ECLI:NL:RBGEL:2025:5213

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
4 juli 2025
Publicatiedatum
3 juli 2025
Zaaknummer
ARN 24/6643, 24/6707 en 24/6749
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgevingsvergunning voor een warmte-opwekinstallatie in Wageningen

Deze uitspraak betreft de omgevingsvergunning voor het realiseren van een warmte-opwekinstallatie in Wageningen. De rechtbank Gelderland oordeelt dat de vergunninghouder onvoldoende heeft aangetoond dat de kernkwaliteiten van de Wageningse Eng niet worden aangetast, wat leidt tot een motiveringsgebrek. De eisers, die tegen de vergunning in beroep zijn gegaan, hebben diverse beroepsgronden aangevoerd, waaronder de onjuistheid van het aanvraagformulier en de noodzaak van alternatieven. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard en het besluit van het college vernietigd, met de opdracht om een nieuw besluit te nemen dat voldoet aan de wettelijke vereisten. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de geluidsimpact van de installatie niet voldoende is onderbouwd en dat de beëindiging van de sportfunctie niet is geborgd in de vergunning. De uitspraak benadrukt de noodzaak van zorgvuldige afwegingen bij het verlenen van omgevingsvergunningen, vooral in gebieden met bijzondere natuurwaarden.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummers: ARN 24/6643, 24/6707 en 24/6749
uitspraak van de meervoudige kamer van
in de zaken tussen
[eisers 1]uit [plaats 1] , (eisers 1)
(gemachtigde: mr. T.G. Cornel),
[eiseres 2] ,uit [plaats 1] (eiseres 2)
(gemachtigde: mr. ir. H. ter Maat) en
[eiser 3]uit [plaats 2] (eiser 3)
(tezamen: eisers)
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Wageningen
(gemachtigden: [naam gemachtigde 1] , [naam gemachtigde 2] en [naam gemachtigde 3] ).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel:
[derde-partij]uit [plaats 1] (vergunninghouder).
Samenvatting
1. Deze uitspraak gaat over de door het college aan vergunninghouder verleende omgevingsvergunning voor het realiseren van een warmte-opwekinstallatie met leidingen naar de [locatie 1] in [plaats 1] . Eisers zijn het niet eens met deze omgevingsvergunning en willen dat de warmte-opwekinstallatie op een andere plek wordt gerealiseerd. Zij voeren in hun beroepschriften een groot aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank de omgevingsvergunning.
1.1. De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat het beroep van eisers gegrond is
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
1.2. Onder 2 staat het procesverloop in deze zaak. De beoordeling door de rechtbank volgt vanaf overweging 9. Daarbij gaat de rechtbank eerst in op formele onderwerpen, zoals de toepasselijke wetgeving en de ontvankelijkheid en de algemene beroepsgronden. Daarna zal de rechtbank per vergunde activiteit de beroepsgronden beoordelen.
Aan het eind van de uitspraak staat de beslissing van de rechtbank en de gevolgen daarvan.
Procesverloop
2. Vergunninghouder heeft op 21 juni 2023 bij het college een aanvraag ingediend voor het realiseren van een warmte-opwekinstallatie op het perceel [locatie 2] te [plaats 1] . Doel van het project is de wijk [locatie 1] in het kader van de energietransitie gasvrij te maken. Het perceel maakt deel uit van de Wageningse Eng . Voorheen was op dit perceel een korfbalvereniging gevestigd en op het perceel zijn het voormalige clubgebouw en het speelveld nog aanwezig.
3. De installatie bestaat uit een warmtepomp die 800 kW aan warmte produceert en piekketels die op aardgas draaien mocht dat nodig zijn om in de warmtevraag te kunnen voorzien. De warmte-opwekinstallatie zal deels in de bestaande gebouwen en deels daarbuiten worden gerealiseerd. Hierbij worden het dak van het bestaande gebouw vervangen en tussenwanden verwijderd. Op deze manier kunnen de installaties in de huidige kleedkamers worden geïnstalleerd. Naast het gebouw worden verdampers geplaatst. Deze verdampers zullen circa twee meter boven de grond worden geplaatst om de luchtcirculatie te kunnen waarborgen. De totale hoogte van de verdampers zal uitkomen op maximaal drie meter. De warmte zal met distributieleidingen vanaf deze installatie naar de wijk [locatie 1] worden vervoerd naar 440 huishoudens. De leidingen lopen over vier kadastrale percelen op de Wageningse Eng om via de rotonde [locatie 3] in de wijk uit te komen.
4. De ontwerp-omgevingsvergunning heeft van 21 februari 2024 voor een periode van zes weken ter inzage gelegen. Eisers hebben zienswijzen ingediend.
5. De gemeenteraad van [plaats 1] heeft op 9 juli 2024 een verklaring van geen bedenkingen verleend.
6. Bij besluit van 12 augustus 2024 heeft het college aan vergunninghouder een omgevingsvergunning verleend voor de activiteit “bouwen” [1] . In de omgevingsvergunning heeft het college overwogen dat het bouwplan niet past binnen de regels van het bestemmingsplan “Buitengebied” omdat het realiseren van een warmte-opwekinstallatie niet is toegestaan binnen de bestemming “Sport”. Het aanleggen van transportleidingen is daarnaast volgens het college in strijd met de bestemming “Agrarisch met waarden – Stadsrandgebied”. Omdat het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan heeft het college ook een omgevingsvergunning voor de activiteit “gebruik in strijd met het bestemmingsplan” [2] verleend. Aan deze omgevingsvergunning is de ruimtelijke onderbouwing “ [plaats 1] , [locatie 2] ” van SAB van 29 januari 2024 ten grondslag gelegd. In deze ruimtelijke onderbouwing is getoetst aan gemeentelijk beleid, zoals de “ Visie Wageningse Eng ” en zijn ook de diverse milieuaspecten beoordeeld, waaronder geluid. Omdat voor het leggen van de leidingen op grond van de dubbelbestemming “Waarde – Archeologie 4” een aanlegvergunningplicht geldt ter bescherming van de archeologische waarden heeft het college ook een omgevingsvergunning verleend voor de activiteit “werk of werkzaamheden uitvoeren” [3] .
7. Eisers hebben beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
8. De rechtbank heeft het beroep op 17 april 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen:
[eisers 1] bijgestaan door hun gemachtigde, mr. T.G. Cornel, namens [eiseres 2] , [persoon A] en [persoon B] , bijgestaan door hun gemachtigde, mr. ir. H. Ter Maat,
en [eiser 3] ;
Namens het college [naam gemachtigde 1] , [naam gemachtigde 2] , [naam gemachtigde 3] ;
Namens vergunninghouder [persoon C] en [persoon D] .
9. Het onderzoek is na de behandeling op de zitting gesloten. Na de zitting heeft de rechtbank van eiser 3 aanvullende stukken ontvangen. De rechtbank heeft hierin geen aanleiding gezien voor heropening van het onderzoek. Dit betekent dat deze nadere stukken bij de beoordeling buiten beschouwing zullen blijven.
Beoordeling door de rechtbank
Toepasselijke wetgeving
10. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als een aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt.
De aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend op 21 juni 2023. Dat betekent dat in dit geval de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en de Crisis- en herstelwet, zoals die golden vóór 1 januari 2024, van toepassing zijn.
