ECLI:NL:RBGEL:2025:8454

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
10 september 2025
Publicatiedatum
10 oktober 2025
Zaaknummer
11346119
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake effectenleaseovereenkomst tussen eiser en Dexia Nederland B.V.

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Gelderland op 10 september 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, vertegenwoordigd door mr. G. van Dijk van Leaseproces, en Dexia Nederland B.V. De eiser had via een tussenpersoon effectenleaseovereenkomsten afgesloten met Dexia, waarbij hij geld leende om aandelen te kopen. De eiser heeft schade geleden door de waardevermindering van de aandelen en vordert volledige schadevergoeding van Dexia. De kantonrechter oordeelt dat Dexia onrechtmatig heeft gehandeld door de eiser als cliënt te accepteren, terwijl de tussenpersoon geen vergunning had voor het geven van financieel advies. De rechter wijst de vorderingen van de eiser toe, inclusief schadevergoeding en proceskosten, en verklaart dat Dexia aansprakelijk is voor de geleden schade. Dexia's tegenvordering wordt afgewezen, en de rechter bevestigt dat de eiser recht heeft op vergoeding van de door hem betaalde bedragen onder de overeenkomst, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

RECHTBANKGELDERLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Arnhem
Zaakgegevens: 11346119 \ EL EXPL 24-34
Vonnis van 10 september 2025
in de zaak van
[eiser in conv],
wonende in [woonplaats] ,
eiser in conventie,
verweerder in reconventie in de hoofdzaak en in het incident,
gemachtigde: mr. G. van Dijk van Leaseproces,
tegen
DEXIA NEDERLAND B.V.,
wonende in Amsterdam,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie in de hoofdzaak en in het incident,
gemachtigde: USG Legal Professionals B.V.
Partijen worden hierna ‘ [eiser in conv] ’ en ‘Dexia’ genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding,
- de incidentele vordering ex artikel 843a Rv, tevens houdende de conclusie van antwoord in conventie en van eis in reconventie,
- de conclusie van antwoord in het incident, tevens houdende de conclusie van repliek in conventie en van antwoord in reconventie,
- de conclusie van dupliek in conventie en van repliek in reconventie,
- de conclusie van dupliek in reconventie, tevens houdende akte uitlaten producties in conventie.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.Kern van de zaak

2.1.
[eiser in conv] heeft via een tussenpersoon één of meer effectenleaseovereenkomsten gesloten met (de rechtsvoorganger van) Dexia. Die overeenkomst(en) hield(en) het volgende in. [eiser in conv] leende geld van Dexia en met dat geld kocht Dexia aandelen.
[eiser in conv] betaalde met name rente (inleg) per maand of ineens vooruit. Aan het einde van de overeenkomst(en) werden de aandelen verkocht en moest [eiser in conv] het geleende bedrag terugbetalen. In dit geval was de waarde van die aandelen bij verkoop zodanig dat
[eiser in conv] verlies heeft geleden. In deze zaak gaat het om de vraag of Dexia de door
[eiser in conv] geleden schade helemaal moet vergoeden.
2.2.
Er is al veel rechtspraak over overeenkomsten zoals hier aan de orde en de kantonrechter sluit in deze zaak daarbij aan. Dat betekent dat Dexia de door [eiser in conv] geleden schade helemaal moet vergoeden.

3.De feiten

3.1.
[eiser in conv] heeft de volgende leaseovereenkomst (hierna: de overeenkomst) ondertekend waarop hij als lessee stond vermeld, met als wederpartij (de rechtsvoorgangster van) Dexia:
Nr.
Contractnr.
Datum
Naam overeenkomst
Looptijd
Leasesom
I.
[nummer 1]
[datum]
Direct Rendement Effect
180 mnd.
€ 32.365,20
3.2.
Daarnaast is in 1999 tussen partijen de leaseovereenkomst met contractnummer ‘ [nummer 2] ’ tot stand gekomen.
3.3.
