ECLI:NL:RBGEL:2025:4053

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
27 mei 2025
Publicatiedatum
26 mei 2025
Zaaknummer
ARN 23_7608
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om Wajong-uitkering mee te nemen naar het buitenland door het UWV

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 27 mei 2025 uitspraak gedaan over de afwijzing van een verzoek van eiser om zijn Wajong-uitkering mee te nemen naar Bulgarije. Eiser, die afhankelijk is van de zorg van zijn ouders, wilde zijn uitkering exporteren omdat zijn ouders daar vrijwilligerswerk willen doen. Het UWV heeft het verzoek afgewezen, stellende dat het exportverbod en de invulling van de hardheidsclausule in de beleidsregels niet in strijd zijn met het gemeenschapsrecht. De rechtbank oordeelt dat er geen objectieve en dwingende noodzaak is voor de ouders om te verhuizen, en dat de keuze om naar Bulgarije te gaan voornamelijk gebaseerd is op persoonlijke overwegingen. De rechtbank concludeert dat het UWV de hardheidsclausule niet had hoeven toepassen en dat de afwijzing van het verzoek van eiser niet in strijd is met het recht op vrij verkeer van personen of het evenredigheidsbeginsel. Het beroep van eiser wordt ongegrond verklaard, wat betekent dat de afwijzing door het UWV in stand blijft.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 23/7608

uitspraak van de meervoudige kamer van

in de zaak tussen

[eiser], uit [plaats], eiser,

wettelijk vertegenwoordigd door zijn ouders
(gemachtigde: mr. S. Maachi),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, het UWV
(gemachtigde: [naam gemachtigde]).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over de afwijzing door het UWV van het verzoek van eiser om zijn uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong) mee te nemen (te exporteren) als hij buiten Nederland gaat wonen. Eiser is het hier niet mee eens. Hij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank de afwijzing van het verzoek.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat het exportverbod en de invulling die het UWV in zijn beleidsregels heeft gegeven aan de hardheidsclausule niet in strijd zijn met het gemeenschapsrecht en dat het UWV niet de hardheidsclausule heeft hoeven toepassen. Verder komt de rechtbank tot het oordeel dat de afwijzing van het verzoek niet in strijd is met het recht op een vrij verkeer van personen en ook niet met het evenredigheidsbeginsel
.Eiser krijgt dus geen gelijk en het beroep is dus ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Procesverloop

2. Eiser heeft het UWV verzocht om zijn Wajong-uitkering mee te nemen naar Bulgarije als zijn ouders daar naartoe gaan verhuizen. Het UWV heeft dit verzoek afgewezen met het besluit van 9 februari 2023. Met het bestreden besluit van 19 oktober 2023 op het bezwaar van eiser is het UWV bij de afwijzing van het verzoek gebleven.
2.1.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
Het UWV heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift. Eiser heeft een aanvullende reactie ingediend. Het UWV heeft hierop gereageerd waarna eiser nog een reactie heeft ingediend.
2.2.
De rechtbank heeft het beroep, gelijktijdig met het beroep in de zaak met zaaknummer ARN 23/7610, op 17 april 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, zijn ouders, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van het UWV.

Beoordeling door de rechtbank

Totstandkoming van het bestreden besluit
3. Aan eiser, geboren op [geboortedatum] 2003, is met ingang van 3 augustus 2022 een Wajong-uitkering toegekend. De ouders van eiser hebben namens hem op 22 december 2022 een verzoek gedaan om de Wajong-uitkering te kunnen exporteren naar Bulgarije. Hierbij is aangegeven dat de ouders daar voor Operatie Mobilisatie een nieuwe basis gaan opzetten en daar onder de armste bevolkingsgroepen, waaronder de Roma’s, gaan werken. Eiser is voor zijn verzorging van zijn ouders afhankelijk. Zij hopen hem daar voldoende uitdaging en afwisseling te kunnen bieden, aldus het verzoek.