Crisis- en herstelwet
11. Het bouwplan voorziet in installaties voor duurzame energie zodat de Crisis- en herstelwet van toepassing is.
Ontvankelijkheid
12. Het college heeft zich in het verweerschrift op het standpunt gesteld dat eiser 3 geen belanghebbende is omdat hij geen gevolgen van enige betekenis ondervindt. Zijn beroep moet daarom niet-ontvankelijk worden verklaard.
12.1. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) heeft haar rechtspraak over de ontvankelijkheid van de beroepen tegen omgevingsrechtelijke besluiten die zijn voorbereid met afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) gewijzigd. Aanleiding daarvoor was het Varkens in Nood-arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 14 januari 2021. [4] Aan belanghebbenden zal in dergelijke omgevingsrechtelijke zaken niet langer worden tegengeworpen dat zij geen zienswijze naar voren hebben gebracht over het ontwerpbesluit. [5] Voor niet-belanghebbenden geldt dat zij beroep kunnen instellen tegen omgevingsrechtelijke besluiten, mits zij een zienswijze over het ontwerpbesluit naar voren hebben gebracht of ingeval hen niet kan worden verweten dat zij dat hebben nagelaten. [6] Dit betekent dus dat bij omgevingsrechtelijke besluiten die zijn voorbereid met afdeling 3.4 van de Awb, artikel 6:13 van de Awb alleen nog zal worden tegengeworpen aan niet-belanghebbenden die verwijtbaar geen zienswijze naar voren hebben gebracht over het ontwerpbesluit.
12.2. In deze zaak heeft eiser 3 tijdig een zienswijze ingediend tegen het ontwerpbesluit. Gelet op bovenstaande rechtspraak is zijn beroep al om die reden ontvankelijk en kan de vraag of eiser 3 belanghebbende is in het midden worden gelaten.

Algemene beroepsgronden

Buiten behandeling laten aanvraag?
13. Eiseres 2 betoogt dat het aanvraagformulier onjuist is ingevuld. Volgens eiseres 2 had op het aanvraagformulier de capaciteit van de warmtepomp, het aantal warmtepompen en de capaciteit en het aantal gasgestookte bijstookinstallaties moeten worden opgenomen om te kunnen zien wat de warmte-opwekinstallatie inhoudt en de aanvraag goed te kunnen beoordelen. Het college had de aanvraag vanwege het ontbreken van deze informatie buiten behandeling moeten laten, aldus eiseres 2.
13.1.
Zoals de Afdeling heeft overwogen in overweging 3.3 van de uitspraak van 5 augustus 2020 [7] , is het aan het college om te beoordelen of het over voldoende gegevens en bescheiden beschikt om een besluit op een aanvraag te nemen.
13.2.
Anders dan eiseres 2 veronderstelt is het niet nodig om alle informatie op het aanvraagformulier aan te geven. Nadere gegevens over een project, zoals de specificaties van een installatie, kunnen ook zijn opgenomen in stukken die als bijlage bij de aanvraag zijn gevoegd. [8] In dit geval staat op het aanvraagformulier dat een warmte-opwekinstallatie wordt aangevraagd. Verder is bij het aanvraagformulier een groot aantal bijlagen gevoegd, zoals een uitleg van de vergunningaanvraag, een geluidonderzoek, een ruimtelijke onderbouwing en een vormvrije mer-beoordeling, waarin een toelichting wordt gegeven op de warmte-opwekinstallatie. Zo staat in de ruimtelijke onderbouwing én in de vormvrije mer-beoordeling dat het vermogen van de installatie 800 kW bedraagt. Tot slot staat in het geluidonderzoek dat in het ontwerp rekening is gehouden met een warmtepomp van het merk Johnson Controls, type DUALPAC, SMC108L HPX712 met een geluidsbronvermogen van 107 dB(A).
13.3.
De rechtbank is van oordeel dat het college zich gelet op deze informatie over de warmte-opwekinstallatie op het standpunt heeft kunnen stellen dat hij over voldoende gegevens en bescheiden beschikte om een besluit op de aanvraag te nemen.
De beroepsgrond slaagt niet.
Wijzigen grondslag aanvraag
14. Eiseres 2 betoogt verder dat in de aanvraag staat dat de oppervlakte en de inhoud van de gebouwen niet wijzigen terwijl in de ruimtelijke onderbouwing staat dat de warmte-opwekinstallatie deels buiten bestaande bebouwing wordt gerealiseerd. Volgens eiseres 2 wordt de grondslag van de aanvraag verlaten en dient de omgevingsvergunning te worden vernietigd. Door deze onjuistheden hebben anderen mogelijk geen reactie op de aanvraag en geen zienswijze ingediend, aldus eiseres 2.
14.1.
In het aanvraagformulier zit een formulier “Bouwen, normaal onderhoud uitvoeren” waarin wordt ingegaan op de bouwwerkzaamheden aan het gebouw (de voormalige kleedkamers) waarin de warmte-opwekinstallatie zal worden geplaatst. Daarnaast is er een formulier “Bouwen, overig bouwwerk bouwen” dat ziet op het plaatsen van de vier verdampers naast het gebouw. Op dit formulier is aangegeven dat de bruto-vloeroppervlakte en de bruto-inhoud door de bouwwerkzaamheden niet zal toenemen.
14.2.
Op het aanvraagformulier wordt een onderscheid gemaakt tussen het gebouw en de naast het gebouw te plaatsen bouwwerken, geen gebouw zijnde (de verdampers). Uit de informatie in het aanvraagformulier in combinatie met de situatietekening en de bouwtekeningen blijkt duidelijk dat ook bouwwerken, geen gebouw zijnde, naast het gebouw zijn aangevraagd. Dit staat ook in de ruimtelijke onderbouwing. Van het verlaten van de grondslag van de aanvraag is dus geen sprake. De uitspraak van de Afdeling van 23 maart 2022 [9] , waar eisers 2 naar verwijzen, is niet vergelijkbaar met deze zaak. In die zaak ging het namelijk om het wijzigen van een bestaande vergunning voor de activiteit milieu wat zou leiden tot een substantiële verandering van de werking van die al bestaande inrichting. De beroepsgrond slaagt niet.
Strijd met internationaal recht
15. Eiser 3 betoogt dat het de omgevingsvergunning in strijd is met:
  • Artikel 1, 9, 10, 11, 13 en 14 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM);
  • Artikel 1, 2, 3, 8, 9, 11, 12, 13, 15, 18, 22, 31, 32, 33 en 36 van de Declaration On The Rights Of Indigenous Peoples van de Verenigde Naties;
  • Artikel 2, 7, 18, 19, 22 en 27 van de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens van de Verenigde Naties;
  • Artikel 2, 3, 4, 5, 6, 7, 12 en 13 van het Verdrag betreffende inheemse en in stamverband levende volken in onafhankelijke landen (ILO-verdrag).
Op de zitting heeft eiser 3 ook nog aangegeven dat de omgevingsvergunning in strijd is met het Verdrag van Aarhus.
15.1.
