurde brieven aan Dexia bevatten geen verwijzing naar de tussenpersoon en bevatten evenmin een klacht over de rol van de tussenpersoon, aldus Dexia.
4.6.
Het beroep op schending van de klachtplicht wordt afgewezen. De gehoudenheid van Dexia tot schadevergoeding is niet gebaseerd op de grond dat Dexia in strijd met artikel 41 NR 1999 Afneemster als cliënt heeft geaccepteerd, maar op een schending door Dexia van de op haar rustende tweeledige zorgplicht. Pas bij de vaststelling van de omvang van schadevergoeding op grond van de schending van die zorgplicht wordt het in strijd handelen met voornoemd artikel in aanmerking genomen bij de schuldverdeling in de zin van artikel 6:101 BW. Een schending van de klachttermijn is dan ook niet aan de orde.
4.7.
Ook voert Dexia aan dat de vordering van Afneemster is verjaard. Daartoe merkt Dexia op dat Afneemster pas een beroep op de beweerde schending van artikel 41 NR 1999 heeft gedaan ruimschoots na verloop van vijf jaar nadat Afneemster bekend was met de schade en de daarvoor aansprakelijke persoon, terwijl de verjaring niet is gestuit. In de eerdere brieven, en in het bijzonder in de brief van 2006 wordt de beweerde schending niet genoemd. Ook de verjaring van de vordering tot vergoeding van schade als gevolg van schending van zorgplichten is volgens Dexia met deze brief niet gestuit, nu uit deze brief niet blijkt welke verwijten Dexia worden gemaakt, geen schending van zorgplichten wordt genoemd en geen aanspraak wordt gemaakt op schadevergoeding.
4.8.
Het beroep op verjaring wordt eveneens verworpen. De vordering is gebaseerd op een onrechtmatige daad van Dexia. Deze vordering verjaart vijf jaar na het moment waarop de benadeelde daadwerkelijk bekend is geworden met de schade en de aansprakelijke persoon of personen (artikel 3:310 lid 1 BW). Met de brief van 2006 waarin onder meer de onrechtmatige daad wordt genoemd en de daarop volgende brieven heeft Afneemster de verjaring van deze vordering op Dexia gestuit.
tussenpersoon4.9. In de arresten van 2 september 2016 (ECLI:NL:HR:2016:2012 en 2016:2015) heeft de Hoge Raad geoordeeld, kort weergegeven, dat indien een cliëntenremisier zich niet beperkt tot het aanbrengen van potentiële cliënten bij een beleggingsinstelling of effecteninstelling, maar hij die belegger tevens in de uitoefening van zijn beroep of bedrijf adviseert, de aldus handelende cliëntenremisier over een vergunning dient te beschikken. Als de cliëntenremisier geen vergunning heeft en zich niet alleen heeft beperkt tot het aanbrengen van de cliënt maar ook jegens de Afneemster als financieel adviseur is opgetreden, handelt zij in strijd met artikel 41 NR 1999. Indien Dexia wist of behoorde te weten dat de cliëntenremisier tevens adviseerde, dan levert dit een (extra) onrechtmatigheidsgrond jegens de Afneemster van het effectenproduct op. Gelet op de uiteenlopende ernst van de wederzijds gemaakte fouten, eist de billijkheid in dat geval in beginsel dat de vergoedingsplicht van Dexia geheel in stand blijft zowel wat betreft een eventuele restschuld als wat de door de particuliere belegger reeds betaalde rente, aflossing en kosten aangaat. Dit geldt ook als de mogelijke financiële gevolgen van de leaseovereenkomst geen onaanvaardbaar zware financiële last voor de afnemer vormden.
4.10.
Afneemster heeft de overeenkomst met Dexia afgesloten via tussenpersoon Spaar Select. Tussen partijen is niet in geschil dat Spaar Select niet beschikt over de voor beleggingsadvieswerkzaamheden noodzakelijke vergunning. Beoordeeld moet daarom worden of Spaar Select beleggingsadvieswerkzaamheden verrichtte en of Dexia daarvan op de hoogte was of behoorde te zijn.
Partijen zijn het erover eens dat van advisering sprake is indien een aanprijzing wordt toegesneden op de persoonlijke financiële situatie en/of als een product (in dit geval een effectenleaseovereenkomst) als vanwege diens financiële situatie geschikt voor de betrokken persoon wordt aanbevolen. De stelplicht en bewijslast dat de tussenpersoon haar in voormelde zin heeft geadviseerd en dat Dexia wetenschap had althans behoorde te hebben van het feit dat de tussenpersoon Afneemster, anders dan in algemene zin, een persoonlijk en specifiek op dit product toegesneden advies heeft verstrekt, rusten op Afneemster.
4.11.
