ECLI:NL:RBGEL:2024:5443

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
20 juni 2024
Publicatiedatum
15 augustus 2024
Zaaknummer
9999176
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis in effectenleasezaak tussen DEXIA NEDERLAND B.V. en gezamenlijke gedaagden

In deze zaak, die is behandeld door de Rechtbank Gelderland, gaat het om een effectenleaseovereenkomst die door de gezamenlijke gedaagden is afgesloten met DEXIA NEDERLAND B.V. De procedure begon met een dagvaarding op 22 juni 2022, gevolgd door verschillende conclusies van antwoord, repliek en dupliek. De gezamenlijke gedaagden hebben een leaseovereenkomst ondertekend, maar hebben geen kennis van de risico's die aan deze overeenkomst verbonden zijn. DEXIA vordert dat de rechtbank verklaart dat zij aan al haar verplichtingen heeft voldaan en niets meer aan de gezamenlijke gedaagden verschuldigd is. De gezamenlijke gedaagden verzetten zich hiertegen en stellen dat zij nog een vordering op DEXIA hebben vanwege de advisering door een tussenpersoon die niet over de benodigde vergunning beschikte.

De rechtbank oordeelt dat DEXIA onrechtmatig heeft gehandeld door de overeenkomst aan te gaan zonder voldoende kennis van de advisering door de tussenpersoon. De rechtbank stelt vast dat er een causaal verband is tussen de schade van de gezamenlijke gedaagden en de onrechtmatige daad van DEXIA. De rechtbank wijst de vordering van DEXIA af en veroordeelt DEXIA in de proceskosten van de gezamenlijke gedaagden, die op € 677,00 worden vastgesteld. Het vonnis is uitgesproken op 20 juni 2024 door kantonrechter W.A. Swildens.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK GELDERLAND
Zittingsplaats Apeldoorn
Zaaknummer: 9999176 EL 22-31
vonnis van de kantonrechter van 20 juni 2024
in de zaak van
de besloten vennootschap DEXIA NEDERLAND B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
eisende partij,
gemachtigde: USG Legal Professionals,
tegen
[gedaagde 1]
wonende te [woonplaats] ,
en
[gedaagde 2],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde partijen,
gemachtigde: mr. G. van Dijk, Leaseproces.
Partijen worden hierna Dexia en [gezamenlijke gedaagden] (mannelijk enkelvoud) genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 22 juni 2022;
  • de conclusie van antwoord;
  • de conclusie van repliek;
  • de conclusie van dupliek.
1.2.
Ten slotte is partijen meegedeeld dat vonnis wordt gewezen.

2.De feiten

2.1.
[gezamenlijke gedaagden] heeft de volgende leaseovereenkomst ondertekend waarop hij als lessee stond vermeld, met als wederpartij (de rechtsvoorgangster van) Dexia:
Nr.
Contractnr.
Datum
Naam overeenkomst
I.
39290341
01-02-2001
AEX Plus Effect Vooruitbetaling
2.2.
Dexia heeft met betrekking tot de overeenkomst een eindafrekening opgesteld met het volgende resultaat:
Nr.
Datum eindafrekening
Resultaat
Betaald
I.
20-10-2005
- € 1.571,97
Ja
2.3.
Volgens opgave van Dexia heeft [gezamenlijke gedaagden] op grond van de overeenkomst – al dan niet bij wijze van vooruitbetaling – in totaal een bedrag van € 4.356,60 aan maandtermijnen en een bedrag van € 1.571,97 wegens restschuld aan Dexia betaald. Volgens die opgave heeft [gezamenlijke gedaagden] geen bedrag aan dividenden ontvangen en geen fiscaal voordeel genoten. Op 18 januari 2012 heeft Dexia een bedrag van € 1.381,79 aan [gezamenlijke gedaagden] uitgekeerd, volgens Dexia tweederde van de restschuld inclusief reeds verschenen rente.
2.4.
Bij brief van 25 maart 2022 heeft Dexia [gezamenlijke gedaagden] uitgenodigd om in gesprek te gaan en te onderzoeken of partijen tot afronding van het effectenleasedossier kunnen komen. Partijen zijn niet tot afronding van het dossier gekomen.