3.1.
Het UWV heeft dit verzoek voorgelegd aan een verzekeringsarts ter beoordeling van de vraag in hoeverre sprake is van verzorgingsafhankelijkheid en van de noodzaak van de verhuizing, dus of een beroep kan worden gedaan op de hardheidsclausule. De verzekeringsarts heeft in zijn rapport van 7 februari 2023 geconcludeerd dat er wel sprake is van verzorgingsafhankelijkheid van de ouders, maar dat niet blijkt dat de ouders genoodzaakt zijn om buiten Nederland te gaan wonen. Op grond hiervan heeft het UWV het verzoek van eiser afgewezen en het besluit van 9 februari 2023 genomen.
3.2.
In bezwaar is eiser in de gelegenheid gesteld om bewijzen aan te leveren waaruit de noodzaak van vertrek naar het buitenland blijkt. Eiser heeft onder meer een verklaring van zijn ouders en van de directeur Operatie Mobilisatie Nederland ingediend. Bij het bestreden besluit is het UWV bij de afwijzing van het verzoek van eiser gebleven. De stukken die eiser heeft ingediend maken volgens het UWV niet dat hem een beroep op de hardheidsclausule toekomt. Die hardheidsclausule is uitgewerkt in de Beleidsregels voortzetting Wajong-uitkering buiten Nederland (Beleidsregels). [1] Er zijn geen zwaarwegende redenen waarom de ouders van eiser genoodzaakt zijn om naar het buitenland te verhuizen. De keus van de ouders om vrijwilligerswerk in Bulgarije te gaan doen is een eigen keuze zonder dat sprake is van een objectieve en dwingende noodzaak, aldus het UWV.
Toetsingskader
4. Op grond van artikel 1a:6, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wajong en artikel 1a:8, eerste lid, van de Wajong eindigt het recht op arbeidsongeschiktheidsuitkering met ingang van de eerste dag van de maand volgend op die waarin de jonggehandicapte buiten Nederland is gaan wonen. [2] Het UWV kan dit zogeheten exportverbod op grond van artikel 1a:8, derde lid, van de Wajong (de zogeheten hardheidsclausule) buiten toepassing laten of daarvan afwijken voor zover toepassing, gelet op het belang van het eindigen van het recht op arbeidsongeschiktheidsuitkering als de jonggehandicapte buiten Nederland gaat wonen, zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard.
4.1.
In artikel 2 van de Beleidsregels is vermeld dat sprake is van een onbillijkheid van overwegende aard als de jonggehandicapte naar het oordeel van het UWV zwaarwegende redenen heeft om buiten Nederland te gaan wonen en naar verwachting als gevolg van het eindigen van het recht op arbeidsondersteuning of arbeidsongeschiktheidsuitkering aanmerkelijk nadeel zal ondervinden. Als zwaarwegende redenen om buiten Nederland te gaan wonen worden in ieder geval aangemerkt:
a. het ondergaan van een medische behandeling van enige duur;
b. het aanvaarden van arbeid met enig re-integratieperspectief;
c. het volgen van de woonplaats van degene(n) van wie de jonggehandicapte voor zijn verzorging afhankelijk is en die genoodzaakt is om buiten Nederland te gaan wonen.
4.2.
In de toelichting op de Beleidsregels is over het bepaalde in artikel 2, aanhef en onder c, van de Beleidsregels weergegeven dat de redenen waarom de verzorgende personen buiten Nederland gaan wonen, objectief en dwingend van aard moeten zijn, en dus niet in overwegende mate gebaseerd op een eigen keuze. Daarnaast is vermeld dat de hardheidsclausule steeds aan de hand van de omstandigheden van het individuele geval moet worden toegepast en dat er ook in andere dan de drie genoemde situaties grond kan zijn voor toepassing van de hardheidsclausule. Daarom moet in alle gevallen beoordeeld worden of sprake is van zwaarwegende redenen om buiten Nederland te gaan wonen en of het beëindigen van de uitkering een aanmerkelijk nadeel betekent. Het UWV beoordeelt de omstandigheden zoals die van toepassing zijn op het moment dat de betrokkene buiten Nederland gaat wonen.