De rechtbank overweegt dat van een eisende partij mag worden verwacht dat hij aangeeft waarom hij meent dat een wettelijk voorschrift, waar hij zich op beroept, ertoe leidt dat het bestreden besluit niet in stand kan blijven. In het beroepschrift wordt een groot aantal (verdrags)artikelen genoemd maar er wordt niet onderbouwd waarom deze bepalingen relevant zijn voor de voorliggende omgevingsvergunning voor een warmte-opwekinstallatie met bijbehorende leidingen. Het had op de weg van eiser 3 gelegen om nader te motiveren waarom de omgevingsvergunning in strijd is met deze bepalingen. Nu hij dat niet gedaan heeft, kan het betoog al om die reden niet slagen.
De beroepsgrond slaagt niet.
Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden (aanlegvergunning)
16. Eiser 3 vreest dat door de werkzaamheden grafvelden op de Wageningse Eng worden aangetast. Het gebied heeft volgens eiser een grote culturele, sociale en spirituele waarde.
16.1.
Artikel 2.11, eerste lid, van de Wabo luidt als volgt:
“Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder b, waaromtrent regels zijn gesteld in een bestemmingsplan, beheersverordening, exploitatieplan of voorbereidingsbesluit, wordt de omgevingsvergunning geweigerd indien het werk of de werkzaamheid daarmee in strijd is of in strijd is met de regels die zijn gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening.”
Artikel 35.1 van het bestemmingsplan “Buitengebied” luidt als volgt:
“Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden van het bevoegd gezag op de in artikel 35.1 bedoelde gronden de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren:
a. grondwerkzaamheden dieper dan 30 centimeter, waartoe worden gerekend het afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden, alsmede het vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren, het verwijderen van funderingen en het aanleggen van drainage;
(…)
d. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.”
Artikel 35.2 luidt als volgt:
“De werken of werkzaamheden, waarvoor het verbod van artikel 35.4.1 sub a geldt, zijn slechts toelaatbaar, indien op basis van archeologisch onderzoek met bijbehorend rapport of naar het oordeel van een archeologisch deskundige is aangetoond dat de archeologische waarden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad of mogelijk schade kan worden voorkomen door aan de vergunning regels te verbinden gericht op:
het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
het doen van opgravingen;
begeleiding van de werkzaamheden door een archeologisch deskundige.
De resultaten van deze maatregelen of van het onderzoek dienen uiterlijk binnen twee jaar na afloop van het veldwerk te worden overlegd.”
Aan de omgevingsvergunning zijn de volgende voorschriften verbonden:
“Uitvoeren van werk of werkzaamheden
7. Voor het tijdelijk uitplaatsen van de grond moet minimaal 5 dagen voor aanvang van de graafwerkzaamheden bij de provincie Gelderland een BUS-melding gedaan worden. Wordt de grond afgevoerd dan moet dit 5 weken van tevoren worden aangevraagd. De archeologen moeten op de hoogte gesteld worden van de veiligheidseisen, die door de BUS-melding gesteld worden aan het graven.
8. Het graafwerk moet uitgevoerd worden volgens de aanbevelingen van rapport 5779 'Herinrichting [locatie 1] , [plaats 1] '. Dit houdt in dat:
- Ter hoogte van de flats aan de [locatie 4] is archeologisch vervolgonderzoek naar de archeologische waarden noodzakelijk (boring 1 t/m 13). De opgraving dient onder archeologische begeleiding uitgevoerd te worden. De exacte invulling van de werkzaamheden dient voorafgaand aan het veldwerk te worden vastgelegd in een door ons goed te keuren Programma van Eisen (PvE).
- Ter hoogte van en ten noordoosten van de rotonde dient een proefsleuvenonderzoek en archeologische begeleiding plaats te vinden volgens de aanwijzing van de regioarcheoloog. De exacte invulling van de werkzaamheden dient voorafgaand aan het veldwerk te worden vastgelegd in een door ons goed te keuren Programma van Eisen (PvE). In dit PvE dienen de gegevens van eerdere opgravingen opgenomen te worden, in dusverre dat de onderzoeksstrategie en methoden hierop afgestemd kunnen worden.”
16.2.
Het toetsingskader voor de aanlegvergunning is of de archeologische waarden niet onevenredig worden geschaad. Om dit te beoordelen is een archeologisch onderzoek uitgevoerd. Uit dit onderzoek blijkt dat sprake is van archeologische waarden op de stuwwal onder meer in de vorm van een grafveld. Het onderzoek heeft geleid tot een aanpassing van het tracé. Daarnaast zijn er voorschriften aan de omgevingsvergunning verbonden met betrekking tot het graafwerk om te voorkomen dat archeologische waarden worden geschaad.
Eiser 3 heeft geen inhoudelijke gronden aangevoerd met betrekking tot het archeologische onderzoek en ook niet nader onderbouwd waarom de aan de omgevingsvergunning verbonden voorschriften onvoldoende zijn om de archeologische waarden te beschermen.
De beroepsgrond kan daarom niet slagen.
16.3.
Omdat de beroepsgrond niet slaagt, laat de rechtbank in het midden of het relativiteitsvereiste uit artikel 8:69a van de Awb aan inhoudelijke behandeling van de beroepsgrond in de weg staat.

Omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan

Toetsingskader

17. Het college komt bij de beslissing om al dan niet toepassing te geven aan de hem toegekende bevoegdheid om in afwijking van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning te verlenen, beleidsruimte toe en het moet de betrokken belangen afwegen. De bestuursrechter oordeelt niet zelf of verlening van de omgevingsvergunning in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De bestuursrechter beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het besluit onevenredig zijn in verhouding tot de met de verlening van de omgevingsvergunning te dienen doelen.
Is het project in strijd met de omgevingsverordening Gelderland?
18. Eisers 1 en 2 betogen dat het initiatief in strijd is met artikel 2.56 van de omgevingsverordening Gelderland omdat de kernkwaliteiten van het nationaal landschap worden aangetast. Volgens eisers 1 verstoren de verdampers (met een bronsterkte van 77 dB(A)), de warmtepomp (met een bronsterkte van 107 dB(A)) en de dakventilator (met een bronsterkte van 80 dB(A)) de rust in het gebied. Rust is volgens eisers één van de kernkwaliteiten van het nationaal landschap “Veluwe”. Bij deze beoordeling moet volgens eisers niet worden gekeken naar de oude planologische situatie.
Volgens eiseres 2 wordt de versterking van de kernkwaliteiten ten onrechte doorgeschoven naar fase 2 van het project. Aan de omgevingsvergunning zijn ook geen voorschriften verbonden die maatregelen borgen om de aantasting ongedaan te maken. Eiseres 2 betoogt dat het planologisch ook niet is uitgesloten dat op het terrein weer sportactiviteiten plaats gaan vinden, nu het perceel in het bestemmingsplan nog steeds is bestemd als “Sport”.
18.1.
Artikel 2.56 van de Omgevingsverordening luidde vóór 1 januari 2024 als volgt:
“1. Een bestemmingsplan voor gronden binnen een Nationaal landschap maar buiten de Groene ontwikkelingszone, het Gelders natuurnetwerk en de Nieuwe Hollandse Waterlinie, maakt ten opzichte van het op 17 oktober 2014 geldende bestemmingsplan alleen bestemmingen mogelijk die de kernkwaliteiten van een Nationaal Landschap, bedoeld in bijlage Kernkwaliteiten Nationale Landschappen, niet aantasten.