3.De vordering en het verweer

3.1.
Dexia vordert dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
zal verklaren voor recht dat Dexia met betrekking tot de overeenkomst aan al haar verplichtingen heeft voldaan en niets meer aan [gezamenlijke gedaagden] verschuldigd is,
[gezamenlijke gedaagden] zal veroordelen in de proceskosten.
3.2.
[gezamenlijke gedaagden] voert verweer tegen de vorderingen en concludeert tot niet-ontvankelijk verklaring van Dexia, althans afwijzing van de vorderingen, met veroordeling van Dexia in de proceskosten en de nakosten.
3.3.
Op de stellingen en verweren van partijen zal voor zover nodig hierna nader worden ingegaan.

4.De beoordeling

algemeen4.1. Het gaat in deze zaak om een financieel product dat tussen 1990 en 2003 in Nederland ongeveer één miljoen keer is verkocht, namelijk een effectenleaseovereenkomst. Kenmerk van dit product is, dat de afnemer van het product met geleend geld belegt. Na het instorten van de aandelenmarkt zijn vele afnemers geconfronteerd met restschulden en andere verliezen. In de afgelopen 15 à 20 jaar zijn in Nederland hierover duizenden procedures gevoerd, waarbij Dexia vaak één van de procespartijen was. Door belangenbehartigers van afnemers en vertegenwoordigers van aanbieders van deze producten is, in het kader van de WCAM, een regeling getroffen, die bij beschikking van het Gerechtshof Amsterdam van 25 januari 2007 algemeen verbindend is verklaard. Enkele tienduizenden afnemers hebben deze regeling niet geaccepteerd en tijdig een opt-out-verklaring ingediend, onder wie [gezamenlijke gedaagden]
4.2.
De procedures hebben geleid tot veel jurisprudentie, waaronder verschillende richtinggevende arresten van de Hoge Raad. Deze jurisprudentie is bij de gemachtigden van partijen bekend. [1] Deze jurisprudentie wordt bij de beoordeling van de vorderingen als leidraad genomen. Door partijen zijn geen (althans onvoldoende) bijzondere omstandigheden gesteld die in deze zaak een afwijking daarvan rechtvaardigen.
4.3.
Toepassing van deze jurisprudentie leidt in het onderhavige geval tot de volgende conclusies:
er is sprake van huurkoop;
er is geen sprake van dwaling, misleidende reclame en/of misbruik van omstandigheden; evenmin is er sprake van (ver)nietig(baar)heid krachtens de Wck;
Dexia heeft haar bijzondere zorgplichten geschonden, in elk geval de waarschuwingsplicht, en daardoor onrechtmatig gehandeld;
[gezamenlijke gedaagden] heeft schade geleden, bestaande uit betaalde termijnen en restschuld;
er is voldoende causaal verband aanwezig tussen de hiervoor bedoelde schade en de onrechtmatige daad van Dexia.
de verklaring voor recht en afwachten van ontwikkelingen in de jurisprudentie
4.4.
Dexia vordert onder meer een verklaring voor recht die ertoe strekt het niet-bestaan van een recht vast te stellen. In haar visie is zij niets meer aan [gezamenlijke gedaagden] verschuldigd.
4.5.
[gezamenlijke gedaagden] meent nog een vordering op Dexia te hebben vanwege de advisering door een tussenpersoon en de schending van artikel 41 NR 1999 of artikel 25 NR 1995.
4.6.
In beginsel is het aan de schuldeiser van een vordering om te bepalen of en op welk moment hij zijn vordering in rechte geldend wil maken. Anderzijds dient het procesrecht er ook toe om bescherming te bieden aan een schuldenaar die jarenlang wordt genoodzaakt rekening te houden met een onduidelijke, mogelijk nog jegens hem geldend te maken vordering. Daartoe is in dit geval de door Dexia gevraagde verklaring voor recht een geëigend middel, gelet op de huidige stand van de jurisprudentie. Voor zover [gezamenlijke gedaagden] zich erop beroept dat nog verdere jurisprudentie moet worden afgewacht, wordt hij daarin niet gevolgd.
verjaring
4.7.
Dexia stelt dat een eventuele vordering van [gezamenlijke gedaagden] inmiddels is verjaard. Dit verweer wordt niet gevolgd. In de jurisprudentie zijn bestendige oordelen te vinden voor wat betreft de stellingen en verweren van partijen die zien op de verjaring. [2] Voor zover in deze zaak geen andere, afwijkende standpunten zijn ingenomen door één van de partijen, wordt op de aan (de gemachtigden van) partijen bekende overwegingen, ook in deze zaak geoordeeld dat er geen reden is om aan te nemen dat de verweren omtrent de verjaring doel treffen.
