ECLI:NL:RBGEL:2024:7510

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
24 oktober 2024
Publicatiedatum
31 oktober 2024
Zaaknummer
10800031
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige daad en effectenleaseovereenkomst tussen eiser en Dexia Nederland B.V.

In deze zaak, die betrekking heeft op een effectenleaseovereenkomst, heeft de kantonrechter van de Rechtbank Gelderland op 24 oktober 2024 uitspraak gedaan. Eiser, vertegenwoordigd door mr. G. van Dijk van Leaseproces, heeft Dexia Nederland B.V. aangeklaagd wegens onrechtmatig handelen. Eiser heeft een leaseovereenkomst ondertekend op 13 december 1999, maar heeft later schade geleden door de gevolgen van deze overeenkomst. Dexia heeft een eindafrekening opgesteld, maar eiser heeft geen dividenden ontvangen en heeft aanzienlijke bedragen aan maandtermijnen betaald. Eiser heeft de nietigheid van de overeenkomst ingeroepen op basis van misbruik van omstandigheden en wanprestatie. De kantonrechter heeft vastgesteld dat Dexia onrechtmatig heeft gehandeld door eiser als cliënt te accepteren, terwijl zij op de hoogte had moeten zijn van het feit dat de tussenpersoon, Spaar Select, geen vergunning had voor het geven van beleggingsadvies. De rechter heeft geoordeeld dat eiser recht heeft op schadevergoeding, die is vastgesteld op € 4.137,23, vermeerderd met wettelijke rente. Daarnaast is Dexia veroordeeld in de proceskosten van eiser, die in totaal € 892,14 bedragen. De vorderingen van Dexia in reconventie zijn afgewezen.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK GELDERLAND
Zittingsplaats Arnhem
Zaaknummer: 110800021 EL 23-31
vonnis van de kantonrechter van 24 oktober 2024
in de zaak van
[eiser] ,
wonende te [woonplaats] ,
eisende partij in conventie en in het incident,
verwerende partij in reconventie en in het incident,
gemachtigde: mr. G. van Dijk, Leaseproces,
tegen
de besloten vennootschap DEXIA NEDERLAND B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde partij in conventie en in het incident,
eisende partij in reconventie in het incident,
gemachtigde: USG Legal Professionals.
Partijen worden hierna [eiser] en Dexia genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 9 november 2023 met voorwaardelijke vordering;
  • de conclusie van antwoord in conventie en van eis in incident en van eis in reconventie;
  • de conclusie van repliek in conventie en van antwoord in incident en in reconventie tevens incidentele vordering;
  • de conclusie van dupliek in conventie en van antwoord in incident en van repliek in reconventie;
  • de conclusie van dupliek in reconventie, tevens akte uitlating producties.
1.2.
Ten slotte is partijen meegedeeld dat vonnis wordt gewezen.

2.2. De feiten

2.1.
[eiser] heeft de volgende leaseovereenkomst ondertekend waarop hij als lessee stond vermeld, met als wederpartij (de rechtsvoorgangster van) Dexia:
Nr.
Contractnr.
Datum
Naam overeenkomst
I.
39406056
13-12-1999
Allround Sparen
2.2.
Dexia heeft met betrekking tot de overeenkomst een eindafrekening opgesteld met het volgende resultaat:
Nr.
Datum eindafrekening
Resultaat
Betaald
I.
27-12-2004
- € 2.527,02
Deels, € 50,00 op 14-07-2005 en op 25-08-2005
2.3.
Volgens opgave van Dexia heeft [eiser] op grond van de overeenkomst– al dan niet bij wijze van vooruitbetaling – in totaal een bedrag van € 4.447,36 aan maandtermijnen en een bedrag van € 100,00 wegens restschuld aan Dexia betaald. Volgens die opgave heeft [eiser] geen bedrag aan dividenden ontvangen en € 408,61 aan fiscaal voordeel genoten.
2.4.
De gemachtigde van [eiser] , Leaseproces, heeft bij brief van 2 augustus 2005 de nietigheid, vernietiging, dan wel ontbinding van de overeenkomst ingeroepen op grond van misbruik van omstandigheden, wanprestatie, dwaling, onrechtmatige daad en/of misleidende reclame. Tevens wordt het recht voorbehouden daartoe ook andere gronden nog aan te voeren.