2. In afwijking van het eerste lid zijn activiteiten die deze kernkwaliteiten aantasten alleen mogelijk als:
a. er geen reële alternatieven zijn;
b. er sprake is van redenen van groot openbaar belang;
c. compenserende maatregelen plaatsvinden ter waarborging van de kernkwaliteiten van de Nationale Landschappen zoals vastgelegd in bijlage Kernkwaliteiten Nationale Landschappen.”
Artikel 1.3 luidde als volgt:
“1. In deze verordening en de daarop rustende bepalingen wordt, tenzij anders is bepaald, onder bestemmingsplan mede verstaan:
(…)
d. omgevingsvergunning waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onderdeel a, onder 3°, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van het bestemmingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken, tenzij uit de betreffende bepaling uitdrukkelijk anders volgt;
(…).
2. In deze verordening wordt onder de toelichting bij een bestemmingsplan mede verstaan:
a. de onderbouwing bij een omgevingsvergunning waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onderdeel a, onder 3°,van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van het bestemmingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken ten behoeve van een project van lokaal ruimtelijk belang;
(…).”
18.2.
In paragraaf 3.2.1 van de ruimtelijke onderbouwing staat de volgende motivering:
“In voorliggende situatie maakt het besluitgebied onderdeel uit van nationaal landschap Veluwe. Meer specifiek is het aangewezen als deelgebied ‘Veluwemassief’ waarbinnen de volgende kernkwaliteiten gelden:
- Samenhang in bosjes, natuur, landschapselementen, schraallandjes en beken in een gordel langs de westrand van de Veluwe; intensief bewoond dekzand- en kampenlandschap.
- Deels onderdeel van Nationaal Landschap Veluwe.
- Verbindingen langs de Barneveldse Beek en de Lunterse Beek voor o.a. das, amfibieën en reptielen, vissen.
- Leefgebied das.
- Waardevolle engen tussen de dorpen en steden en het bos: Lunterse Eng, Doesburger Buurt en Wageningse Eng.
- Plaatselijk natte elementen en kwel.
- Cultuurhistorische waarden van o.m. oude ontginningen en boerderijen.
- Abiotiek: aardkundige waarden, kwel, bodem, grondwaterreservoir.
- Plaatselijk nog rust, ruimte, duisternis.
Voorliggend initiatief maakt een warmte-opwekinstallatie mogelijk op een locatie die in de huidige situatie is ingericht als clubgebouw met bijbehorend sportveld. De locatie maakt onderdeel uit van de Wageningse Eng : één van de waardevolle engen die in de kernkwaliteiten vermeld staat. Dat neemt niet weg dat de locatie door de huidige inrichting momenteel geen kwaliteiten in lijn met de hiervoor genoemde kernkwaliteiten bevat. Zo maakt het besluitgebied geen onderdeel uit van het leefgebied van de das, ligt het ook niet in de nabijheid van de Barneveldse Beek en de Lunterse Beek, is ter plaatse geen sprake van natte elementen of kwel en zijn er geen cultuurhistorische of aardkundige waarden in het besluitgebied terug te vinden. Doordat de warmte-opwekinstallatie grotendeels in het huidige clubgebouw gerealiseerd wordt en de bijbehorende verdampers vrijwel direct naast het clubgebouw worden geplaatst, zorgt de ontwikkeling niet voor aantasting van het dekzand- en kampenlandschap. Daarbij komt dat de mede door de aanwezige en verder te versterken groene omzoming van het besluitgebied de beoogde ontwikkeling niet waarneembaar is vanuit de omgeving, zoals de navolgende impressies dat ook laten zien. Daarbij komt dat de ter plaatse aanwezige sportfunctie wordt opgeheven, waarmee voorkomen wordt dat richting de toekomst nieuwe bezoekers- en verkeersstromen ter plaatse ontstaan. Ook worden de aanwezige lichtmasten ontkoppeld, waarmee lichtproductie ter plaatse niet langer aan de orde is. Dit zal positieve effecten hebben op de kwaliteit van het omliggende landschap en een bijdrage leveren aan de kernkwaliteit dat plaatselijk nog sprake is van duisternis. Al met al wordt geacht dat de kernkwaliteiten van het nationaal landschap door de ontwikkeling niet worden aangetast. Dit tezamen maakt dat het initiatief dan ook niet in strijd is met de doelstellingen van de Omgevingsvisie en -verordening.”
18.3.
Tussen partijen is niet in geschil en de rechtbank stelt ook vast dat “rust” een kernkwaliteit van het gebied vormt.
De rechtbank is van oordeel dat de aantasting van een kernkwaliteit zoals rust, gelet op de tekst van artikel 2.56 van de Omgevingsverordening, moet worden afgezet tegen het gebruik dat het bestemmingsplan al toestaat. De Afdeling heeft dit ook geoordeeld in overweging 8.3 van de uitspraak van 3 augustus 2023. [10] In dit geval heeft het perceel in het op 30 september 2013 vastgestelde bestemmingsplan “Buitengebied” de bestemming “Sport” met de aanduiding “specifieke vorm van sport – 3” gekregen en ter plaatse van deze aanduiding is een sportveld toegestaan. Het college heeft dus terecht het planologisch toegestane gebruik als sportveld afgezet tegen het aangevraagde gebruik voor een warmte-opwekinstallatie en beoordeeld of dit nieuwe gebruik ten opzichte van het gebruik als sportveld de relevante kernkwaliteiten op de Wageningse Eng aantast.
18.4.
Anders dan het college op de zitting heeft aangegeven maakt de omstandigheid dat de geluidbelasting voldoet aan de normen uit het Activiteitenbesluit milieubeheer en de VNG-brochure “Bedrijven en milieuzonering” niet dat er geen sprake is van een aantasting van de kernkwaliteiten uit de omgevingsverordening. De kernkwaliteiten zien immers op aantasting van landschaps- en natuurwaarden en niet op aantasting van het woon- en leefklimaat van omliggende woningen.
18.5.
Tussen partijen is niet in geschil dat het nieuwe gebruik voor wat betreft de kernkwaliteit “duisternis” een verbetering vormt (indien de lichtmasten niet meer gebruikt zullen worden) en dat voor de kernkwaliteit “rust” er voor wat betreft de indirecte geluidhinder (de verkeersbewegingen van en naar het perceel) ook sprake is van een verbetering ten opzichte van de oude situatie. Bij een sportveld is er namelijk sprake van meer verkeersbewegingen van en naar het perceel dan bij een warmte-opwekinstallatie.
Zoals eisers 1 echter terecht hebben aangegeven, wordt in de omgevingsvergunning voor wat betreft de kernkwaliteit “rust” voor de directe geluidhinder geen vergelijking gemaakt met de oude situatie. Daar bestond wel aanleiding toe, want uit het geluidonderzoek blijkt dat er sprake is van geluidbronnen met een aanzienlijke bronsterkte die bovendien 24 uur per dag in werking kunnen zijn, dus ook in de nachtperiode. Het college heeft niet nader gemotiveerd of er, ook als deze geluidhinder wordt meegewogen, sprake is van een verbetering van de geluidsituatie ten opzichte van een gebruik als sportveld, waardoor ook niet vaststaat of de kernkwaliteit “rust” niet wordt aangetast. Op de zitting heeft het college nog gewezen op een reactie van de provincie naar aanleiding waarvan de ruimtelijke onderbouwing is aangepast. Omdat deze reactie niet is overgelegd kan de rechtbank dit stuk niet meenemen. De beroepsgrond slaagt.