tussenpersoon
4.8.
[gezamenlijke gedaagden] heeft de overeenkomst met Dexia afgesloten via de tussenpersoon Pensioen Partners. Tussen partijen is niet in geschil dat de tussenpersoon niet beschikte over de voor beleggingsadvieswerkzaamheden noodzakelijke vergunning. In de prejudiciële beslissing van 10 juni 2022 [3] heeft de Hoge Raad uitgelegd in welke gevallen Dexia heeft gecontracteerd in strijd met het verbod van artikel 41 NR 1999 (dan wel met het daarmee materieel overeenkomende artikel 25 NR 1995). Daarvan is volgens de Hoge Raad sprake als de afnemer een effectenleaseovereenkomst is aangegaan nadat de daarbij optredende tussenpersoon (zonder te beschikken over de daarvoor benodigde vergunning), tevens – naar Dexia wist of behoorde te weten – als financieel adviseur is opgetreden door advies te geven. Dexia stelt dat het gegeven beleggingsadvies naar het destijds geldende Europese recht niet vergunningplichtig was. In het vonnis van de rechtbank Overijssel van 22 juni 2021 (ECLI:NL:RBOVE:2021:2548), dat heeft geleid tot de hiervoor genoemde prejudiciële beslissing van de Hoge Raad van 10 juni 2022, heeft de rechtbank toegelicht, onder verwijzing naar een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 15 oktober 2019 (ECLI:NL:GHARL:2019:8462), dat en waarom geen sprake is van strijd met het toepasselijke Europese recht. Er is geen reden om thans anders te oordelen. De Hoge Raad heeft, zoals (de gemachtigden van) partijen bekend is, bepaald dat het moet gaan om een gepersonaliseerde aanbeveling, waarbij een aantal omstandigheden zijn genoemd, die bij de beoordeling daarvan van belang kunnen zijn. Ook indien niet wordt vastgesteld dat die omstandigheden zich voordoen, bestaat de mogelijkheid dat de tussenpersoon toch een gepersonaliseerde aanbeveling heeft gedaan als door de Hoge Raad bedoeld, namelijk een aanbeveling die is voorgesteld als geschikt voor de betrokken afnemer ook als dat onder omstandigheden als een ‘verkooppraatje’ kan worden gekarakteriseerd.
4.9.
De stelplicht en bewijslast dat de tussenpersoon [gezamenlijke gedaagden] heeft geadviseerd en dat Dexia wetenschap had of behoorde te hebben van het feit dat de tussenpersoon [gezamenlijke gedaagden] , anders dan in algemene zin, een persoonlijk en specifiek op dit product toegesneden advies heeft verstrekt, rusten op [gezamenlijke gedaagden] als de partij die zich op de rechtsgevolgen van het onrechtmatig handelen van Dexia beroept. De door [gezamenlijke gedaagden] gestelde feiten en omstandigheden dienen voldoende concreet te zijn en zo mogelijk voorzien van onderbouwing. Voor zover Dexia de gestelde feiten en omstandigheden betwist, dient die betwisting eveneens voldoende gemotiveerd te zijn.
Bij de beoordeling of de stellingen voldoende concreet en onderbouwd zijn en of het verweer voldoende gemotiveerd is weegt mee dat beide partijen al zeer lange tijd – in elk geval sinds de opt-out door [gezamenlijke gedaagden] in 2007 – weten dat over de totstandkoming van de overeenkomst en de afwikkeling daarvan een gerechtelijke procedure gevoerd zal (kunnen) worden, zodat van hen verlangd mag worden de voor hun procespositie relevante informatie en stukken te hebben verzameld en bewaard.
4.10.
[gezamenlijke gedaagden] stelt over de feitelijke gang van zaken het volgende:
[gezamenlijke gedaagden] is voor het eerst in contact gekomen nadat zijn echtgenote telefonisch was benaderd door een medewerker van Pensioen Partners. Er is vervolgens een huisbezoek ingepland met een financieel adviseur van Pensioen Partners, te weten [naam 1] . De adviseur is meerdere keren op huisbezoek geweest. Tijdens de huisbezoeken heeft de adviseur geïnformeerd naar de financiële situatie en wensen van [gezamenlijke gedaagden] Zo is er gesproken over de hypothecaire situatie en een ontvangen erfenis. [gezamenlijke gedaagden] gaf verder aan de wens te hebben om een voorziening te regelen voor de studie van zijn kinderen. De adviseur gaf aan dat het mogelijk was die doelstelling te bereiken en adviseerde om het AEX Plus Effect af te sluiten. De adviseur adviseerde om deze overeenkomst af te sluiten met een vooruitbetaling van de inleg van ongeveer NLG 9.600,-, te voldoen uit de erfenis. Op deze wijze zou [gezamenlijke gedaagden] het gewenste vermogen opbouwen voor de studie van zijn kinderen. De adviseur heeft [gezamenlijke gedaagden] op geen enkele wijze gewezen op de specifieke risico’s van het AEX Plus Effect. Zo heeft de adviseur niet verteld dat de inleg gebruikt zou worden voor het voldoen van de rentelasten van een lening (de effectenleaseovereenkomst), dat bij tegenvallende koersontwikkelingen de inleg geheel verloren kon gaan en dat er bovendien een restschuld zou kunnen ontstaan uit hoofde van de effectenleaseovereenkomst. Als [gezamenlijke gedaagden] bekend was geweest met deze risico’s, zou hij de overeenkomst niet hebben afgesloten.