Is het exportverbod en de invulling die het UWV in de Beleidsregels heeft gegeven aan de hardheidsclausule in strijd met het gemeenschapsrecht?
5. Eiser betoogt ten eerste, zo begrijpt de rechtbank gelet op hetgeen door eiser ter zitting naar voren is gebracht, dat het exportverbod in de Wajong en de invulling die het UWV in zijn Beleidsregels heeft gegeven aan de toepassing van de hardheidsclausule, in strijd is met het gemeenschapsrecht. Dit volgt volgens eiser uit het arrest Hendrix van het Hof van Justitie van de Europese Unie (het Hof) van 11 september 2007. [3] Daarin heeft het Hof geoordeeld dat de woonplaatsvoorwaarde in dàt geval alleen kan worden gesteld als die voorwaarde objectief gerechtvaardigd is en evenredig is aan het nagestreefde doel. [4] Hendrix betrof een migrerend werknemer, terwijl het in het geval van eiser gaat om een kind dat nooit meer kan werken. Uit de wet noch uit de wetsgeschiedenis blijkt wat de objectieve rechtvaardiging is en wat de evenredigheid is aan het nagestreefde doel om het exportverbod ook te laten gelden voor alle Wajong-uitkeringsgerechtigden, waaronder voor gevallen als de onderhavige waarbij het gaat om kinderen die nooit meer kunnen werken. De wetgever heeft daar niet over nagedacht. Volgens eiser heeft de Centrale Raad van Beroep (CRvB) in zijn rechtspraak ten onrechte de invulling die het UVW in zijn Beleidsregels aan de toepassing van de hardheidclausule heeft gegeven, niet onjuist of onredelijk geacht. De evenredigheid zoals genoemd in het arrest Hendrix komt namelijk niet terug in de Beleidsregels.
5.1.
De rechtbank stelt voorop dat het in de zaak van Hendrix ging om een migrerend werknemer, hetgeen in het geval van eiser niet zo is. In die zaak lag onder meer de vraag voor of Hendrix zich kon beroepen op artikel 39 van het EG-verdrag, zoals uitgewerkt bij artikel 7 van verordening nr. 1612/68 [5] en zo ja, of die bepalingen er in zijn situatie aan in de weg staan dat de betaling van de Wajong-uitkering wordt onderbroken op de grond dat hij uit Nederland is vertrokken. Artikel 7, tweede lid, van verordening nr. 1612/68 vormt de bijzondere uitdrukking van het non-discriminatiebeginsel van artikel 39, tweede lid, van het EG-verdrag op het specifieke gebied van de sociale voordelen. Daarom kan volgens het Hof de woonplaatsvoorwaarde voor een Wajong-uitkering aan iemand in de situatie van Hendrix alleen dan worden gesteld als die voorwaarde objectief gerechtvaardigd is en evenredig aan het nagestreefde doel. [6] Immers, het in deze genoemde artikelen neergelegde beginsel van gelijke behandeling verbiedt niet alleen openlijke discriminatie op grond van nationaliteit, maar ook alle verkapte vormen van discriminatie die door toepassing van andere onderscheidingscriteria in feite tot hetzelfde resultaat leiden. Tenzij zij objectief gerechtvaardigd is en evenredig aan het nagestreefde doel, moet een bepaling van nationaal recht als indirect discriminerend worden beschouwd, wanneer zij naar haar aard migrerende werknemers eerder kan treffen dan nationale werknemers en dus meer in het bijzonder migrerende werknemers dreigt te benadelen. Dit is het geval bij een woonplaatsvereiste, waaraan door nationale werknemers gemakkelijker wordt voldaan dan door migrerende werknemers. [7] Reeds omdat eiser geen migrerend werknemer is, slaagt het betoog van eiser niet.