18.6.
De rechtbank stelt daarnaast vast dat het college bij de beoordeling van de verbetering van de kernkwaliteiten ervan uit is gegaan dat het bestaande gebruik als sportveld niet langer plaats zal vinden. Zoals eiseres 2 terecht heeft aangegeven, is de beëindiging van het gebruik als sportveld niet met voorschriften geborgd in de omgevingsvergunning. Het is dus niet uitgesloten dat het sportveld, en dus ook de lichtmasten rondom het sportveld, al dan niet gedeeltelijk nog steeds worden gebruikt en dat op het perceel dus tegelijk zowel een gebruik voor de warmte-opwekinstallatie als een gebruik als sportveld plaatsvindt.
18.7.
Naar het oordeel van de rechtbank dient het college – als hij van oordeel is dat beëindiging van het sportveld nodig is om aantasting van de kernkwaliteiten te voorkomen – dit te borgen in de omgevingsvergunning door dit als voorschrift aan de vergunning te verbinden. Anders dan het college heeft aangegeven kan deze beëindiging niet worden doorgeschoven naar fase 2 van het project aangezien de aantasting van de kernkwaliteiten juist in het kader van de voorliggende omgevingsvergunning moet worden beoordeeld. De omstandigheid dat de gemeente eigenaar is van het perceel maakt ook niet dat kan worden afgezien van een voorschrift in de omgevingsvergunning. [11] Omdat het gebruik als sportveld nog steeds is toegestaan, is naar het oordeel van de rechtbank voor de aspecten “duisternis” en “rust” niet geborgd dat de kernkwaliteiten niet worden aangetast. De beroepsgrond slaagt.
18.8.
De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat het college onvoldoende heeft gemotiveerd dat het project niet in strijd is met artikel 2.56, eerste lid, van de Omgevingsverordening. De rechtbank zal in de conclusie van de uitspraak (rechtsoverweging 25) ingaan op het betoog van eisers 1 met betrekking tot artikel 2.56, tweede lid, van de Omgevingsverordening.
Is het project in strijd met de Visie op de Wageningse Eng ?
19. Eisers 1 en 2 betogen dat het initiatief in strijd is met de Visie op de Wageningse Eng (hierna: visie) en de daarin genoemde kernkwaliteiten voor het deelgebied “Open middengebied”. Volgens eiseres 2 is stilte een kernkwaliteit van het gebied en doet de ontwikkeling daar afbreuk aan. Volgens eisers 1 is alleen een functiewijziging mogelijk naar een minder intensieve functie. De warmte-opwekinstallatie is qua milieu-impact daarentegen een intensievere functie dan een sportterrein. In de omgevingsvergunning is ook niet gemotiveerd op welke wijze compensatie voor de aantasting van de kernkwaliteiten heeft plaatsgevonden.
19.1.
In de ruimtelijke onderbouwing staat het volgende over de toets aan de visie:
“In de Visie Wageningse Eng geeft de gemeente richting aan hoe bestaande en toekomstige initiatieven en te behouden en te ontwikkelen kwaliteiten van het gebied hand in hand kunnen gaan. De Visie Wageningse Eng geeft kaders voor nieuwe ontwikkelingen op de Eng. De uitgangspunten zijn:
- het behouden en versterken van de kernkwaliteiten van de Eng;
- het stimuleren/faciliteren van initiatieven die bijdragen aan deze kernkwaliteiten.
De te behouden kernkwaliteiten van de Wageningse Eng zijn:
(…)
- de 'tuin van [plaats 1] ’
in contrast met de omliggende stedelijke bebouwing heersen hier de waarden relatieve rust, donkerte en stilte met diversiteit in agrarisch en kleinschalig grondgebruik en recreatief medegebruik in een landschappelijke omgeving.
(…)
Toetsing
Met voorliggend project wordt in en naast een bestaand clubhuis een warmte-opwekinstallatie gerealiseerd. Het niet meer als zodanig in gebruik zijnde clubhuis en het bijbehorende korfbalveld worden zo voorzien van een nieuwe functie, waarbij de bestaande groene omzoming behouden blijft en verder wordt versterkt. Op deze manier blijft het huidige besloten karakter van de locatie behouden en zal de beoogde invulling niet waarneembaar zijn vanuit de omgeving. In de visie is opgenomen dat functiewijziging van bestaande functies op legale reeds bebouwde locaties mogelijk is, zolang deze passen bij de kernkwaliteiten van de Eng. Daarbij wordt gestreefd naar minder intensieve functies. Doordat de bestaande sportfunctie met bijbehorende bezoekers-, verkeer-, geluid- en lichtproductie wordt ingewisseld door een warmte-opwekinstallatie met minder uitstralingseffecten heeft de ontwikkeling een positief effect op de kwaliteiten van de Eng en is sprake van een minder intensieve functie. Met het achterliggende doel dat de [locatie 1] door de ontwikkeling van het gas af kan, zal per saldo minder stikstofdepositie op de omliggende natuurgebieden (en dus ook de Eng) plaatsvinden wat een positief effect op de aanwezige natuurwaarden teweeg kan brengen. Op die manier blijven de bestaande ecologische waarden, historische structuren, open ruimtes en zichtrelaties op de Eng behouden. Door de ontwikkeling blijven de waarden en kenmerken van de 'tuin van [plaats 1] ’ gehandhaafd en is de ontwikkeling in lijn met de visie op de Wageningse Eng .”
19.2.
Bij de beantwoording van de vraag of het college omgevingsvergunning voor de activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo wil verlenen, is uitgangspunt dat het college rekening dient te houden met zijn beleid [12] , zoals de Visie op de Wageningse Eng en de Visie Buitengebied [plaats 1] .
19.3.
Niet in geschil is dat het perceel valt onder het gebied “tuin van [plaats 1] ”, waarvoor onder meer rust, donkerte en stilte kernkwaliteiten zijn. In de visie staat daarnaast op pagina 16 het volgende over de functiewijziging van dit perceel:
“Functiewijziging van bestaande functies op legale reeds bebouwde locaties (zoals het sportterrein van de korfbalvereniging en andere bestaande bedrijven) is mogelijk indien deze passen bij de kernkwaliteiten van de Eng. Gestreefd wordt naar minder intensieve functies.”
19.4.
De visie betreft weliswaar een ander document dan de Omgevingsverordening, maar deze is naar het oordeel van de rechtbank voor wat betreft de aanwezige kernkwaliteiten op één lijn te stellen. Zoals de rechtbank al in het kader van de toets aan de kernkwaliteiten uit de omgevingsverordening heeft overwogen, heeft het college onvoldoende gemotiveerd dat de warmte-opwekinstallatie ten opzichte van het gebruik als sportveld een versterking vormt van de kernkwaliteit “rust”. Daarnaast is ook onvoldoende gemotiveerd dat sprake is van een minder intensieve functie, nu een warmte-opwekinstallatie weliswaar leidt tot minder verkeersbewegingen maar daarentegen wel in de nachtperiode in gebruik zal zijn.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college daarom ook voor wat betreft de toets aan de visie onvoldoende gemotiveerd dat de kernkwaliteiten niet worden aangetast. Ook heeft het college onvoldoende gemotiveerd dat de functie minder intensief is dan een sportveld en dat deze nieuwe functie daarom past bij het streven naar een minder intensieve functie op deze locatie. Zoals de rechtbank ook met betrekking tot de beroepsgrond over de omgevingsverordening heeft geoordeeld, heeft het college ook niet met voorschriften geborgd dat de kernkwaliteiten niet zullen worden aangetast aangezien het gebruik als sportveld nog steeds is toegestaan. De beroepsgrond slaagt.