Volgens opgave van Dexia heeft [eiser in conv] op grond van de overeenkomst – al dan niet bij wijze van vooruitbetaling – in totaal een bedrag van € 4.296,77 aan maandtermijnen en een bedrag van € 170,73, waarvan € 90,09 is verrekend met dividenden, wegens restschuld aan Dexia betaald. Volgens die opgave heeft [eiser in conv] € 290,99 aan dividenden ontvangen en € 1.396,54 aan fiscaal voordeel genoten. Bij het einde van de overeenkomst, op of omstreeks 23 mei 2003, heeft Dexia de onderliggende effecten aan [eiser in conv] uitgeleverd, tegen betaling door [eiser in conv] van € 11.877,60 aan restant hoofdsom.
3.4.
De gemachtigde van [eiser in conv] , Leaseproces, heeft bij brief van 19 mei 2006 de nietigheid, vernietiging, dan wel ontbinding van de overeenkomst ingeroepen op grond van misbruik van omstandigheden, wanprestatie, dwaling, onrechtmatige daad en/of misleidende reclame. Tevens wordt het recht voorbehouden daartoe ook nog andere gronden aan te voeren.
4. De vordering en het verweer in de hoofdzaak en in het incident in conventie en in reconventie
4.1.
[eiser in conv] vordert (samengevat) dat de kantonrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
- voorwaardelijk, namelijk voor zover Dexia het aanvraagformulier en haar versie van de ondertekende overeenkomst niet in het geding brengt, Dexia ex artikel 843a Rv zal veroordelen een afschrift van het aanvraagformulier en de ondertekende overeenkomst aan [eiser in conv] te verstrekken,
- onvoorwaardelijk:
 voor recht zal verklaren dat Dexia onrechtmatig heeft gehandeld jegens [eiser in conv] en/of toerekenbaar is tekortgeschoten,
 voor recht zal verklaren dat [eiser in conv] schade heeft geleden als gevolg van het onrechtmatig handelen van Dexia en zij is gehouden die schade te vergoeden,
 Dexia zal veroordelen tot voldoening aan [eiser in conv] van al datgene dat hij aan Dexia heeft betaald onder de overeenkomst, met wettelijke rente,
 Dexia zal veroordelen tot betaling van de buitengerechtelijke incassokosten van
[eiser in conv] , met wettelijke rente,
 Dexia zal veroordelen in de proceskosten en de nakosten, met wettelijke rente.
4.2.
Dexia voert verweer tegen de vorderingen. Het verweer mondt uit in een tegenvordering, waarbij Dexia vordert (samengevat) dat de kantonrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
- in het incident:
 [eiser in conv] ex artikel 843a Rv zal veroordelen om aan Dexia een afschrift te verstrekken van het intakeformulier waar de door Leaseproces namens [eiser in conv] deze procedure ingenomen feitelijke stellingen aan zijn ontleend,
- in de hoofdzaak:
 voor recht zal verklaren dat Dexia met betrekking tot de overeenkomsten met contractnummers ‘ [nummer 2] ’ en ‘ [nummer 1] ’ niets meer aan [eiser in conv] is verschuldigd, met een veroordeling van [eiser in conv] in de proceskosten.
4.3.
Op de stellingen en verweren van partijen zal hierna, voor zover nodig, nader worden ingegaan.
5. De beoordeling van de vorderingen in conventie en in reconventie in de hoofdzaak en in het incident
algemeen5.1. Het gaat in deze zaak om een financieel product dat tussen 1990 en 2003 in Nederland ongeveer één miljoen keer is verkocht, namelijk een effectenleaseovereenkomst. Kenmerk van dit product is, dat de afnemer van het product met geleend geld belegt. Na het instorten van de aandelenmarkt zijn vele afnemers geconfronteerd met restschulden en andere verliezen. In de afgelopen 15 à 20 jaar zijn in Nederland hierover duizenden procedures gevoerd, waarbij Dexia vaak één van de procespartijen was. Door belangenbehartigers van afnemers en vertegenwoordigers van aanbieders van deze producten is, in het kader van de WCAM, een regeling getroffen, die bij beschikking van het Gerechtshof Amsterdam van 25 januari 2007 algemeen verbindend is verklaard. Enkele tienduizenden afnemers hebben deze regeling niet geaccepteerd en tijdig een opt-out-verklaring ingediend, onder wie [eiser in conv] .
5.2.
De procedures hebben geleid tot veel jurisprudentie, waaronder verschillende richtinggevende arresten van de Hoge Raad. Deze jurisprudentie is bij de gemachtigden van partijen bekend. [1] Deze jurisprudentie wordt bij de beoordeling van de vorderingen als leidraad genomen. Door partijen zijn geen (althans onvoldoende) bijzondere omstandigheden gesteld die in deze zaak een afwijking daarvan rechtvaardigen.