5.2.
Bovendien heeft het Hof er in het arrest Hendrix ook op gewezen dat al uit het arrest Kersbergen-Lap en Dams-Schipper, waarbij het niet ging om migrerend werknemers, volgt dat de woonplaatsvoorwaarde zoals gesteld in de Wajong, objectief gerechtvaardigd is. [8] Verder volgt uit de wetsgeschiedenis wat de doelstelling van de wetgever bij het exportverbod van de Wajong-uitkering is geweest:
“ De Wajong is echter een uit de algemene middelen gefinancierde arbeidsongeschiktheidsvoorziening. De Wajong beoogt in Nederland wonende jonggehandicapten die niet voldoende eigen inkomsten kunnen verwerven, een uitkering te geven waardoor ze, daartoe mede geholpen door de voorzieningen op grond van de Wet voorzieningen gehandicapten, in staat zijn tot zelfontplooiing te komen. De voorzieningen zijn alleen beschikbaar in Nederland. Het kabinet is dan ook van mening dat Wajong, gezien de aard en de doelstelling van deze regeling, zich niet leent voor export. Gegeven de onmogelijkheid referte-eisen in de Wajong in te bouwen, acht het kabinet het ook niet wenselijk de Wajong exporteerbaar te maken. (...) Het exportverbod is in de Wajong ingevoerd naar aanleiding van het arrest Cabanis van het Hof van Justitie EG (HvJEG 30 april 1996, zaak C-308/93, Jur. I-2097). Een afschrift van deze uitspraak is als bijlage bij de nota gevoegd. In het arrest Cabanis heeft het Hof van Justitie bepaald dat ook gezinsleden van een werknemer of zelfstandige autonome rechten aan Verordening (EEG) nr. 1408/71 kunnen ontlenen (in casu was de gelijke behandeling naar nationaliteit in het geding). Uit dit arrest kan worden afgeleid dat de voor het recht op Wajong uitkering vereiste periode van zes jaar ingezetenschap niet kan worden gesteld aan een jonggehandicapte die tijdens die periode in een lidstaat van de EU heeft gewoond. Dit zou kunnen leiden tot calculerend gedrag van ouders met jonggehandicapte kinderen uit andere lidstaten van de EU. Zij zouden tijdelijk in Nederland kunnen komen wonen of werken, een Wajong-uitkering kunnen aanvragen en vervolgens met behoud van deze uitkering weer naar het land van herkomst kunnen terugkeren. Invoering van het exportverbod in de Wajong werd en wordt nog steeds door het kabinet als de oplossing gezien om deze vorm van misbruik te voorkomen.” [9]
Dat eiser op grond van hoofdstuk 1a van de Wajong een Wajong-uitkering toegekend heeft gekregen en dus duurzaam geen mogelijkheden heeft tot arbeidsparticipatie betekent niet dat de wetgever in het kader van het exportverbod geen rekening heeft gehouden met deze Wajong-gerechtigden. In de wetsgeschiedenis bij hoofdstuk 1a van de Wajong is namelijk verwezen naar de hoofdstukken 2 en 3 van de Wajong en is benoemd dat ook voor het recht op arbeidsongeschiktheidsuitkering op grond van hoofdstuk 1a van de Wajong geldt dat deze in beginsel niet exporteerbaar is. [10] Dat de wetgever er geen rekening mee heeft gehouden dat een jonggehandicapte nooit zal kunnen gaan werken volgt de rechtbank dan ook niet. Gelet op het voorgaande is er ook geen reden om de vaste rechtspraak van de CRvB dat de invulling die het UWV in zijn Beleidsregels aan de toepassing van de hardheidsclausule heeft gegeven, niet onjuist of niet onredelijk is, niet te volgen. [11] Daarbij is van belang dat de wetgever bedoeld heeft een hardheidsclausule in te voeren die van toepassing is op alle Wajong-gerechtigden, dat de clausule in de wet wordt neergelegd en dat het aan het UWV is om hieraan invulling te geven. Het UWV kan het exportverbod buiten toepassing laten, voor zover toepassing, gelet op het belang van het eindigen van het recht op arbeidsongeschiktheidsuitkering indien de jonggehandicapte buiten Nederland gaat wonen, zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard. Op grond hiervan kan het UWV, op basis van alle relevante feiten en omstandigheden van een individueel geval, besluiten dat toepassing van het exportverbod tot een zodanig onredelijke uitkomst zal leiden dat het van bijzondere hardheid of onredelijkheid zou getuigen het recht op arbeidsongeschiktheidsuitkering te beëindigen. Het UWV zal bij de toepassing van de hardheidsclausule telkens het belang van het exportverbod tegenover het belang van het individuele geval moeten afwegen.