Bestemmingsplan of omgevingsvergunning?
20. Voor wat betreft het betoog van eiseres 2 dat in plaats van de omgevingsvergunning een nieuw bestemmingsplan had moeten worden vastgesteld om de bescherming van de kernkwaliteiten te borgen en de mogelijkheid van een sportveld uit te sluiten, overweegt de rechtbank dat een initiatiefnemer bij een ontwikkeling die in strijd is met het bestemmingsplan de keuze heeft om een aanvraag in te dienen voor een omgevingsvergunning om af te wijken van het bestemmingsplan of om te vragen om een herziening van het bestemmingsplan. [13] Vergunninghouder heeft de keuze gemaakt om een omgevingsvergunning aan te vragen. In dat geval dient het college deze keuze te respecteren en te beslissen op deze aanvraag. Anders dan eiseres 2 heeft betoogd maakt dit voor de inhoudelijke beoordeling van het project geen verschil, want ook in een omgevingsvergunning kan met voorschriften worden geborgd dat het perceel niet tegelijkertijd voor een warmte-opwekinstallatie én een sportveld mag worden gebruikt.
De beroepsgrond slaagt in zoverre niet.
Advies Territoriale Adviescommissie Wageningse Eng (TAWE)
21. Eiseres 2 betoogt dat de TAWE ten onrechte een positief advies heeft gegeven over de ontwikkeling, nu de vervolgstappen die de kernkwaliteiten moeten borgen pas in fase 2 worden gerealiseerd. Volgens eiseres 2 is het advies niet op een zorgvuldige wijze tot stand gekomen en blijkt uit de overlegde stukken ook onvoldoende dat de TAWE zich bij de advisering heeft gehouden aan haar eigen reglement. Het advies had daarom volgens eiseres 2 niet aan het bestreden besluit ten grondslag mogen worden gelegd.
Eiseres 1 betwist dat de TAWE een positief advies heeft uitgebracht met betrekking tot de toetsing aan de Visie, nu het advies juist kritische kanttekeningen bevat over de voorgenomen ontwikkeling.
21.1.
Uit de stukken blijkt dat de TAWE bij brief van 1 juni 2023 vragen heeft gesteld aan het college over de ontwikkeling. In deze brief staat het volgende:
“Dilemma inrichting
In fase 1 wordt alleen het gebouw aangepast voor het warmtenet. Het bestaande gebouw wordt benut voor de plaatsing van installaties, het dak wordt vervangen. De koelunits die buiten worden geplaatst vormen extra bouwvolume en produceren daarnaast een behoorlijke hoeveelheid geluid. Deze geluidsbelasting wordt wettelijk geborgd, door toetsing op overlast voor omwonenden, maar voorziet niet in rust en stilte voor de Eng. We pleiten daarom ook voor mitigatie van deze aspecten.
Als oplossing voor een betere inpassing van fase 1 zien we het volgende voor ons:
  • Ter vervanging van het asbestgolfplatendak, een groendak. Hierdoor wordt de massa van het gebouw veel meer in zijn omgeving opgenomen, waardoor het nieuwe introverte gebruik acceptabel wordt;
  • Daarnaast zou een begroeide geluidswal rondom de buitenunits een buffer voor het geluid kunnen vormen waarbij deze buiteninstallaties bovendien op een groene natuurlijke wijze aan het zicht worden onttrokken.
  • Neem sloop van de kunstgrasvelden en de verlichting al mee in fase 1, zodat hier een natuurrijk element kan ontstaan.
Bij de initiatiefnemers krijgen we voor dit positieve kwaliteitssaldo de handen niet op elkaar. Binnen de financiële bandbreedte, stellen zij, is daar beslist geen ruimte voor.
Verzoek aan gemeente
Hier komt ons dilemma naar voren:
1. Hoe kan de gemeente stimuleren dat in fase 1 kwaliteit aan de Eng kan worden toegevoegd die functiewijziging rechtvaardigt (zonder tijdverlies)?
2. Hoe zorgt de gemeente dat in fase 2 een passende vervolgstap wordt gezet voor zowel het warmtenet als de Eng?
3. Kan het groendak en de sloop van het sportveld uit een ander potje gefinancierd worden?”
Op deze brief heeft het college bij brief van 30 augustus 2023 gereageerd.
21.2.
In het advies van de TAWE wordt deze briefwisseling genoemd. De TAWE concludeert dat de gemeente in haar reactie van 30 augustus 2023 voldoende duidelijk heeft gemaakt dat de kwaliteit op de Eng wordt verbeterd en dat een bijdrage wordt geleverd aan de duurzaamheid. In fase 2 bij de herontwikkeling zijn er volgens de TAWE voldoende mogelijkheden om aan de inpassing te werken en de kernkwaliteiten van de Eng te versterken en de TAWE geeft daarom een positief advies.
21.3.
De rechtbank overweegt dat in het advies weliswaar staat dat de TAWE positief adviseert maar gelet op de verwijzing naar de eerdere brief en de daarin genoemde maatregelen die moeten worden uitgevoerd is dit positieve advies wel afhankelijk van het uitvoeren van maatregelen om de kernkwaliteiten te versterken. Zoals de rechtbank hiervoor heeft overwogen, heeft het college echter ten onrechte niet geborgd dat het perceel niet tegelijkertijd voor een warmte-opwekinstallatie én een sportveld mag worden gebruikt. De omstandigheid dat het college heeft nagelaten om deze maatregel te borgen in de voorschriften van deze omgevingsvergunning kan niet aan TAWE worden toegerekend maar komt voor rekening van het college. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding om het advies voor onzorgvuldig te houden. De rechtbank laat gelet hierop ook in het midden of de TAWE conform haar reglement heeft geadviseerd.
De beroepsgrond slaagt niet.
Is het project in strijd met de Visie Buitengebied [plaats 1] ?
22. Eiseres 2 betoogt dat in deze visie een volgorde is opgenomen die moet worden gehanteerd bij een project dat voorziet in collectieve warmtesystemen. Volgens eiseres 2 is niet gemotiveerd dat aan deze voorkeursvolgorde wordt voldaan.
22.1.
Op pagina 58 van de Visie Buitengebied staat het volgende over duurzame warmteoplossingen:
“Toch zijn een aantal onderdelen bij grootschalige, collectieve warmtesystemen wél zichtbaar in onze gebouwde omgeving of in de groene rand langs de stad. We proberen deze elementen in de wijk zelf te situeren, maar dit is niet altijd haalbaar. Soms maken de installaties geluid en veroorzaken dan overlast in een wijk. Of ze zijn om veiligheidsredenen niet gewenst. Dan moeten we op zoek naar ruimte zo dicht mogelijk bij de wijk. Dit betekent: in de groenrand langs de stad.