5.3.
Toepassing van deze jurisprudentie leidt in het onderhavige geval tot de volgende conclusies:
er is sprake van huurkoop;
er is geen sprake van dwaling, misleidende reclame en/of misbruik van omstandigheden; evenmin is er sprake van (ver)nietig(baar)heid krachtens de Wck;
Dexia heeft haar bijzondere zorgplichten geschonden, in elk geval de waarschuwingsplicht, en daardoor onrechtmatig gehandeld;
e [eiser in conv] heeft schade geleden, bestaande uit betaalde termijnen en (fictieve) restschuld;
er is voldoende causaal verband aanwezig tussen de hiervoor bedoelde schade en de onrechtmatige daad van Dexia.
verjaring
5.4.
Voor zover Dexia stelt dat een eventuele vordering van [eiser in conv] inmiddels is verjaard, wordt dit verweer niet gevolgd. In de jurisprudentie zijn bestendige oordelen te vinden voor wat betreft de stellingen en verweren van partijen die zien op de verjaring. [2] Voor zover in deze zaak geen andere, afwijkende standpunten zijn ingenomen door één van de partijen, wordt op de aan (de gemachtigden van) partijen bekende overwegingen, ook in deze zaak geoordeeld dat er geen reden is om aan te nemen dat de verweren omtrent de verjaring doel treffen.
tussenpersoon
5.5.
[eiser in conv] heeft de overeenkomst met Dexia afgesloten via de tussenpersoon
[bedrijf 3] (hierna: de tussenpersoon). Tussen partijen is niet in geschil dat de tussenpersoon niet beschikte over de voor beleggingsadvieswerkzaamheden noodzakelijke vergunning. In de prejudiciële beslissing van 10 juni 2022 [3] heeft de Hoge Raad uitgelegd in welke gevallen Dexia heeft gecontracteerd in strijd met het verbod van artikel 41 NR 1999 (dan wel met het daarmee materieel overeenkomende artikel 25 NR 1995). Daarvan is volgens de Hoge Raad sprake als de afnemer een effectenleaseovereenkomst is aangegaan nadat de daarbij optredende tussenpersoon (zonder te beschikken over de daarvoor benodigde vergunning), tevens – naar Dexia wist of behoorde te weten – als financieel adviseur is opgetreden door advies te geven. Dexia stelt dat het gegeven beleggingsadvies naar het destijds geldende Europese recht niet vergunningplichtig was. In het vonnis van de rechtbank Overijssel van 22 juni 2021 (ECLI:NL:RBOVE:2021:2548), dat heeft geleid tot de hiervoor genoemde prejudiciële beslissing van de Hoge Raad van 10 juni 2022, heeft de rechtbank toegelicht, onder verwijzing naar een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 15 oktober 2019 (ECLI:NL:GHARL:2019:8462), dat en waarom geen sprake is van strijd met het toepasselijke Europese recht. Er is geen reden om thans anders te oordelen. De Hoge Raad heeft, zoals (de gemachtigden van) partijen bekend is, bepaald dat het moet gaan om een gepersonaliseerde aanbeveling, waarbij een aantal omstandigheden zijn genoemd, die bij de beoordeling daarvan van belang kunnen zijn. Ook indien niet wordt vastgesteld dat die omstandigheden zich voordoen, bestaat de mogelijkheid dat de tussenpersoon toch een gepersonaliseerde aanbeveling heeft gedaan als door de Hoge Raad bedoeld, namelijk een aanbeveling die is voorgesteld als geschikt voor de betrokken afnemer ook als dat onder omstandigheden als een ‘verkooppraatje’ kan worden gekarakteriseerd.
5.6.