Toepassing van het exportverbod zou volgens de wetgever tot kennelijke hardheid kunnen leiden als een Wajong-gerechtigde wegens een belangrijke verbetering in diens individuele werk- of leefomstandigheden genoodzaakt is buiten Nederland te gaan wonen. Hierbij kan gedacht worden aan een Wajong-gerechtigde die in verband met het accepteren van duurzaam beloonde arbeid naar België moet verhuizen, waar de mogelijkheden van acceptatie van werk in Nederland ontbreken. Voorts zou toepassing van het exportverbod tot kennelijke hardheid kunnen leiden als een Wajong-gerechtigde om dringende medische redenen is genoodzaakt buiten Nederland te gaan wonen.
Toepassing van de hardheidsclausule is volgens de wetgever niet aan de orde als de keuze om naar het buitenland te verhuizen in overwegende mate wordt bepaald door omstandigheden die niet rechtstreeks verband houden met de Wajong-gerechtigde zelf. Hiervan kan sprake zijn als de ouders van een Wajong-gerechtigde, tot wiens huishouden hij of zij behoort, besluiten naar het buitenland te verhuizen, bijvoorbeeld om fiscale redenen. [12]
Naar het oordeel van de rechtbank sluiten de in de Beleidsregels van het UWV - niet limitatief - gegeven voorbeelden en de daarin opgenomen toelichting aan bij wat de wetgever hierover voor ogen stond. [13]
5.3.
Uit het voorgaande volgt dat het exportverbod in de Wajong en de invulling die het UWV in zijn Beleidsregels heeft gegeven aan de toepassing van de hardheidsclausule niet in strijd is met het gemeenschapsrecht en dat ook geen sprake is van een situatie waar de wetgever niet aan heeft gedacht. De beroepsgrond slaagt niet.
Had het UWV de hardheidsclausule moeten toepassen?
6. Eiser voert aan dat wel sprake is van een uitzonderlijke situatie om de Wajong-uitkering te kunnen exporteren. Met de verklaringen die eiser in bezwaar heeft ingebracht, heeft hij bewezen dat sprake is van zwaarwegende redenen als genoemd in de Beleidsregels. Deze redenen zijn objectief en dwingend van aard en niet in overwegende mate gebaseerd op een eigen keuze. Eiser is zorgafhankelijk van zijn ouders en zijn ouders zijn genoodzaakt om buiten Nederland te gaan wonen. Zijn ouders hebben geen andere keus dan voor de arme mensen in Bulgarije te gaan zorgen. Eiser kan hen daarbij helpen en zo komt hij ook verder tot ontwikkeling, wat in Nederland niet mogelijk is. Dit is door het UWV niet zorgvuldig meegewogen. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft eiser in beroep onder meer verklaringen van zijn ouders ingebracht.