3. De vordering en verweren in conventie, het voorwaardelijke incident, het incident en reconventie
3.1.
[eiser] vordert (samengevat) dat de kantonrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
- in het incident:
 Dexia ex artikel 843a Rv zal veroordelen het aanvraagformulier aan [eiser] te verstrekken,
- in de hoofdzaak:
 voor recht zal verklaren dat Dexia onrechtmatig heeft gehandeld jegens [eiser] en/of toerekenbaar is tekort geschoten,
 voor recht zal verklaren dat [eiser] schade heeft geleden als gevolg van het onrechtmatig handelen van Dexia en Dexia gehouden is die schade te vergoeden,
 Dexia zal veroordelen tot voldoening aan [eiser] van al datgene dat [eiser] aan Dexia heeft betaald onder de overeenkomst, vermeerderd met de wettelijke rente daarover,
 voor recht zal verklaren dat [eiser] de door Dexia gevorderde restschuld niet verschuldigd is,
 Dexia zal veroordelen tot betaling van de buitengerechtelijke kosten van [eiser] , met rente,
 Dexia zal veroordelen in de proceskosten en de nakosten, met rente.
3.2.
Dexia voert verweer tegen de vorderingen. Het verweer mondt uit in een incident en een tegenvordering, waarbij Dexia vordert (samengevat) dat de kantonrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
- in het incident:
 [eiser] ex artikel 843a Rv te veroordelen om Dexia een afschrift te verstrekken van het intakeformulier waar de door Leaseproces namens [eiser] in deze procedure ingenomen feitelijke stellingen aan zijn ontleend,
- in reconventie:
 [eiser] zal veroordelen om aan Dexia te betalen de som van € 742,34, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 6 januari 2005,
 voor recht zal verklaren dat Dexia niets meer aan [eiser] verschuldigd is,
 [eiser] zal veroordelen in de proceskosten.
3.3.
Op de stellingen en verweren van partijen zal voor zover nodig hierna nader worden ingegaan.
4. Beoordeling van de vorderingen in conventie, in de incidenten en in reconventiealgemeen4.1. Het gaat in deze zaak om een financieel product dat tussen 1990 en 2003 in Nederland ongeveer één miljoen keer is verkocht, namelijk een effectenleaseovereenkomst. Kenmerk van dit product is, dat de afnemer van het product met geleend geld belegt. Na het instorten van de aandelenmarkt zijn vele afnemers geconfronteerd met restschulden en andere verliezen. In de afgelopen 15 à 20 jaar zijn in Nederland hierover duizenden procedures gevoerd, waarbij Dexia vaak één van de procespartijen was. Door belangenbehartigers van afnemers en vertegenwoordigers van aanbieders van deze producten is, in het kader van de WCAM, een regeling getroffen, die bij beschikking van het Gerechtshof Amsterdam van 25 januari 2007 algemeen verbindend is verklaard. Enkele tienduizenden afnemers hebben deze regeling niet geaccepteerd en tijdig een opt-out-verklaring ingediend, onder wie [eiser] .
4.2.
De procedures hebben geleid tot veel jurisprudentie, waaronder verschillende richtinggevende arresten van de Hoge Raad. Deze jurisprudentie is bij de gemachtigden van partijen bekend. [1] Deze jurisprudentie wordt bij de beoordeling van de vorderingen als leidraad genomen. Door partijen zijn geen (althans onvoldoende) bijzondere omstandigheden gesteld die in deze zaak een afwijking daarvan rechtvaardigen.
4.3.
Toepassing van deze jurisprudentie leidt in het onderhavige geval tot de volgende conclusies:
er is sprake van huurkoop;
er is geen sprake van dwaling, misleidende reclame en/of misbruik van omstandigheden; evenmin is er sprake van (ver)nietig(baar)heid krachtens de Wck;
Dexia heeft haar bijzondere zorgplichten geschonden, in elk geval de waarschuwingsplicht, en daardoor onrechtmatig gehandeld;
[eiser] heeft schade geleden, bestaande uit betaalde termijnen en restschuld;
er is voldoende causaal verband aanwezig tussen de hiervoor bedoelde schade en de onrechtmatige daad van Dexia.
verjaring
4.4.
Voor zover Dexia stelt dat een eventuele vordering van [eiser] inmiddels is verjaard, wordt dit verweer niet gevolgd.