De stelplicht en bewijslast dat de tussenpersoon [eiser in conv] heeft geadviseerd en dat Dexia wetenschap had of behoorde te hebben van het feit dat de tussenpersoon [eiser in conv] , anders dan in algemene zin, een persoonlijk en specifiek op dit product toegesneden advies heeft verstrekt, rusten op [eiser in conv] als de partij die zich op de rechtsgevolgen van het onrechtmatig handelen van Dexia beroept. De door [eiser in conv] gestelde feiten en omstandigheden dienen voldoende concreet te zijn en zo mogelijk voorzien van onderbouwing. Voor zover Dexia de gestelde feiten en omstandigheden betwist, dient die betwisting eveneens voldoende gemotiveerd te zijn. Bij de beoordeling of de stellingen voldoende concreet en onderbouwd zijn en of het verweer voldoende gemotiveerd is weegt mee dat beide partijen al zeer lange tijd – in elk geval sinds de opt-out door [eiser in conv] in 2007 – weten dat over de totstandkoming van de overeenkomst en de afwikkeling daarvan een gerechtelijke procedure gevoerd zal (kunnen) worden, zodat van hen verlangd mag worden de voor hun procespositie relevante informatie en stukken te hebben verzameld en bewaard.
5.7.
[eiser in conv] stelt over de feitelijke gang van zaken het volgende:
[eiser in conv] heeft op advies van een financieel adviseur van [bedrijf 2] een
Direct Rendement Effect van Bank Labouchere afgesloten.
[eiser in conv] stuitte op een advertentie van [bedrijf 2] , die zijn interesse werkte.
[eiser in conv] vroeg via de advertentie een informatiepakket aan, dat vervolgens werd toegestuurd per post. Naar aanleiding van het informatiepakket besloot [eiser in conv] telefonisch contact op te nemen met [bedrijf 2] omdat hij geadviseerd wilde worden met betrekking tot de mogelijkheden. [eiser in conv] kreeg een medewerker van [bedrijf 2] (hierna te noemen: de adviseur) aan de lijn en er heeft een adviesgesprek plaatsgevonden.
Tijdens het gesprek heeft de adviseur geïnformeerd naar de wensen en de financiële situatie van [eiser in conv] . Zo gaf [eiser in conv] aan dat hij geld wilde sparen voor de toekomst, onder andere omdat hij zich zorgen maakte over een dreigend pensioengat, maar ook om eventuele andere toekomstige doelen mee te kunnen realiseren. Ook werd er gesproken over de onregelmatige diensten die [eiser in conv] draaide op zijn werk en de daardoor wisselende hoogte van zijn inkomen. De adviseur gaf aan dat hij een geschikt product wist waarmee
[eiser in conv] zijn doelstelling zou kunnen realiseren.
De adviseur adviseerde [eiser in conv] om een Direct Rendement Effect product van Bank Labouchere af te sluiten met maandelijkse betalingen van ongeveer NLG 250,00. De adviseur hield [eiser in conv] voor dat dit het minimaal in te leggen bedrag was voor dit product. [eiser in conv] zou, ondanks zijn wisselende inkomen, zijn salaris kunnen aanwenden voor de maandelijkse betalingen. Volgens de adviseur zou [eiser in conv] op deze wijze aanzienlijk vermogen opbouwen, waardoor [eiser in conv] een mooi bedrag aan spaargeld zou opbouwen, waardoor hij zich onder andere geen zorgen meer hoefde te maken over het dreigende pensioengat.
De adviseur heeft [eiser in conv] niet geïnformeerd over de specifieke risico's. Zo heeft hij er niet op gewezen dat met geleend geld werd belegd en dat bij tegenvallende koersontwikkelingen, de inleg geheel verloren kon gaan en er bovendien een schuld kon ontstaan uit hoofde van de effectenleaseovereenkomst. Als [eiser in conv] op deze risico's gewezen was had hij het Direct Rendement Effect nooit afgesloten.
[eiser in conv] had geen ervaring met beleggen of kennis van complexe financiële producten en vertrouwde daarom volledig op de deskundigheid van de adviseur en zijn advies. Om deze reden heeft [eiser in conv] het advies van de adviseur opgevolgd. Het aanvraagformulier en het contract zijn per post uitgewisseld en ondertekend. [eiser in conv] heeft een Direct Rendement Effect afgesloten met maandelijkse betalingen van NLG 250,83.
Het opvolgen van het advies heeft voor [eiser in conv] desastreus uitgepakt. In plaats van het voorgespiegelde vermogen dat zou worden opgebouwd, is [eiser in conv] de betaalde inleg geheel kwijtgeraakt. [eiser in conv] heeft de aandelen overgenomen.
5.8.