6.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. Het UWV wordt gevolgd in zijn standpunt dat de door eiser aangevoerde omstandigheden niet als zwaarwegende redenen als genoemd in de Beleidsregels kunnen worden aangemerkt. Eiser voldoet ten eerste niet aan de situatie genoemd in artikel 2 aanhef en onder c, van de Beleidsregels. Hij is wel afhankelijk van de zorg van zijn ouders, maar van een objectieve en dwingende noodzaak voor de ouders van eiser om naar Bulgarije te verhuizen is niet gebleken. Dat zijn ouders zich, vanuit hun geloof, hun leefstijl en vanuit humanitaire overwegingen, verplicht voelen om de arme mensen in Bulgarije te helpen, is prijzenswaardig, maar doet er niet aan af dat dit gebaseerd is op een eigen vrijwillige keuze. Zij zijn objectief gezien niet gedwongen om deze mensen in Bulgarije te helpen en daarvoor naar Bulgarije te vertrekken.
6.2.
Eiser kan worden gevolgd in zijn betoog dat de in de Beleidsregels genoemde omstandigheden (a, b en c) niet limitatief zijn en dat er ook andere zwaarwegende redenen zouden kunnen bestaan die maken dat het exportverbod tot een onbillijkheid van overwegende aard leidt. Naar het oordeel van de rechtbank moeten die omstandigheden dan wel anders van aard zijn dan die die zijn genoemd onder a, b en c. Dat is hier alleen niet het geval. Wat eiser naar voren heeft gebracht ziet op de omstandigheid genoemd onder c. Dat de Beleidsregels niet limitatief zijn en ruimte open laten om ook andere zwaarwegende redenen mee te nemen kan anders dan eiser kennelijk veronderstelt dan ook niet worden gebruikt om een ruimere toepassing te geven aan wat onder c is weergegeven. Het betoog dat eiser in Bulgarije verder tot ontwikkeling komt, levert niet anderszins een zwaarwegende reden op voor eiser om met behoud van zijn Wajong-uitkering in Bulgarije te gaan wonen. Uit de stukken volgt dat deze omstandigheid niet overwegend de reden was voor de ouders van eiser om te willen verhuizen. Dat eiser in Nederland niet verder tot ontwikkeling komt, is onvoldoende onderbouwd. De enkele omstandigheid dat hij in Nederland niet is toegelaten tot de laagste opleiding is daarvoor onvoldoende. Dat eiser de taakjes die hij in Bulgarije doet, niet ook in Nederland zou kunnen doen, is evenmin onderbouwd.
Is het bestreden besluit in strijd met het recht op een vrij verkeer van personen?
7. Eiser voert aan dat het UWV met het bestreden besluit de Europeesrechtelijke vrijheden miskent, in het bijzonder het vrij verkeer van personen. Het Europese grondrecht om zich als burger vrijelijk te kunnen bewegen binnen de EU prevaleert boven de Beleidsregels. Een algemeen belang om te kunnen rechtvaardigen dat Wajong-gerechtigden in Nederland gehouden worden, ontbreekt.
7.1.
Op grond van artikel 21 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) heeft iedere burger van de Unie het recht vrij op het grondgebied van de lidstaten te reizen en te verblijven, onder voorbehoud van de beperkingen en voorwaarden die bij de Verdragen en de bepalingen ter uitvoering daarvan zijn vastgesteld. Uit deze bepaling blijkt dat een belemmering van het vrije verkeer niet per definitie verboden is. Als zo’n belemmering een legitiem doel heeft en niet verder gaat dan noodzakelijk is om dat doel te bereiken, is de belemmering niet ongeoorloofd.
7.2.