In de jurisprudentie zijn bestendige oordelen te vinden voor wat betreft de stellingen en verweren van partijen die zien op de verjaring. [2] Voor zover in deze zaak geen andere, afwijkende standpunten zijn ingenomen door één van de partijen, wordt op de aan (de gemachtigden van) partijen bekende overwegingen, ook in deze zaak geoordeeld dat er geen reden is om aan te nemen dat de verweren omtrent de verjaring doel treffen.
tussenpersoon
4.5.
[eiser] heeft de overeenkomst met Dexia afgesloten via de tussenpersoon Spaar Select. Tussen partijen is niet in geschil dat de tussenpersoon niet beschikte over de voor beleggingsadvieswerkzaamheden noodzakelijke vergunning. In de prejudiciële beslissing van 10 juni 2022 [3] heeft de Hoge Raad uitgelegd in welke gevallen Dexia heeft gecontracteerd in strijd met het verbod van artikel 41 NR 1999 (dan wel met het daarmee materieel overeenkomende artikel 25 NR 1995). Daarvan is volgens de Hoge Raad sprake als de afnemer een effectenleaseovereenkomst is aangegaan nadat de daarbij optredende tussenpersoon (zonder te beschikken over de daarvoor benodigde vergunning), tevens – naar Dexia wist of behoorde te weten – als financieel adviseur is opgetreden door advies te geven. Dexia stelt dat het gegeven beleggingsadvies naar het destijds geldende Europese recht niet vergunningplichtig was. In het vonnis van de rechtbank Overijssel van 22 juni 2021 (ECLI:NL:RBOVE:2021:2548), dat heeft geleid tot de hiervoor genoemde prejudiciële beslissing van de Hoge Raad van 10 juni 2022, heeft de rechtbank toegelicht, onder verwijzing naar een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 15 oktober 2019 (ECLI:NL:GHARL:2019:8462), dat en waarom geen sprake is van strijd met het toepasselijke Europese recht. Er is geen reden om thans anders te oordelen. De Hoge Raad heeft, zoals (de gemachtigden van) partijen bekend is, bepaald dat het moet gaan om een gepersonaliseerde aanbeveling, waarbij een aantal omstandigheden zijn genoemd, die bij de beoordeling daarvan van belang kunnen zijn. Ook indien niet wordt vastgesteld dat die omstandigheden zich voordoen, bestaat de mogelijkheid dat de tussenpersoon toch een gepersonaliseerde aanbeveling heeft gedaan als door de Hoge Raad bedoeld, namelijk een aanbeveling die is voorgesteld als geschikt voor de betrokken afnemer ook als dat onder omstandigheden als een ‘verkooppraatje’ kan worden gekarakteriseerd.
4.6.
De stelplicht en bewijslast dat de tussenpersoon [eiser] heeft geadviseerd en dat Dexia wetenschap had of behoorde te hebben van het feit dat de tussenpersoon [eiser] , anders dan in algemene zin, een persoonlijk en specifiek op dit product toegesneden advies heeft verstrekt, rusten op [eiser] als de partij die zich op de rechtsgevolgen van het onrechtmatig handelen van Dexia beroept. De door [eiser] gestelde feiten en omstandigheden dienen voldoende concreet te zijn en zo mogelijk voorzien van onderbouwing. Voor zover Dexia de gestelde feiten en omstandigheden betwist, dient die betwisting eveneens voldoende gemotiveerd te zijn. Bij de beoordeling of de stellingen voldoende concreet en onderbouwd zijn en of het verweer voldoende gemotiveerd is weegt mee dat beide partijen al zeer lange tijd – in elk geval sinds de opt-out door [eiser] in 2007 – weten dat over de totstandkoming van de overeenkomst en de afwikkeling daarvan een gerechtelijke procedure gevoerd zal (kunnen) worden, zodat van hen verlangd mag worden de voor hun procespositie relevante informatie en stukken te hebben verzameld en bewaard.
4.7.
[eiser] stelt over de feitelijke gang van zaken het volgende:
[eiser] werd ongevraagd aan de deur benaderd door een financieel adviseur, de heer [naam 1] (hierna te noemen: “adviseur”), van Spaar Select. [eiser] was destijds net verhuisd van Rhenen naar Dieren en de adviseur kwam toevallig ook uit Rhenen. De adviseur vroeg of [eiser] interesse had in een adviesgesprek, en stelde voor om de financiële situatie door te nemen. [eiser] heeft hiermee ingestemd en de adviseur binnengelaten.