[eiser in conv] heeft, ter onderbouwing van zijn stellingen, gewezen op de volgende stukken die in het geding zijn gebracht:
- een kopie van de overeenkomst van 2 april 1999 met contractnummer [nummer 1] , voorzien van de tekst:
“Adviseur: ATP710 [bedrijf 2] ”,
- een kopie van een uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel van
14 januari 2019 van [bedrijf 1] , blijkens het uittreksel ten tijde van het aangaan van de overeenkomst handelende onder de naam ‘ [bedrijf 2] ’, waaruit blijkt dat de tussenpersoon zich ten tijde van het aangaan van de overeenkomst bezighield met ‘het adviseren en bemiddelen bij het tot stand komen van verzekeringen en financieringen, met al hetgeen daartoe behoort en/of daarmede verband houdt, alles in de ruimste zin des woords’.
5.9.
Met deze feitelijke uiteenzetting en stukken heeft [eiser in conv] voldoende onderbouwd gesteld dat sprake is geweest van vergunningplichtige advisering. Dexia heeft de door
[eiser in conv] geschetste gang van zaken slechts in algemene termen heeft betwist. Dexia had meer concreet moeten maken dat en waarom volgens haar destijds geen sprake is geweest van advisering. Zo had Dexia moeten uiteenzetten op welke wijze de overeenkomst in haar visie tot stand was gekomen. Dexia heeft weliswaar erop gewezen dat zij op geen enkele wijze betrokken is geweest bij het contact tussen [eiser in conv] en de adviseur van de tussenpersoon, maar dat kan Dexia niet baten. Voor zover Dexia daardoor in bewijsnood is, komt dat voor haar rekening en risico. Niet alleen had zij zoals hiervoor is overwogen eerder bewijs kunnen verzamelen maar daarbij komt dat Dexia destijds ervan heeft afgezien om eigen voorlichting te geven aan potentiële klanten en gebruik heeft gemaakt van deze tussenpersoon voor de afzet van haar producten. Dit terwijl het voor haar als aan toezicht onderworpen effecteninstelling verboden was om van die tussenpersoon cliënten aan te nemen aan wie adviezen waren verstrekt. Het had op haar weg gelegen om daarop controle uit te oefenen en ervoor te zorgen dat zij wel over concrete informatie beschikte over de totstandkoming van een contract en de daarbij betrokken (medewerker van de) tussenpersoon. [4] Daarom wordt uitgegaan van de juistheid van de door [eiser in conv] geschetste gang van zaken nu Dexia deze onvoldoende heeft weersproken. Aan bewijslevering wordt niet toegekomen.
5.10.
De omstandigheid dat [eiser in conv] reeds voorafgaand aan het aangaan van de overeenkomst op eigen initiatief, en dus zonder betrokkenheid van een tussenpersoon, de leaseovereenkomst met contractnummer ‘ [nummer 2] ’ met Dexia heeft gesloten, maakt het voorgaande niet anders. [eiser in conv] heeft bij conclusie van repliek in conventie concreet en onderbouwd gesteld dat de totstandkoming van de overeenkomst wezenlijk anders is verlopen dan die van de leaseovereenkomst met contractnummer ‘ [nummer 2] ’. Dexia is daar vervolgens in haar conclusie van dupliek in conventie niet op ingegaan.
5.11.
In dit geval is niet gebleken dat Dexia concrete wetenschap heeft gehad van de advisering van de tussenpersoon aan [eiser in conv] . Zij had die wetenschap echter wel behoren te hebben. Ten eerste had zij, nu zij gebruik maakte van tussenpersonen, moeten weten wat hun gebruikelijke werkwijze was. Daarnaast lag het op de weg van Dexia om voorafgaand aan de totstandkoming van een overeenkomst met een klant actief navraag te doen bij de tussenpersoon of de desbetreffende klant de overeenkomst zou aangaan op advies van de tussenpersoon. Aan de hand van de in dat verband ontvangen informatie had Dexia kunnen en moeten beoordelen of zij de overeenkomst met [eiser in conv] kon en mocht sluiten. Dat Dexia in deze zaak enig concreet hierop gericht onderzoek heeft verricht, is gesteld noch gebleken. Dat moet, gelet op het voorgaande, voor haar rekening en risico blijven. De betwisting door Dexia van de stelling dat zij kon weten dat sprake was van vergunningplichtige advisering is dan ook onvoldoende onderbouwd. Daardoor komt de geobjectiveerde wetenschap ook in dit concrete geval vast te staan. Aan bewijslevering wordt niet toegekomen. Voor zover Dexia, zoals zij stelt, destijds niet wist dat de advisering vergunningplichtig was, leidt dat niet tot een andere uitkomst. Zo’n rechtsdwaling blijft in verhouding tot [eiser in conv] voor rekening van Dexia.