We hanteren de volgende volgorde:
• Installaties voor warmtesystemen passen we zoveel mogelijk in de wijk zelf in.
• Als dat niet mogelijk is zoeken we naar ruimte in een naburige wijk / op het terrein van naburige bedrijven.
• Als dat ook niet lukt, zoeken we ruimte in de groene rand. Daarbij sluiten we bij voorkeur aan op gebouwtjes en opstallen die er al zijn.
• Als die er niet zijn, passen we de installatie esthetisch in door deze bijvoorbeeld verdiept aan te leggen en groen eromheen aan te leggen.”
22.2.
Op de zitting heeft het college het standpunt ingenomen dat de Visie Buitengebied niet van toepassing is omdat er een specifieke structuurvisie voor de Wageningse Eng is opgesteld.
De rechtbank stelt vast dat dit standpunt afwijkt van de motivering in de ruimtelijke onderbouwing waarin wel aan de structuurvisie Buitengebied én aan de Structuurvisie [plaats 1] is getoetst. Dit gewijzigde standpunt van het college is ook onjuist. De omstandigheid dat voor een gebied een specifieke structuurvisie is opgesteld, betekent niet dat een algemenere structuurvisie niet meer van toepassing is. In dit geval is in de algemene structuurvisie Buitengebied een algemene regeling opgenomen voor warmte-opwekinstallaties die voor het gehele buitengebied geldt. Het had op de weg van het college gelegen om – nu de omgevingsvergunning ziet op dit gebruik – op dit punt ook aan de Visie Buitengebied te toetsen. Het is ook niet zo dat de Visie op de Wageningse Eng specifieker beleid op het punt van warmte-opwekinstallaties bevat, aangezien in de Visie in het geheel niet wordt ingegaan op warmte-opwekinstallaties en de Visie op de Wageningse Eng bovendien vóór de Visie Buitengebied is vastgesteld. Omdat in de omgevingsvergunning niet is gemotiveerd dat het project voor wat betreft de gehanteerde volgorde in overeenstemming is met de Visie Buitengebied, is de omgevingsvergunning in strijd met het motiveringsbeginsel. De beroepsgrond slaagt. In rechtsoverweging 25 is aangegeven wat de gevolgen hiervan zijn.
Alternatieve locatie
23. Eisers 1 betogen – kort samengevat – dat de installatie op [locatie 5] had moeten worden gerealiseerd en niet op het perceel [locatie 2] omdat dit leidt tot minder bezwaren. Eiseres 2 geeft aan dat in brieven van het college aan de gemeenteraad wordt verwezen naar onderzoeken naar alternatieve locaties en dat ook op pagina 7 van de ruimtelijke onderbouwing wordt aangegeven dat onderzoek is verricht naar alternatieve locaties. Dit onderzoek is echter niet overgelegd, terwijl daarnaar in de ruimtelijke onderbouwing wel wordt verwezen. Volgens eiseres 2 was er ten tijde van het locatieonderzoek ook nog sprake van een andere techniek dan waarvoor nu is gekozen. Daarnaast is sinds 2018 de vraag naar aardgas in de [locatie 1] gedaald met 40 %. Deze omstandigheden zijn niet betrokken in het onderzoek naar alternatieve locaties. Volgens eiseres 2 moet het mogelijk zijn om de installaties aan [locatie 5] , [locatie 6] of [locatie 7] te plaatsen en toch te voldoen aan de maximale geluidnormen op de omliggende woningen.
Ook eiser 3 betoogt dat er naar alternatieven had moeten worden gekeken.
23.1.
Zoals de rechtbank heeft overwogen met betrekking tot de Visie Buitengebied [plaats 1] hanteert het college op grond van dit beleid een voorkeursvolgorde bij het realiseren van warmte-opwekinstallaties, waarbij eerst wordt gekeken of de installatie in de wijk zelf kan worden ingepast en vervolgens wordt gekeken naar ruimte in een naburige wijk of naar het terrein van naburige bedrijven. Het standpunt van het college in de zienswijzenota dat een alternatievenonderzoek niet is vereist, is gelet op dit beleid in zoverre onjuist. In het besluit moet worden gemotiveerd waarom het niet mogelijk was om de warmte-opwekinstallatie te realiseren in de wijk, of in een naburige wijk of op het terrein van naburige bedrijven, en waarom dus de keuze is gevallen op een locatie in het buitengebied.
Op pagina 7 van de ruimtelijke onderbouwing wordt ingegaan op de in het beleid gehanteerde voorkeursvolgorde en daarin staat dat er meerdere locaties zijn bekeken zowel in de wijk als buiten de wijk. Het is de rechtbank echter onduidelijk welke locaties, naast [locatie 5] , zijn onderzocht en waarom de door het college onderzochte locaties niet voldeden aan de door het college gehanteerde criteria.
De rechtbank leidt daarnaast uit de reactie in de zienswijzenota op de zienswijze van eisers 1 en uit het beroepschrift van eisers 1 af dat er twee onderzoeken zijn gedaan naar alternatieve locaties, namelijk een locatieonderzoek van 28 april 2020 en een oplegnotitie van SAB van 18 januari 2024, waarin wel uitgebreider wordt ingegaan op alternatieve locaties en de voor de locatiekeuze gehanteerde criteria. In de zienswijzenota staat ook dat deze onderzoeken met eisers 1 zijn gedeeld.
De rechtbank stelt echter vast dat deze onderzoeken niet aan het bestreden besluit ten grondslag zijn gelegd en dat het college ook in de beroepsprocedure deze onderzoeken niet heeft overgelegd zodat de rechtbank, en dus ook de andere eisers, hiervan geen kennis hebben kunnen nemen. Alles wat eisers 1 hebben aangevoerd over de motivering in deze onderzoeken met betrekking tot [locatie 5] , is dus voor de rechtbank niet te beoordelen omdat zij niet beschikt over deze onderzoeken.
Naar het oordeel van de rechtbank had het op de weg van het college gelegen om, naar aanleiding van de zienswijzen, in de omgevingsvergunning de uitkomsten van deze locatieonderzoeken te verwerken en uitgebreider te motiveren waarom de andere locaties zijn afgevallen. Het bestreden besluit is op dit punt in strijd met het motiveringsbeginsel.
De beroepsgronden slagen. In rechtsoverweging 25 is aangegeven wat de gevolgen hiervan zijn.

Natuurvergunning

24. Eisers 1 en 2 betogen dat voor het project een natuurvergunningplicht geldt zodat aan het college van gedeputeerde staten een verklaring van geen bedenkingen had moeten worden gevraagd. Volgens eisers kan gelet op de uitspraken van de Afdeling van 18 december 2024 [14] het intern salderen niet meer in de voortoets worden betrokken.
24.1.
Zoals eisers 1 onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 28 december 2022 [15] terecht hebben aangegeven vormt de bevoegdheid van het college om de aangevraagde omgevingsvergunning te verlenen een kwestie van openbare orde die door de rechtbank ambtshalve moet worden getoetst. De rechtbank kan daarom in het midden laten of artikel 1.6a van de Chw of het relativiteitsvereiste uit artikel 8:69a van de Awb in de weg staat aan de beoordeling van deze beroepsgrond.