Afneemster stelt hierover het volgende:
Zij is benaderd door Spaar Select en naar aanleiding daarvan heeft een huisbezoek plaatsgevonden door een financieel adviseur van Spaar Select. De adviseur heeft met Afneemster gesproken over de financiële situatie en financiële wensen van Afneemster. Zij gaf aan graag extra vermogen te willen opbouwen. De adviseur wist hier een goed product voor en, na beoordeling van haar financiële situatie, adviseerde Afneemster om maandelijks een bedrag van ƒ 250,- te stoppen in een Allround Sparen product.
De adviseur heeft niet gewezen op de specifieke risico’s. Afneemster had geen beleggingservaring of kennis van complexe financiële producten en heeft het advies van de adviseur opgevolgd.
4.12.
Dexia heeft het betoog van Afneemster ten aanzien van de totstandkoming van de overeenkomst bestreden. Zij wijst erop dat Afneemster haar stellingen niet (voldoende) heeft onderbouwd met relevante stukken. Dit betoog slaagt. De stukken die Afneemster in dit verband ter onderbouwing van haar vordering naar voren brengt, hebben een algemene strekking en geven geen inzicht in de manier waarop in deze concrete zaak door Spaar Select met Afneemster is gesproken. Afneemster heeft daarmee onvoldoende onderbouwd dat bij de totstandkoming van de overeenkomst sprake is geweest van verboden beleggingsadvieswerkzaamheden.
orderremisier4.13. Afneemster voert ook aan dat sprake is van onrechtmatig handelen door Dexia omdat de tussenpersoon is opgetreden als orderremisier en daardoor gehandeld heeft in strijd met artikel 41 NR 1999. Hij voert daarbij aan, dat uit de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 19 februari 2019, ECLI:NL:GHDHA:2019:216, volgt dat het namens en voor rekening van een cliënt door de tussenpersoon insturen van een aanvraagformulier aan Dexia is aan te merken als het doorgeven van een order. Deze uitspraak van het Gerechtshof wordt niet gevolgd, zoals ook door deze rechtbank is geoordeeld in de uitspraak van 22 mei 2019 die gepubliceerd is onder nummer ECLI:NL:RBGEL:2019:2253. Het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft in het arrest van 15 oktober 2019, ECLI:NL:GHARL:2019:8462 eveneens geoordeeld dat het enkel doorsturen van een aanvraagformulier niet kan worden aangemerkt als het doorgeven van een order, zodat op dat punt geen sprake is van schending van artikel 41 NR 1999.
schending waarschuwingsplicht
4.14.
Tussen partijen staat wel vast dat Dexia haar waarschuwingsplicht niet is nagekomen. Daarmee heeft Dexia onrechtmatig gehandeld jegens Afneemster. De gevorderde verklaring voor recht zal daarom op die grond toegewezen worden op de wijze die hierna is aangegeven. Zoals hierna in reconventie wordt geoordeeld, kan niet worden aangenomen dat de overeenkomst een onaanvaardbaar zware financiële last op Afneemster legde.
buitengerechtelijke kosten4.15. Afneemster heeft vergoeding gevorderd van buitengerechtelijke kosten. De Hoge Raad heeft zich in het arrest van 12 april 2019, ECLI:NL:HR:2019:590, over deze kwestie uitgesproken. In het arrest is geoordeeld dat de buitengerechtelijke werkzaamheden die in die procedure door Leaseproces waren gesteld op grond van art. 6:96 lid 3 BW in verbinding met art. 241 Rv niet voor vergoeding in aanmerking komen.
In de procedure van partijen zijn dezelfde buitengerechtelijke werkzaamheden gesteld als die, welke in het arrest aan de orde waren, namelijk het opstellen en versturen van enkele gestandaardiseerde stukken (zoals een klachtbrief, een opt-out verklaring en stuitingsbrieven), het voeren van een intakegesprek, het beoordelen van de haalbaarheid van de aanspraken van de belegger en het adviseren daaromtrent en het verzamelen van gegevens om de omvang van de aanspraken van de belegger te kunnen bepalen, zodat ook in dit geval geen aanspraak bestaat op vergoeding van buitengerechtelijke kosten.
proceskosten
4.16.
Nu Afneemster grotendeels in het ongelijk gesteld wordt zal zij worden veroordeeld in de proceskosten.
in (voorwaardelijke) reconventie voorts
voorwaardelijke reconventie
4.17.
Omdat in conventie het beroep van Dexia op verjaring en de klachtplicht verworpen zijn, wordt toegekomen aan de voorwaardelijk ingestelde vordering.