aansprakelijkheid Dexia5.12. Nu Dexia ondanks het voorgaande toch met [eiser in conv] de overeenkomst is aangegaan, heeft zij jegens [eiser in conv] onrechtmatig gehandeld. Dit moet Dexia zwaar worden aangerekend. Weliswaar zijn aan [eiser in conv] omstandigheden toerekenbaar die tot de schade hebben bijgedragen, maar vanwege de uiteenlopende ernst van de gemaakte fouten, eist de billijkheid in beginsel dat de vergoedingsplicht van Dexia geheel in stand blijft. [5] Weliswaar kunnen er situaties zijn waarin voldoende reden is om een deel van de schade op grond van artikel 6:101 BW voor rekening van de afnemer te doen komen, maar in dit geval zijn dergelijke feiten en omstandigheden niet aanwezig. De schade komt dan ook geheel voor rekening van Dexia.
vorderingen van [eiser in conv]5.13. De door [eiser in conv] gevorderde verklaring voor recht zal daarom worden toegewezen, in die zin dat voor recht wordt verklaard dat Dexia onrechtmatig jegens
[eiser in conv] heeft gehandeld door hem als cliënt te accepteren terwijl zij behoorde te weten dat de tussenpersoon [eiser in conv] niet alleen als klant aanbracht maar hem tevens persoonlijk had geadviseerd en de tussenpersoon geen vergunning daarvoor bezat.
(fictieve) restschuld
5.14.
Dexia heeft nog aangevoerd dat [eiser in conv] de aandelen heeft overgenomen en dat in dat geval geen (fictieve) restschuld ontstaat, althans dat tussen het onrechtmatig handelen en deze schadepost een causaal verband ontbreekt. Hierin wordt Dexia niet gevolgd. [eiser in conv] vordert (onder meer) het nadeel bestaande uit hetgeen hij bij de beëindiging van de overeenkomst meer moest betalen dan de waarde van de aandelen bij overname daarvan teneinde de verschuldigde restant hoofdsom te voldoen. Anders dan Dexia betoogt, is dit nadeel een nadelig financieel gevolg van het aangaan van de overeenkomst. Dat [eiser in conv] niet heeft gekozen voor de verkoop van de aandelen onder verrekening van de verkoopopbrengst met de restant hoofdsom, maar voor uitlevering van de aandelen tegen aflossing van de restant hoofdsom, maakt het causaal verband niet anders.
5.15.
[eiser in conv] heeft de (fictieve) restschuld vastgesteld op € 6.583,92. Dexia heeft zich niet verweerd tegen deze berekening, zodat van de juistheid daarvan wordt uitgegaan.
de schade
5.16.
De door [eiser in conv] geleden schade kunnen partijen inmiddels berekenen. De voor vergoeding in aanmerking komende schade bestaat uit de door de afnemer betaalde inleg (termijnbetalingen en eventuele aflossingen) en het niet vergoede gedeelte van de (fictieve) restschuld. Daarnaast dient rekening gehouden te worden met te verrekenen genoten voordelen, waaronder daadwerkelijk ontvangen dividenduitkeringen, fiscale voordelen en een eventueel in aanmerking te nemen batig saldo uit voorgaande overeenkomsten. Een en ander volgens het door Dexia overgelegde financiële overzicht waarvan de juistheid door
[eiser in conv] , behoudens het daarin berekende fiscaal voordeel, niet of onvoldoende gemotiveerd is betwist. In het geval reeds eerder een schadevergoeding door Dexia is betaald, geldt ten aanzien van de verrekening daarvan hetgeen is overwogen in de beslissing van de Rechtbank Amsterdam van 25 november 2021 (ECLI:NL:RBAMS:2021:7910). De wettelijke rente is verschuldigd over het door Dexia te restitueren bedrag volgens de uitgangspunten als geformuleerd in HR 1 mei 2015 (ECLI:NL: HR:2015:1198) en HR 3 februari 2017 (ECLI:NL:HR:2017:164, r.o. 3.6.3).