24.2.
In overweging 25.1 van de Rendac-uitspraak staat het volgende over de beoordeling van de aanhaakplicht in lopende procedures:
“Bij een beslissing op de aanvraag voor een Wabo-omgevingsvergunning, of bij de beoordeling in (hoger) beroep van een betoog dat de Wabo-omgevingsvergunning voor een Natura 2000-activiteit ten onrechte niet is aangehaakt bij de aanvraag voor een Wabo-omgevingsvergunning wordt beoordeeld of ten tijde van de aanvraag voor de Wabo-omgevingsvergunning (dat is altijd voor 1 januari 2024) op grond van de voor deze uitspraak geldende rechtspraak over intern salderen geen vergunning nodig was voor de activiteit waarop de aanvraag voor de Wabo-omgevingsvergunning ziet. Als de uitkomst van die beoordeling is dat op grond van de voorheen geldende rechtspraak geen natuurvergunning nodig was, dan bestond er ten tijde van de aanvraag voor de Wabo-omgevingsvergunning geen procedurele verplichting om de Wabo-omgevingsvergunning voor een Natura 2000-activiteit aan te haken bij de aanvraag voor de Wabo-omgevingsvergunning.”
24.3.
Door eisers is niet betwist dat op grond van de voorheen geldende rechtspraak geen natuurvergunning nodig was. Er bestond daarom geen procedurele verplichting om de omgevingsvergunning voor een Natura 2000-activiteit aan te haken bij de aanvraag voor de Wabo-omgevingsvergunning.
De beroepsgrond slaagt niet.
24.4.
Zoals de Afdeling in de Rendac-uitspraak heeft geoordeeld staat de beoordeling van de aanhaakplicht ten tijde van de aanvraag voor de Wabo-omgevingsvergunning los van de vraag of de initiatiefnemer voor zijn voorgenomen of inmiddels in uitvoering genomen of gerealiseerd project alsnog een natuurvergunning van het college van gedeputeerde staten van Gelderland nodig heeft. Dat dient de initiatiefnemer op basis van het kader voor de beoordeling van de natuurvergunningplicht zoals in de Rendac-uitspraak uiteen is gezet, te bezien. Deze natuurvergunningplicht valt echter buiten het kader van deze procedure.
Conclusie en gevolgen
25. Het beroep is gegrond. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit.
Het college dient in het nieuwe besluit zowel met betrekking tot de omgevingsverordening als de Visie op de Wageningse Eng nader te motiveren waarom het project daarmee in overeenstemming is. Mocht het college aan de hand van de nadere beoordeling van de geluidsgevolgen tot de conclusie komen dat het gebruik wel in strijd is met artikel 2.56, eerste lid, van de omgevingsverordening omdat de kernkwaliteit rust wordt aangetast, dan is het aan het college om te beoordelen of het tweede lid kan worden toegepast. Het betoog van eisers 1 dat niet voldaan wordt aan de voorwaarden uit artikel 2.56, tweede lid, van de omgevingsverordening, laat de rechtbank daarom in deze zaak buiten beschouwing.
25.1.
De rechtbank ziet geen aanleiding om aan het college op te dragen om het gebrek te herstellen met een betere motivering of een met een ander besluit (een zogenaamde bestuurlijke lus) omdat dit volgens de rechtbank in dit geval geen doelmatige en efficiënte manier is om de zaak af te doen. Het besluit kent namelijk meerdere (motiverings)gebreken en het herstellen van deze motiveringsgebreken gaat mogelijk langere tijd in beslag nemen. Bovendien staat niet op voorhand vast dat opnieuw een omgevingsvergunning zal worden verleend. Op een nieuw te nemen besluit is wederom de Crisis- en herstelwet van toepassing, zodat (mogelijke) nieuwe beroepszaken door de rechtbank met voorrang worden behandeld. In dat geval leidt een tussenuitspraak ook niet tot een versnelling ten opzichte van het nemen van een nieuw besluit waartegen vervolgens beroep wordt ingesteld.
De rechtbank draagt daarom het college op om een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak.
Proceskosten en griffierecht
26. Omdat de beroepen gegrond zijn moet het college het griffierecht vergoeden en krijgen partijen ook een vergoeding van hun proceskosten. Het college moet deze vergoeding betalen. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend.
27. In zaaknummers 24/6643 en 24/6707 krijgen eisers een vergoeding voor proceskosten voor de rechtsbijstand door een gemachtigde voor het indienen van een beroepschrift en deelname aan de zitting (ieder € 1.814). In zaaknummer 24/6749 bestaat geen aanleiding om een proceskostenvergoeding toe te kennen omdat eiser zich niet heeft laten bijstaan door een rechtsbijstandverlener en ook anderszins niet is gebleken van proceskosten.
Beslissing
De rechtbank:
  • verklaart het beroep van eisers 1, eiseres 2 en eiser 3 gegrond;
  • vernietigt het besluit van 12 augustus 2024;
  • bepaalt dat het college in zaaknummer 24/6643 het griffierecht van € 187 moet vergoeden;
  • bepaalt dat het college in zaaknummer 24/6707 het griffierecht van € 371 moet vergoeden;
  • bepaalt dat het college in zaaknummer 24/6749 het griffierecht van € 187 moet vergoeden;
  • veroordeelt het college in zaaknummer 24/6643 tot betaling van € 1.814 aan proceskosten aan eisers 1;
  • veroordeelt het college in zaaknummer 24/6707 tot betalen van € 1.814 aan proceskosten aan eiseres 2.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.L.M. Steinebach-de Wit, voorzitter, mr. M. van Harten en mr. M.A.A. Soppe, leden, in aanwezigheid van mr. E. Mengerink, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Op het hoger beroep tegen deze uitspraak is de Crisis- en herstelwet van toepassing. Dit betekent dat in het hogerberoepschrift de gronden van hoger beroep kenbaar moeten worden gemaakt. Na de genoemde termijn van zes weken kunnen geen nieuwe beroepsgronden meer worden aangevoerd. Indien binnen de beroepstermijn geen gronden zijn ingediend, wordt het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).
2.Artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo in samenhang met artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3o, van de Wabo.
3.Artikel 2.1, eerste lid, onder b, van de Wabo in samenhang met artikel 35 van het bestemmingsplan
4.ECLI:EU:C:2021:7.
5.Zie de uitspraak van de Afdeling van 14 april 2021, ECLI:NL:RVS:2021:786.
6.Zie de uitspraak van de Afdeling van 4 mei 2021, ECLI:NL:RVS:2021:953.
8.Zie ter vergelijking overweging 6.1 van de uitspraak van de Afdeling van 9 oktober 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3394.
11.Zie ter vergelijking overweging 6.4 en 6.5 van de uitspraak van de Afdeling van 3 augustus 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2239.
12.Zie ter vergelijking overweging 3.1 van de uitspraak van de Afdeling van 22 augustus 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2790.
13.Zie ter vergelijking overweging 5.1 van de uitspraak van de Afdeling van 23 december 2020, ECLI:NL:RVS:2020:3080
14.ECLI:NL:RVS:2024:4923 (Rendac) en ECLI:NL:RVS:2024:4909 (Amercentrale)