Het woonplaatsvereiste in artikel 1a:6 van de Wajong benadeelt Wajonggerechtigden die buiten Nederland (gaan) wonen omdat zij hun recht om in een andere lidstaat vrij te reizen of te verblijven hebben uitgeoefend. Zij raken immers hun uitkering kwijt. Het woonplaatsvereiste is daarom een beperking van de vrijheid die iedere burger van de Unie heeft op grond van artikel 21 van het VWEU. Het is vaste rechtspraak van de CRvB dat voor deze beperking een toereikende rechtvaardiging bestaat. [14] Zoals onder 5.2 is overwogen, is de Wajong een uit algemene middelen gefinancierde arbeidsongeschiktheidsvoorziening die beoogt in Nederland wonende jonggehandicapten een uitkering te geven, gerelateerd aan de levensstandaard in Nederland, waardoor zij in staat zijn tot zelfontplooiing te komen. Deze doelstelling kan als redelijk en objectief worden aangemerkt en kan slechts worden bereikt door het stellen van de eis van wonen in Nederland. De woonplaatseis is dan ook een geschikt en noodzakelijk middel.
7.3.
Hieraan voegt de rechtbank toe dat binnen de Europese Unie consensus bestaat over de opvatting dat een uitkering als de Wajong, die niet op premiebetaling is gebaseerd, niet geëxporteerd hoeft te worden. Deze consensus blijkt uit het feit dat de Wajong met toepassing van artikel 70 van Verordening (EG) nr. 883/2004 (Vo 883/2004) is geplaatst op Bijlage X bij Vo 883/2004. [15] Ook het Hof heeft, zoals hierboven onder 5.2 reeds is overwogen, in het arrest Hendrix uitgesproken dat in beginsel de eis van wonen in Nederland in de Wajong gesteld mag worden. Niet kan worden gezegd dat de woonplaatseis in het geval van eiser een onevenredige inbreuk maakt op zijn recht op vrij verkeer nu – zoals hiervoor onder 6.1 is overwogen – van een onbillijkheid van overwegende aard geen sprake is.
7.4.
Het vorenstaande leidt de rechtbank tot de conclusie dat het woonplaatsvereiste in artikel 1a:6 van de Wajong in de situatie van eiser objectief gerechtvaardigd is en een gerechtvaardigde belemmering oplevert van het vrij verkeer van Unieburgers als bedoeld in artikel 21 van het VWEU. Het bestreden besluit is niet in strijd met het recht op een vrij verkeer van personen. Eiser heeft geen feiten en omstandigheden naar voren gebracht die maken dat nu anders moet worden gekeken naar wat hierover eerder, zoals weergegeven in de punten 7.2. en 7.3, is geoordeeld. De beroepsgrond slaagt niet.
Is het bestreden besluit in strijd met het evenredigheidsbeginsel?
8. Eiser voert aan dat het bestreden besluit in strijd is met het evenredigheidsbeginsel. Eiser wijst hiertoe op de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 2 februari 2022. [16] Ter zitting heeft eiser er op gewezen dat de belangenafweging die moet plaatsvinden, pas kan plaatsvinden als duidelijk is wat volgens de wetgever het algemeen belang was bij het exportverbod en dat dat hier niet duidelijk is. Handhaving van het exportverbod is dan niet noodzakelijk en ook niet geschikt om het doel te bereiken. Als het doel namelijk het bevorderen van de participatie van jonggehandicapten is, zoals afgeleid kan worden uit artikel 2:15 van de Wajong, dan is daar in het geval van eiser geen sprake van. Verder heeft eiser er op gewezen dat zijn ouders geen andere keus hebben dan te verhuizen en heeft hij gewezen op de gevolgen die de beëindiging van de Wajong-uitkering voor hem heeft. Ter onderbouwing hiervan heeft eiser brieven ingebracht van zijn ouders en stukken van de pensioeninkomsten van zijn ouders.
8.1.