Een vergoeding voor buitengerechtelijke kosten is niet aan de orde. Niet gebleken is dat er meer of andere werkzaamheden aan de orde zijn geweest dan die, welke genoemd zijn in het arrest van de Hoge Raad van 12 april 2019, ECLI:NL:HR:2019:590.
5.17.
Gelet op het voorgaande behoeven de andere door [eiser in conv] aangevoerde gronden geen nadere bespreking.
de voorwaardelijke vordering van [eiser in conv]
5.18.
vordert Dexia op te dragen om een afschrift te verstrekken van het aanvraagformulier en de bij Dexia in bezit zijnde ondertekende overeenkomst. Uit het voorgaande volgt dat [eiser in conv] in het gelijk zal worden gesteld. Hij heeft dan ook geen belang meer bij deze stukken in deze procedure, zodat de vordering zal worden afgewezen.
de incidentele vordering van Dexia
5.19.
Dexia vordert dat [eiser in conv] wordt veroordeeld het intakeformulier van zijn gemachtigde aan Dexia te verstrekken. Een zogenoemde “exhibitievordering” komt in beginsel voor toewijzing in aanmerking als is voldaan aan de volgende uit
artikel 843a lid 1 Rv. voortvloeiende, cumulatieve voorwaarden:
- degene die de vordering instelt, dient een rechtmatig belang te hebben,
- het moet gaan om bepaalde bescheiden,
- aangaande een rechtsbetrekking waarin de eiser of zijn rechtsvoorganger partij is.
5.20.
Daargelaten de vraag of aan deze vereisten is voldaan, oordeelt de kantonrechter dat op grond van het derde en vierde lid van artikel 843a geen inzage van het intakeformulier kan worden verlangd. In het derde lid van artikel 843a Rv is, kortgezegd, bepaald dat beoefenaren van vertrouwensberoepen ter zake van hetgeen hen in hun hoedanigheid is toevertrouwd niet gehouden zijn om aan de exhibitievordering te voldoen. In beginsel betreft dit alle met de beroepsbeoefenaar gewisselde stukken en is het aan de beroepsbeoefenaar om te bepalen of die informatie hem in zijn hoedanigheid zijn toevertrouwd. Er is dus bij hoge uitzondering ruimte om van de beroepsbeoefenaar te verlangen dat hij zich niet op zijn verschoningsrecht beroept. Ook van [eiser in conv] als cliënt van de beroepsbeoefenaar kan (ervan uitgaande dat [eiser in conv] , althans zijn gemachtigde, in het bezit is van het intakeformulier) geen inzage worden verlangd omdat gewichtige redenen als bedoeld in het vierde lid van artikel 843a Rv zich daartegen verzetten. Dexia wil kennelijk weten welke gegevens [eiser in conv] destijds aan Leaseproces heeft verstrekt en vervolgens in het dossier van Leaseproces terecht zijn gekomen. Het verstrekken van informatie aan een rechtsbijstandverlener over een geschil door middel van een gesprek of een intake- of vragenformulier dient onbelemmerd te kunnen plaatsvinden. Daarvan is geen sprake meer als een rechtzoekende er rekening mee moet houden dat de aan zijn rechtsbijstandverlener verstrekte gegevens, via een toegewezen exhibitievordering, bij zijn wederpartij terecht kunnen komen. Het is van groot belang dat het vertrouwelijke karakter van de informatie-uitwisseling tussen de rechtzoekende en diens rechtsbijstandverlener blijft bestaan. Al met al oordeelt de kantonrechter dat de incidentele vordering van Dexia moet worden afgewezen.
5.21.
De proceskosten van dit incident komen voor rekening van Dexia omdat zij in het ongelijk zal worden gesteld. De proceskosten aan de zijde van [eiser in conv] worden begroot op € 82,00.
vorderingen Dexia
5.22.
Gelet op de beoordeling in conventie zal het deel van de vordering van Dexia dat ziet op de overeenkomst met contractnummer [nummer 1] worden afgewezen.
5.23.