De vordering die gebaseerd is op artikel 843aRv, kan niet worden toegewezen, omdat Dexia daar geen belang bij heeft. Bij toewijzing van de vordering bij eindvonnis kunnen de gegevens waar de vordering op ziet, niet in deze instantie gebruikt worden door Dexia. Dexia heeft niet gesteld welk belang zij na het eindvonnis heeft bij afgifte van (een kopie van) de gevorderde stukken.
4.18.
Dexia vordert verschillende verklaringen voor recht die ertoe strekken het niet-bestaan van een recht vast te stellen. In haar visie is zij niets meer aan Afneemster verschuldigd. De procesefficiëntie is er volgens haar bij gediend om alle geschilpunten in deze procedure beoordeeld te krijgen en om ervoor te zorgen dat Leaseproces na afwijzing van de vordering niet een nieuwe procedure aanhangig maakt. Volgens Afneemster heeft Dexia geen belang bij haar gevraagde verklaringen voor recht, is haar vordering te vaag om toegewezen te worden, heeft Dexia haar vordering niet onderbouwd en meent zij ten slotte nog enkele vorderingen op Dexia te hebben.
4.19.
Alvorens puntsgewijs in te gaan op de verschillende gevorderde verklaringen voor recht wordt in zijn algemeenheid het volgende vooropgesteld. In beginsel is het aan de schuldeiser van een vordering om te bepalen of en op welk moment hij zijn vordering in rechte geldend wil maken. Indien hij de regels ten aanzien van de (stuiting van) de verjaring (en onder omstandigheden de klachtplicht) in acht neemt, kan hij daarvoor de tijd nemen. Anderzijds dient het procesrecht er ook toe om bescherming te bieden aan een schuldenaar die jarenlang wordt genoodzaakt rekening te houden met een onduidelijke, mogelijk nog jegens hem geldend te maken vordering. Ook hem moet de mogelijkheid worden geboden om aan die situatie op enig moment een einde te maken door uitsluitsel te kunnen krijgen over de vraag of het gaat om daadwerkelijk bestaande civielrechtelijke rechten. Daartoe kunnen de door Dexia gevraagde verklaringen voor recht een geëigend middel zijn. Anders dan Afneemster betoogt, heeft Dexia derhalve voldoende belang om haar reconventionele vordering in te stellen.
4.20.
Ook bij dergelijke negatieve verklaringen voor recht, blijven de stelplicht en bewijslast rusten op de partij die in materieel opzicht aan bepaalde feiten rechtsgevolgen verbonden wil zien. De vorm waarin de vordering is gegoten is daarbij niet bepalend.
de eerste vordering4.21. In de namens Afneemster aan Dexia verstuurde brief van 2006 heeft Leaseproces een aantal gronden voor vernietigbaarheid van onderhavige overeenkomst benoemd, namelijk de artikelen 3:44 BW, 6:228 BW en 3:40 BW. Op die gronden is dus in een eerder stadium van de zaak een beroep gedaan, zonder dit beroep in de procedure zelf uit te werken. Nu Afneemster de kans had en het ook op haar weg gelegen had om deze gronden thans aan de orde te stellen maar dit aldus niet gedaan heeft en zij daarnaast terecht heeft opgemerkt dat ook vernietiging op grond van 1:89 BW in casu niet speelt, zal de gevraagde verklaring voor recht worden toegewezen voor zover het de gronden uit de artikelen 3:44 BW, 6:228 BW, 3:40 BW en 1:89 BW betreft. De gevraagde verklaring voor recht zal niet conform gevorderd worden toegewezen omdat niet kan worden uitgesloten dat zich in de toekomst, al dan niet op grond van uitgekristalliseerde jurisprudentie, een situatie voordoet dat Afneemster de overeenkomst alsnog op een andere grond kan vernietigen.
de tweede vordering
4.22.
Nu de vordering in conventie grotendeels is afgewezen heeft Dexia, anders dan Afneemster betoogt, belang bij deze gevraagde verklaring voor recht omdat de eventuele blootstelling aan het risico op een onaanvaardbaar zware financiële last relevant is voor de schadeverdeling volgens het Hofmodel. Van de zijde van Dexia is gesteld dat Afneemster bij het aangaan van de overeenkomst niet werd blootgesteld aan een risico op een onaanvaardbaar zware financiële last. Afneemster is daar niet op in gegaan. Daarmee heeft zij het standpunt van Dexia onweersproken gelaten. Indien Afneemster een andere mening was toegedaan dan had het op haar weg gelegen dit andersluidende standpunt bij wijze van verweer in reconventie in te nemen en bovendien te voorzien van een concrete onderbouwing. Nu zij dat heeft nagelaten, moet het ervoor worden gehouden dat de overeenkomst geen onaanvaardbaar zware financiële last op Afneemster heeft gelegd. De gevraagde verklaring voor recht zal daarom worden toegewezen.
de derde vordering4.23. Voor toewijzing van de vordering van Dexia is vereist dat in dit geding kan worden vastgesteld dat zij niets meer aan Afneemster verschuldigd is. Dat betekent dat wanneer dat niet ten volle kan worden vastgesteld, in beginsel afwijzing van de vordering behoort te volgen.