De rechtbank stelt voorop dat de toets zoals die is geformuleerd in de uitspraak van de Afdeling waar eiser naar heeft verwezen, geldt in het geval sprake is van een bevoegdheid gebaseerd op een algemeen verbindend voorschrift. In het onderhavige geval is het exportverbod een verplichting gebaseerd op een wet in formele zin. In een dergelijk geval kan niet getoetst worden of dit verbod in strijd is met het evenredigheidsbeginsel. Het toetsingsverbod van artikel 120 van de Grondwet staat hieraan in de weg. Dit is anders als sprake is van bijzondere omstandigheden die niet of niet ten volle zijn verdisconteerd in de afweging van de wetgever. [17] Gelet op hetgeen hiervoor onder 5.2 is overwogen, is daar geen sprake van. De formele wetgever heeft ervoor gekozen om een hardheidsclausule in het leven te roepen op grond waarvan het UWV het exportverbod buiten toepassing kan laten voor zover toepassing zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard. Daarbij heeft de wetgever er zelf al op gewezen, hetgeen is overgenomen en uitgewerkt in de Beleidsregels, dat van zo’n onbillijkheid geen sprake is als de keuze van de ouders om naar het buitenland te verhuizen in overwegende mate wordt bepaald door omstandigheden die niet rechtstreeks verband houden met de Wajong-gerechtigde zelf. Gelet op wat onder 6.1 is overwogen is daar hier sprake van. Dat er als gevolg van deze keuze financieel nadelige gevolgen zijn ontstaan, betekent niet dat die gevolgen als onevenredig moeten worden beoordeeld. De ouders van eiser zijn verhuisd naar Bulgarije, welke verhuizing (overwegend) een eigen keus is geweest, wetende dat de Wajong-uitkering van eiser dan zou worden beëindigd. Dat is een gevolg dat de wetgever heeft bedoeld en voorzien. Het beroep op het evenredigheidsbeginsel slaagt dan ook niet.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de afwijzing door het UWV van het verzoek van eiser om zijn Wajong-uitkering mee te nemen naar het buitenland in stand blijft. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.A. van Schagen, voorzitter, en mr. J.M.C. Schuurman-Kleijberg en mr. Y. Rikken, leden, in aanwezigheid van mr. N. ter Horst, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Stcrt. 2003, 84 en gewijzigd bij Stcrt. 18 augustus 2010, nr. 12828, p. 1.
2.Eiser heeft in zijn gronden verwezen naar artikelen uit hoofdstuk 2 van de Wajong. Ter zitting is vastgesteld dat die artikelen hier niet van toepassing zijn, maar dat hoofdstuk 1a van de Wajong eenzelfde exportverbod en hardheidsclausule bevat.
3.HvJEU 11 september 2007 (C-287/05).
4.Ro. 54.
5.Verordening van de Raad van 15 oktober 1968 betreffende het vrije verkeer van werknemers binnen de Gemeenschap.
6.Ro. 54.
7.Zie de uitspraak van de CRvB van 15 juli 2005, ECLI:NL:CRVB:2005:AT9540.
8.Ro. 55.
9.Tweede Kamer, vergaderjaar 2001-2002, 27895, nr. 5, pagina 2 en 3 en Eerste Kamer, vergaderjaar 2000-2001, 27 468, nr. 122d, pagina 2. Zie ook de uitspraak van de CRvB van 28 april 2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BM3440 ro. 4.5 en van 16 maart 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:650, ro. 4.5.
10.Tweede Kamer, vergaderjaar 2011-2012, 33 161, nr. 3, pagina 94. En zie ook de uitspraak van de CRvB van 15 november 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:2156, ro. 4.5.
11.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 18 november 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BU5101.
12.Tweede Kamer, vergaderjaar 2000-2001, 27 895, nr. 3, Tweede Kamer, vergaderjaar 2001-2002, 27895, nr. 5, pagina 2 en 5.
13.Zie ook nog Eerste Kamer, vergaderjaar 2001-2002, 27 895, nr. 244a en Eerste Kamer, 9 juli 2002, 35-1724 t/m 35-1727.
14.Zie de uitspraak van de CRvB van 16 maart 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:650, ro. 4.7 tot en met 4.7.4 en de uitspraak van 15 november 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:2156, ro. 4.12.1.
15.Voorheen per 1 juli 1998 op Bijlage IIbis bij Verordening (EEG) nr. 1408/71.
17.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 10 december 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:2195.