Tijdens het adviesgesprek met de adviseur kwam ter sprake dat [eiser] een bedrag over had uit het opnemen van zijn overwaarde voor het verbouwen van zijn woning. De verbouwingskosten vielen minder duur uit, waardoor [eiser] nog een bedrag over had. [eiser] was in eerste instantie van plan om het overgebleven bedrag vanuit de opgenomen overwaarde te gebruiken om de hypotheek voor een deel weer af te lossen. Maar na het gesprek met de adviseur heeft het geld een andere bestemming gekregen; de vooruitbetaling van een Allround Sparen overeenkomst, dat de adviseur omschreef als een spaarproduct. Bij de vraag van de adviseur aan [eiser] of hij nog een wens had, werd een reis naar Australië genoemd. Volgens de adviseur kon [eiser] het overgebleven bedrag uit de opgenomen overwaarde gebruiken als vooruitbetaling voor de Allround Sparen overeenkomst. Met de opbrengst uit de Allround Sparen overeenkomst kon de reis naar Australië worden gemaakt. [eiser] wilde de reis graag over 5 jaar maken en volgens de adviseur bestond die mogelijkheid. Als de vooruitbetaling werd gedaan voor 60 maanden, met een korting van 20% kon [eiser] na 5 jaar een flink bedrag kunnen verwachten. De overeenkomst kon nog langer doorlopen volgens de adviseur, maar dan moest er nog NLG 200,- per maand worden betaald. Dit was echter een bedrag dat [eiser] niet kon missen uit zijn toenmalige inkomen en daarnaast wilde hij de reis graag na 5 jaar maken. Verzekerd van het feit dat er na 5 jaar ook een mooi bedrag kon worden verwacht, is [eiser] meegegaan in het verhaal van de adviseur.
De adviseur heeft [eiser] niet geïnformeerd over de specifieke risico’s. Dat de overeenkomst met aandelen te maken had was [eiser] überhaupt niet duidelijk geworden uit de uitleg. Eens te meer nu de adviseur [eiser] vroeg of hij toch liever een risico wilde lopen en zou willen beleggen. Maar dit wilde [eiser] zeker niet met zijn zuur verdiende geld. Verder heeft de adviseur er niet op gewezen dat met een lening de rentelasten voor de andere lening (het effectenleasecontract) werden betaald en dat bij tegenvallende koersontwikkelingen, de inleg geheel verloren kon gaan en een schuld kon ontstaan uit hoofde van het effectenleasecontract. Indien de adviseur [eiser] wel had geïnformeerd over deze specifieke risico’s was [eiser] de overeenkomst niet aangegaan.
De adviseur heeft het aanvraagformulier voor [eiser] ingevuld en door [eiser] laten ondertekenen. De adviseur heeft het aanvraagformulier meegenomen en naar Bank Labouchere toegezonden.
[eiser] had geen ervaring met beleggen of kennis van complexe financiële producten en vertrouwde volledig op het advies en de deskundigheid van de adviseur.
[eiser] heeft het advies van de adviseur opgevolgd en een Allround Sparen overeenkomst met een vooruitbetaalde inleg van NLG 9.600,- afgesloten.
De overeenkomst is tijdens een volgend huisbezoek door [eiser] ondertekend. De adviseur heeft de overeenkomst vervolgens weer meegenomen en naar Bank Labouchere toegezonden. [eiser] kreeg hierna nog het AEX Plus Certificaat toegestuurd die aan de Allround Sparen overeenkomst was gekoppeld.
Het opvolgen van het advies heet voor [eiser] desastreus uitgepakt. In plaats van het voorgespiegelde vermogen dat zou wouden opgebouwd, is [eiser] de betaalde inleg geheel kwijtgeraakt. Daarnaast heeft [eiser] een restschuld aan de overeenkomst overgehouden.
4.8.