Dexia vordert verder een verklaring voor recht dat zij met betrekking tot de overeenkomst met contractnummer [nummer 2] niets meer aan [eiser in conv] verschuldigd is. Hiertegen heeft [eiser in conv] geen inhoudelijk verweer gevoerd, zodat dat deel van de vordering van Dexia zal worden toegewezen.
proceskosten
5.24.
Omdat [eiser in conv] inhoudelijk gelijk krijgt, is Dexia aan te merken als de in het ongelijk te stellen partij. Dexia zal worden veroordeeld in de proceskosten (inclusief nakosten). De proceskosten van [eiser in conv] worden in conventie begroot op:
- dagvaarding € 135,97
- griffierecht € 87,00
- salaris gemachtigde € 542,00 (2 x tarief € 271,00)
- nakosten
€ 135,00
Totaal € 899,97
5.25.
Omdat het partijdebat in reconventie is samengevallen met het debat in conventie worden de kosten in reconventie tot op heden begroot op nihil.
5.26.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten zal als na te melden worden toegewezen.

6.De beslissing

De kantonrechter
in het incident van Dexia
6.1.
wijst de vordering af,
6.2.
veroordeelt Dexia in proceskosten van [eiser in conv] , begroot op € 82,00,
in conventie
6.3.
verklaart voor recht dat Dexia onrechtmatig jegens [eiser in conv] heeft gehandeld door [eiser in conv] als cliënt te accepteren terwijl zij behoorde te weten dat de tussenpersoon [eiser in conv] niet alleen als klant aanbracht maar [eiser in conv] tevens persoonlijk had geadviseerd en de tussenpersoon geen vergunning daarvoor bezat,
6.4.
verklaart voor recht dat [eiser in conv] schade heeft geleden als gevolg van het onrechtmatig handelen van Dexia en dat Dexia gehouden is die schade te vergoeden,
6.5.
veroordeelt Dexia om aan [eiser in conv] te betalen de schade, vermeerderd met de wettelijke rente daarover, een en ander zoals weergegeven in rov. 5.16.,
6.6.
veroordeelt Dexia in de proceskosten van € 899,97, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als Dexia niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet Dexia ook de kosten van betekening betalen,
6.7.
veroordeelt Dexia in de wettelijke rente over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn voldaan,
in reconventie
6.8.
verklaart voor recht dat Dexia met betrekking tot de overeenkomst met nummer [nummer 2] niets meer aan [eiser in conv] verschuldigd is,
6.9.
veroordeelt Dexia in de kosten van de procedure, aan de zijde van
[eiser in conv] gevallen, tot op heden begroot op nihil.
in conventie en in reconventie
6.10.
verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad,
6.11.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.J.C. van Leeuwen en in het openbaar uitgesproken op 10 september 2025.
61512/560

Voetnoten

1.In het bijzonder gaat het om de arresten van de Hoge Raad van 28 maart 2008 (ECLI:NL:HR:2008:BC2837), 5 juni 2009 (ECLI:NL:HR:2009:BH 2815), 29 april 2011 (ECLI:NL:HR:2011:BP4003), 3 februari 2017 (ECLI:NL:HR: 2017:164) en 12 april 2019 (ECLI:NL:HR:2019:590) en de arresten van het gerechtshof Amsterdam van 1 december 2009 (ECLI:NL: GHAMS:2009:BK4981) en 1 april 2014 (ECLI:NL:GHAMS:2014:1135).
2.Zie onder meer gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 3 november 2020 ECLI:NL:GHARL:2020:8992, gerechtshof Amsterdam, 25 januari 2021, ECLI:NL:GHAMS:2021:1462, gerechtshof Den Bosch 10 januari 2023, ECLI:NL:GHSHE:2023:23 en de arresten van Hof Arnhem-Leeuwarden van
3.Hoge Raad 10 juni 2022, ECLI :NL:HR:2022:862.
4.Vergelijk gerechtshof Arnhem Leeuwarden 16 mei 2023 ECLI:NL:GHARL:2023:4177.
5.Hoge Raad 2 september 2016, ECLI:NL:HR:2016:2012 r.o. 5.6 en 5.7. Deze lijn is nadien bevestigd in de arresten van de Hoge Raad van 12 oktober 2018, ECLI:NL:HR:2018:1935, en van 10 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:862.