[gezamenlijke gedaagden] had geen ervaring met beleggen en geen kennis van complexe financiële producten. [gezamenlijke gedaagden] vertrouwde dan ook volledig op de deskundigheid van de adviseur en heeft het advies opgevolgd. De adviseur heeft het aanmeldformulier tijdens een huisbezoek in orde gemaakt en door [gezamenlijke gedaagden] laten ondertekenen. Tijdens een volgend huisbezoek is de overeenkomst getekend, waarna de adviseur deze naar Bank Labouchere heeft toegezonden.
[gezamenlijke gedaagden] heeft een AEX Plus Effect overeenkomst afgesloten met een vooruitbetaling van NLG 9.600,68, die hij uit de ontvangen erfenis heeft betaald.
4.11.
[gezamenlijke gedaagden] heeft, ter onderbouwing van zijn stellingen, gewezen op de volgende stukken die in het geding zijn gebracht:
- een kopie van het aanvraagformulier van 29 november 2000 op naam van [gezamenlijke gedaagden] , waarop de naam van de adviseur
[naam 1]en TP-nummer 962 is ingevuld,
- een kopie van de overeenkomst van 1 februari 2001 met contractnummer 39290341, voorzien van het adviseursnummer:
ATP00962-Pensioen Partners B.V.,
- een kopie van een uittreksel van de KvK van Pensioen Partners B.V. met als beschrijving van de werkzaamheden ‘
Het verstrekken van adviezen op het gebied van oudedagsvoorziening; arbeidsongeschiktheidsvoorziening en financial planning’,
- een uitdraai van de website die Pensioen Partners in 2001 gebruikte, met onder meer de tekst: ‘(…)
Wanneer u nú een adviesgesprek aanvraagt, komt onze adviseur bij u thuis om in alle rust uw geldzaken te bespreken en al uw vragen te beantwoorden(…)’.
4.12.
Met deze feitelijke uiteenzetting en stukken heeft [gezamenlijke gedaagden] voldoende onderbouwd gesteld dat sprake is geweest van vergunningplichtige advisering. Dexia heeft de door [gezamenlijke gedaagden] geschetste gang van zaken slechts in algemene termen betwist. Dexia had echter meer concreet moeten maken dat en waarom volgens haar destijds geen sprake is geweest van advisering. Zo had Dexia moeten uiteenzetten op welke wijze de overeenkomst in haar visie tot stand was gekomen. Dexia heeft weliswaar erop gewezen dat zij op geen enkele wijze betrokken is geweest bij het contact tussen [gezamenlijke gedaagden] en de adviseur van de tussenpersoon, maar dat kan Dexia niet baten. Voor zover Dexia daardoor in bewijsnood is, komt dat voor haar rekening en risico. Niet alleen had zij zoals hiervoor is overwogen eerder bewijs kunnen verzamelen maar daarbij komt dat Dexia destijds ervan heeft afgezien om eigen voorlichting te geven aan potentiële klanten en gebruik heeft gemaakt van deze tussenpersoon voor de afzet van haar producten. Dit terwijl het voor haar als aan toezicht onderworpen effecteninstelling verboden was om van die tussenpersoon cliënten aan te nemen aan wie adviezen waren verstrekt. Het had op haar weg gelegen om daarop controle uit te oefenen en ervoor te zorgen dat zij wel over concrete informatie beschikte over de totstandkoming van een contract en de daarbij betrokken (medewerker van de) tussenpersoon. [4] Daarom wordt uitgegaan van de juistheid van de door [gezamenlijke gedaagden] geschetste gang van zaken nu Dexia deze onvoldoende heeft weersproken. Aan bewijslevering wordt niet toegekomen.
wetenschap Dexia
4.13.