[eiser] heeft, ter onderbouwing van zijn stellingen, gewezen op de volgende stukken die in het geding zijn gebracht:
- een kopie van de overeenkomst van 13 december 1999 met contractnummer 39406056, voorzien van het adviseursnummer:
ATP00307 Spaar Select B.V.,- een kopie van een visitekaartje, voorzien van het logo van Spaar Select, waarop de naam van de adviseur staat en het adres van het regiokantoor,
-een brief van Spaar Select gericht aan [eiser] , voorzien van het logo van Spaar Select, betreffende het Allround sparen AEX plus certificaat, waarin te lezen is dat het certificaat aan [eiser] is toegezonden.
4.9.
Met deze feitelijke uiteenzetting en stukken heeft [eiser] voldoende onderbouwd gesteld dat sprake is geweest van vergunningplichtige advisering. Dexia heeft de door [eiser] geschetste gang van zaken slechts in algemene termen betwist. Dexia had echter meer concreet moeten maken dat en waarom volgens haar destijds geen sprake is geweest van advisering. Zo had Dexia moeten uiteenzetten op welke wijze de overeenkomst in haar visie tot stand was gekomen. Dexia heeft weliswaar erop gewezen dat zij op geen enkele wijze betrokken is geweest bij het contact tussen [eiser] en de adviseur van de tussenpersoon, maar dat kan Dexia niet baten. Voor zover Dexia daardoor in bewijsnood is, komt dat voor haar rekening en risico. Niet alleen had zij zoals hiervoor is overwogen eerder bewijs kunnen verzamelen maar daarbij komt dat Dexia destijds ervan heeft afgezien om eigen voorlichting te geven aan potentiële klanten en gebruik heeft gemaakt van deze tussenpersoon voor de afzet van haar producten. Dit terwijl het voor haar als aan toezicht onderworpen effecteninstelling verboden was om van die tussenpersoon cliënten aan te nemen aan wie adviezen waren verstrekt. Het had op haar weg gelegen om daarop controle uit te oefenen en ervoor te zorgen dat zij wel over concrete informatie beschikte over de totstandkoming van een contract en de daarbij betrokken (medewerker van de) tussenpersoon. [4] Daarom wordt uitgegaan van de juistheid van de door [eiser] geschetste gang van zaken nu Dexia deze onvoldoende heeft weersproken. Aan bewijslevering wordt niet toegekomen.
wetenschap Dexia
4.10.
[eiser] stelt dat Dexia wist, althans behoorde te weten, dat de tussenpersoon Spaar Select een op de persoon van [eiser] toegesneden beleggingsadvies heeft gegeven. Dexia betwist dit. Hoewel in dit geval niet is gebleken dat Dexia concrete wetenschap heeft gehad van de advisering van de tussenpersoon aan [eiser] , had zij behoren te weten dat [eiser] door de tussenpersoon is geadviseerd. [5]
aansprakelijkheid Dexia4.11. Nu Dexia ondanks het voorgaande toch met [eiser] de overeenkomst is aangegaan, heeft zij jegens [eiser] onrechtmatig gehandeld. Dit moet Dexia zwaar worden aangerekend.
Weliswaar zijn aan [eiser] omstandigheden toerekenbaar die tot de schade hebben bijgedragen, maar vanwege de uiteenlopende ernst van de gemaakte fouten, eist de billijkheid in beginsel dat de vergoedingsplicht van Dexia geheel in stand blijft. [6] Weliswaar kunnen er situaties zijn waarin voldoende reden is om een deel van de schade op grond van artikel 6:101 BW voor rekening van de afnemer te doen komen, maar in dit geval zijn dergelijke feiten en omstandigheden niet aanwezig. De schade komt dan ook geheel voor rekening van Dexia.
vorderingen van [eiser]4.12. De door [eiser] gevorderde verklaring voor recht zullen daarom worden toegewezen, in die zin dat voor recht wordt verklaard dat Dexia onrechtmatig jegens [eiser] heeft gehandeld door [eiser] als cliënt te accepteren terwijl zij behoorde te weten dat de tussenpersoon [eiser] niet alleen als klant aanbracht maar [eiser] tevens persoonlijk had geadviseerd en de tussenpersoon geen vergunning daarvoor bezat.
4.13.