4.24.
Afneemster verweert zich tegen de vordering door te stellen dat zij nog een vordering heeft in verband met de door Dexia onterecht in rekening gebrachte resterende termijnen en beleggings-technische gebreken. Zoals hiervoor overwogen, rusten de stelplicht en bewijslast op de partij die in materieel opzicht aan bepaalde feiten rechtsgevolgen verbonden wil zien. Waar het aldus Afneemster is die zich verweert tegen de vordering van Dexia met een beroep op onverschuldigde betaling of een vorderingsrecht, rusten op grond van de hoofdregel van artikel 150 Rv de stelplicht en bewijslast ter zake van feiten die tot het door Afneemster gestelde rechtsgevolg leiden op Afneemster.
Ten aanzien van de beleggings-technische gebreken heeft Afneemster zelf aangegeven dat zij geen vordering terzake zal instellen, gelet op de stand van de jurisprudentie. Dat er desondanks een vordering zou bestaan is dan onvoldoende onderbouwd.
4.25.
Afneemster heeft ter onderbouwing van haar stelling dat zij een vordering op Dexia heeft in verband met in rekening gebrachte resterende termijnen geen bedragen genoemd, maar slechts volstaan met een verwijzing naar het arrest van de Hoge Raad van 21 april 2017 (ECLI:NL:HR:2017:773). Dexia betwist (ook) op dit punt nog iets aan Afneemster verschuldigd te zijn. Volgens de eindnota zijn er geen resterende termijnen in rekening gebracht. Afneemster heeft haar standpunt hierop niet voorzien van een nadere onderbouwing, zodat dit als onvoldoende onderbouwd wordt gepasseerd.
4.26.
Afneemster heeft voorts aangevoerd dat Dexia de op haar rustende waarschuwingsplicht met betrekking tot het restschuldrisico heeft geschonden, om welke reden zij Dexia nog aansprakelijk kan stellen. Ook dit betoog wordt verworpen, omdat schending van deze zorgplicht reeds door Dexia is erkend niet is gebleken van een onaanvaardbaar zware financiële last, zodat op dit punt voor Dexia geen verplichting tot schadevergoeding bestaat.
4.27.
Nu Afneemster niet heeft toegelicht welke vordering(en) zij verder op Dexia meent te hebben, slaagt haar verweer niet. Dat betekent dat de gevorderde verklaring voor recht toewijsbaar is. Ook hier geldt dat de verklaring voor recht niet conform gevorderd zal worden toegewezen, omdat niet kan worden uitgesloten dat zich in de toekomst een situatie voordoet waarin Dexia op een andere grond nog iets verschuldigd is. De vordering wordt daarom toegewezen, in die zin dat voor recht wordt verklaard dat Dexia op de in deze procedure aangevoerde gronden niets meer aan Afneemster is verschuldigd.
proceskosten
4.28.
Afneemster zal als de overwegend in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten.

5.De beslissing

in conventie
5.1.
verklaart voor recht dat Dexia bij de totstandkoming van de overeenkomst met nummer [nummer] onrechtmatig heeft gehandeld jegens Afneemster door de op haar rustende waarschuwingsplicht niet na te komen,
5.2.
veroordeelt Afneemster in de proceskosten, die aan de zijde van Dexia tot op heden worden vastgesteld op € 960,00 aan salaris van de gemachtigde,
in (voorwaardelijke) reconventie
5.3.
verklaart voor recht dat de overeenkomst met nummer [nummer] rechtsgeldig tot stand is gekomen, niet is vernietigd op grond van de artikelen 3:44 BW, 6:228 BW,
3:40 BW en 1:89 BW en niet bloot staat aan vernietiging op één van deze gronden,
5.4.
verklaart voor recht dat Afneemster met betrekking tot de overeenkomst met nummer [nummer] niet werd blootgesteld aan het risico op een onaanvaardbaar zware financiële last,
5.5.
verklaart voor recht dat Dexia op de in deze procedure aangevoerde gronden niets meer aan Afneemster verschuldigd is,
5.6.
veroordeelt Afneemster in de proceskosten, die aan de zijde van Dexia tot op heden worden vastgesteld op € 480,00 aan salaris van de gemachtigde,
in conventie en in reconventie voorts
5.7.
verklaart dit vonnis ten aanzien van de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad,
5.8.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Engelbert-Clarenbeek en in het openbaar uitgesproken op 22 januari 2020 in tegenwoordigheid van de griffier.