[gezamenlijke gedaagden] stelt dat Dexia wist, althans behoorde te weten, dat de tussenpersoon een op de persoon van [gezamenlijke gedaagden] toegesneden beleggingsadvies heeft gegeven. Dexia betwist dit. Uit diverse uitspraken volgt dat Dexia ermee bekend moet zijn geweest dat tussenpersonen op grote schaal individueel persoonlijk financieel advies gaven. [5] Hoewel in dit geval niet is gebleken dat Dexia concrete wetenschap heeft gehad van de advisering van de tussenpersoon aan [gezamenlijke gedaagden] , had het op de weg van Dexia gelegen om bij de totstandkoming van de overeenkomst met [gezamenlijke gedaagden] , actief navraag te doen bij de tussenpersoon of de desbetreffende klant de overeenkomst is aangegaan op advies van de tussenpersoon, om te kunnen beoordelen of zij de overeenkomst met [gezamenlijke gedaagden] kon en mocht aangaan. Dat Dexia in deze zaak enig concreet hierop gericht onderzoek heeft verricht is gesteld noch gebleken. Zij had derhalve behoren te weten dat [gezamenlijke gedaagden] door de tussenpersoon is geadviseerd.
aansprakelijkheid Dexia4.14. Nu Dexia ondanks het voorgaande toch met [gezamenlijke gedaagden] de overeenkomst is aangegaan, heeft zij jegens [gezamenlijke gedaagden] onrechtmatig gehandeld. Dit moet Dexia zwaar worden aangerekend. Weliswaar zijn aan [gezamenlijke gedaagden] omstandigheden toerekenbaar die tot de schade hebben bijgedragen, maar vanwege de uiteenlopende ernst van de gemaakte fouten, eist de billijkheid in beginsel dat de vergoedingsplicht van Dexia geheel in stand blijft. [6] Weliswaar kunnen er situaties zijn waarin voldoende reden is om een deel van de schade op grond van artikel 6:101 BW voor rekening van de afnemer te doen komen, maar in dit geval zijn dergelijke feiten en omstandigheden niet aanwezig. De schade komt dan ook geheel voor rekening van Dexia.
conclusie4.15. Uit het voorgaande volgt dat niet ten volle kan worden vastgesteld dat Dexia niets meer aan [gezamenlijke gedaagden] is verschuldigd. Wat Dexia nog wel aan [gezamenlijke gedaagden] is verschuldigd, kunnen partijen inmiddels berekenen. De voor vergoeding in aanmerking komende schade bestaat uit de door de afnemer betaalde inleg (termijnbetalingen en eventuele aflossingen) en het niet vergoede gedeelte van de (fictieve) restschuld. Daarnaast dient rekening gehouden te worden met te verrekenen genoten voordelen, waaronder dividenduitkeringen, fiscale voordelen en een eventueel in aanmerking te nemen batig saldo uit voorgaande overeenkomsten. Een en ander volgens het door Dexia overgelegde financiële overzicht waarvan de juistheid door [gezamenlijke gedaagden] niet of onvoldoende gemotiveerd is betwist.
In het geval reeds eerder een schadevergoeding door Dexia is betaald, geldt ten aanzien van de verrekening daarvan hetgeen is overwogen in de beslissing van de Rechtbank Amsterdam van 25 november 2021 (ECLI:NL:RBAMS:2021:7910).
De wettelijke rente is verschuldigd over het door Dexia te restitueren bedrag volgens de uitgangspunten als geformuleerd in HR 1 mei 2015 (ECLI:NL: HR:2015:1198) en HR 3 februari 2017 (ECLI:NL:HR:2017:164). Een vergoeding voor buitengerechtelijke kosten is niet aan de orde. Niet gebleken is dat er meer of andere werkzaamheden aan de orde zijn geweest dan die, welke genoemd zijn in het arrest van de Hoge Raad van 12 april 2019, ECLI:NL:HR:2019:590.
4.16.
Gelet op het voorgaande behoeven de overige verweren van [gezamenlijke gedaagden] niet inhoudelijk besproken te worden. De vordering van Dexia zal worden toegewezen als na te melden. Omdat [gezamenlijke gedaagden] inhoudelijk gelijk krijgt is Dexia aan te merken als de in overwegende mate in het ongelijk te stellen partij. Dexia zal dan ook worden veroordeeld in de proceskosten (inclusief nakosten). De proceskosten van [gezamenlijke gedaagden] worden begroot op:
- salaris gemachtigde € 542,00 (2 x tarief € 271,00)
- nakosten
€ 135,00
Totaal € 677,00.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
verklaart voor recht dat Dexia niets meer aan [gezamenlijke gedaagden] verschuldigd is, nadat is overgegaan tot uitbetaling van de schadevergoeding als onder 4.15. weergegeven,
5.2.
veroordeelt Dexia in de proceskosten, die aan de zijde van [gezamenlijke gedaagden] tot en met heden worden vastgesteld op € 677,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als Dexia niet tijdig aan de veroordeling voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet Dexia ook de kosten van betekening betalen,
5.3.
verklaart de veroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.A. Swildens, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 20 juni 2024 in tegenwoordigheid van de griffier.