De als gevolg hiervan door [eiser] geleden schade kunnen partijen inmiddels berekenen. De voor vergoeding in aanmerking komende schade bestaat uit de door de afnemer betaalde inleg (termijnbetalingen en eventuele aflossingen) en het niet vergoede gedeelte van de (fictieve) restschuld. Daarnaast dient rekening gehouden te worden met te verrekenen genoten voordelen, waaronder daadwerkelijk ontvangen dividenduitkeringen, fiscale voordelen en een eventueel in aanmerking te nemen batig saldo uit voorgaande overeenkomsten. Een en ander volgens het door Dexia overgelegde financiële overzicht waarvan de juistheid door [eiser] , behoudens het daarin berekende fiscaal voordeel, niet of onvoldoende gemotiveerd is betwist. In het geval reeds eerder een schadevergoeding door Dexia is betaald, geldt ten aanzien van de verrekening daarvan hetgeen is overwogen in de beslissing van de Rechtbank Amsterdam van 25 november 2021 (ECLI:NL:RBAMS:2021:7910). De wettelijke rente is verschuldigd over het door Dexia te restitueren bedrag volgens de uitgangspunten als geformuleerd in HR 1 mei 2015 (ECLI:NL: HR:2015:1198) en HR 3 februari 2017 (ECLI:NL:HR:2017:164, r.o. 3.6.3). [eiser] heeft bij conclusie van antwoord en conclusie van dupliek in reconventie biljetten van een proces overgelegd waaruit volgens [eiser] volgt dat Dexia het verkeerde belastingtarief (50%) heeft gebruikt. Het hof ’s-Hertogenbosch heeft in het arrest van 16 april 2024 (ECLI:NL:GHSHE:2024:1327) uitgelegd hoe de berekening gemaakt moet worden om het fiscaal voordeel te begroten in de gevallen waar de Wet IB 1964 van toepassing is. Daaruit volgt dat in deze zaak bij de berekening van het fiscaal voordeel moet worden uitgegaan van het lagere, door [eiser] genoemde tarief. [eiser] heeft aan de hand van het door Dexia overgelegde financiële overzicht in de conclusie van repliek in conventie/antwoord in reconventie de schade berekend op € 4.137,23. Volgens Dexia is de schade zelfs hoger, namelijk € 4.138,75. In ieder geval kan het door [eiser] berekende bedrag worden toegewezen. Een vergoeding voor buitengerechtelijke kosten is niet aan de orde. Niet gebleken is dat er meer of andere werkzaamheden aan de orde zijn geweest dan die, welke genoemd zijn in het arrest van de Hoge Raad van 12 april 2019, ECLI:NL:HR:2019:590.
4.14.
Gelet op het voorgaande behoeven de andere door [eiser] aangevoerde gronden geen nadere bespreking.
het incident
4.15.
[eiser] vordert Dexia op te dragen om een afschrift te verstrekken van het aanvraagformulier. Uit het voorgaande volgt dat [eiser] in het gelijk zal worden gesteld. Hij heeft dan ook geen belang meer bij deze stukken in deze procedure, zodat de vordering zal worden afgewezen. De proceskosten zullen worden gecompenseerd.
vorderingen Dexia
4.16.
Gelet op de beoordeling in conventie worden de vorderingen van Dexia afgewezen.
afgifte intakeformulier
4.17.
Dexia vordert dat [eiser] wordt veroordeeld het intakeformulier van zijn gemachtigde aan Dexia te verstrekken. Een zogenoemde “exhibitievordering” op grond van artikel 843a lid 1 Rv. kan worden toegewezen als degene die de vordering instelt een rechtmatig belang heeft bij het inzien van bepaalde stukken die betrekking hebben op een rechtsbetrekking waarin eiser partij is.
4.18.
Daargelaten de vraag of aan deze vereisten is voldaan, oordeelt de kantonrechter dat op grond van het derde en vierde lid van artikel 843a Rv geen inzage van het intakeformulier verlangd kan worden. In het derde lid van artikel 843a Rv is, kortgezegd, bepaald dat beoefenaren van vertrouwensberoepen ter zake van hetgeen hen in hun hoedanigheid is toevertrouwd niet gehouden zijn om aan de exhibitievordering te voldoen. Ook van [eiser] als cliënte van de beroepsbeoefenaar kan (ervan uitgaande dat [eiser] in het bezit is van het intakeformulier) geen inzage worden verlangd omdat gewichtige redenen als bedoeld in het vierde lid van artikel 843a Rv, zich daartegen verzetten. Dexia wil kennelijk weten welke gegevens [eiser] destijds aan Leaseproces heeft verstrekt. Het verstrekken van (vertrouwelijke) informatie aan een rechtsbijstandverlener over een geschil door middel van een gesprek of een intake- of vragenformulier dient echter onbelemmerd te kunnen plaatsvinden. Al met al oordeelt de kantonrechter dat de incidentele vordering van Dexia moet worden afgewezen.
4.19.
de proceskosten van dit incident komen voor rekening van Dexia omdat zij in het ongelijk wordt gesteld. De proceskosten aan de zijde van [eiser] worden begroot op € 82,00.
proceskosten
4.20.
Omdat [eiser] inhoudelijk gelijk krijgt, is Dexia aan te merken als de in het ongelijk te stellen partij. Dexia zal worden veroordeeld in de proceskosten (inclusief nakosten) aan de zijde van [eiser] gevallen. Omdat het partijdebat in reconventie is samengevallen met het debat in conventie worden de kosten in reconventie tot op heden begroot op nihil. De proceskosten van [eiser] worden begroot op:
- dagvaarding € 129,14
- griffierecht € 86,00
- salaris gemachtigde € 542,00 (2 x tarief € 271,00)
- nakosten
€ 135,00
Totaal € 892,14.
4.21.
De gevorderde rente over de proceskosten zal als na te melden worden toegewezen.

5.Beslissing

De kantonrechter
in het door [eiser] opgeworpen incident
5.1.
wijst de vordering af,
5.2.
compenseert de proceskosten,
in het door Dexia opgeworpen incident
5.3.
wijst de vordering af,
5.4.
veroordeelt Dexia in de proceskosten van € 82,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als Dexia niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet Dexia ook de kosten van betekening betalen,
in conventie
5.5.
verklaart voor recht dat Dexia onrechtmatig jegens [eiser] heeft gehandeld door [eiser] als cliënt te accepteren terwijl zij behoorde te weten dat de tussenpersoon Spaar Select niet alleen als klant aanbracht maar [eiser] tevens persoonlijk had geadviseerd en de tussenpersoon geen vergunning daarvoor bezat,
5.6.
veroordeelt Dexia om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 4.137,23, vermeerderd met de wettelijke rente daarover een en ander zoals weergegeven in r.o. 4.13.,
5.7.
veroordeelt Dexia in de proceskosten van € 892,14, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als Dexia niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet Dexia ook de kosten van betekening betalen,
5.8.
veroordeelt Dexia in de wettelijke rente over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn voldaan,
5.9.
verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad,
5.10.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in reconventie
5.11.
wijst de vorderingen af,
5.12.
veroordeelt Dexia in de kosten van de procedure, aan de zijde van [eiser] gevallen, tot op heden begroot op nihil.
Aldus gewezen door mr. W.A. Swildens, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 24 oktober 2024 in tegenwoordigheid van de griffier.

Voetnoten

1.In het bijzonder gaat het om de arresten van de Hoge Raad van 28 maart 2008 (ECLI:NL:HR:2008:BC2837), 5 juni 2009 (ECLI:NL:HR:2009:BH 2815), 29 april 2011 (ECLI:NL:HR:2011:BP4003), 3 februari 2017 (ECLI:NL:HR: 2017:164) en 12 april 2019 (ECLI:NL:HR:2019:590) en de arresten van het gerechtshof Amsterdam van 1 december 2009 (ECLI:NL: GHAMS:2009:BK4981) en 1 april 2014 (ECLI:NL:GHAMS:2014:1135).
2.zie onder meer gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 3 november 2020 ECLI:NL:GHARL:2020:8992, gerechtshof Amsterdam, 25 januari 2021, ECLI:NL:GHAMS:2021:1462 en gerechtshof Den Bosch 10 januari 2023, ECLI:NL:GHSHE:2023:23.
3.Hoge Raad 10 juni 2022, ECLI :NL:HR:2022:862.
4.Vergelijk gerechtshof Arnhem Leeuwarden 16 mei 2023 ECLI:NL:GHARL:2023:4177.
5.Hoge Raad 9 juni 2023, ECLI:NL:HR:2023:882.
6.Hoge Raad 2 september 2016, ECLI:NL:HR:2016:2012 r.o. 5.6 en 5.7. Deze lijn is nadien bevestigd in de arresten van de Hoge Raad van 12 oktober 2018, ECLI:NL:HR:2018:1935, en van 10 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:862.