Voetnoten

1.In het bijzonder gaat het om de arresten van de Hoge Raad van 28 maart 2008 (ECLI:NL:HR:2008:BC2837), 5 juni 2009 (ECLI:NL:HR:2009:BH 2815), 29 april 2011 (ECLI:NL:HR:2011:BP4003), 3 februari 2017 (ECLI:NL:HR: 2017:164) en 12 april 2019 (ECLI:NL:HR:2019:590) en de arresten van het gerechtshof Amsterdam van 1 december 2009 (ECLI:NL: GHAMS:2009:BK4981) en 1 april 2014 (ECLI:NL:GHAMS:2014:1135).
2.zie onder meer gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 3 november 2020 ECLI:NL:GHARL:2020:8992, gerechtshof Amsterdam, 25 januari 2021, ECLI:NL:GHAMS:2021:1462 en gerechtshof Den Bosch 10 januari 2023, ECLI:NL:GHSHE:2023:23.
3.Hoge Raad 10 juni 2022, ECLI :NL:HR:2022:862.
4.Vergelijk gerechtshof Arnhem Leeuwarden 16 mei 2023 ECLI:NL:GHARL:2023:4177.
5.Zie bijvoorbeeld Hoge Raad 9 juni 2023, ECLI:NL:HR:2023:882.
6.Hoge Raad 2 september 2016, ECLI:NL:HR:2016:2012 r.o. 5.6 en 5.7. Deze lijn is nadien bevestigd in de arresten van de Hoge Raad van 12 oktober 2018, ECLI:NL:HR:2018:1935, en van 10 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:862.