ECLI:NL:RBGEL:2025:8468

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
1 oktober 2025
Publicatiedatum
10 oktober 2025
Zaaknummer
11554442
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake effectenleaseovereenkomsten en onrechtmatige advisering door tussenpersoon

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Gelderland op 1 oktober 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen eisers, vertegenwoordigd door mr. G. van Dijk van Leaseproces, en Dexia Nederland B.V. De eisers hebben via een tussenpersoon effectenleaseovereenkomsten afgesloten met Dexia, waarbij zij geld leenden om aandelen te kopen. Bij de verkoop van deze aandelen hebben de eisers verlies geleden en vorderen zij schadevergoeding van Dexia. De kern van de zaak draait om de vraag of Dexia onrechtmatig heeft gehandeld door de overeenkomsten aan te gaan, terwijl de tussenpersoon niet beschikte over de benodigde vergunning voor beleggingsadvies. De kantonrechter heeft vastgesteld dat Dexia haar zorgplicht heeft geschonden en dat er een causaal verband bestaat tussen de onrechtmatige daad van Dexia en de schade die de eisers hebben geleden. De kantonrechter heeft Dexia veroordeeld tot schadevergoeding van € 4.057,28, vermeerderd met wettelijke rente, en heeft de proceskosten aan Dexia opgelegd. Daarnaast is de vordering van Dexia in reconventie afgewezen, waarbij is vastgesteld dat Dexia met betrekking tot bepaalde overeenkomsten niets meer aan de eisers verschuldigd is.

Uitspraak

RECHTBANKGELDERLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Arnhem
Zaaknummer: 11554442 \ CV EXPL 25-1450
Vonnis van 1 oktober 2025
in de zaak van

1.[eiser in conv 1] ,

te [woonplaats] ,
2.
[eiser in conv 2],
te [woonplaats] (gemeente Rheden),
eisende partijen in conventie,
verwerende partijen in reconventie en in het incident,
hierna samen te noemen: [eisers] (in mannelijk enkelvoud),
gemachtigde: mr. G. van Dijk van Leaseproces
tegen
DEXIA NEDERLAND B.V.,
te Amsterdam,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie en in het incident,
hierna te noemen: Dexia (in vrouwelijk enkelvoud),
gemachtigde: USG Legal Professionals B.V.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding,
- de conclusie van antwoord in conventie en van eis in reconventie,
- de conclusie van repliek in conventie en van antwoord in reconventie,
- de conclusie van dupliek in conventie en van repliek in reconventie,
- de conclusie van dupliek in reconventie, tevens houdende akte uitlaten producties in conventie.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.Kern van de zaak

2.1.
[eisers] heeft via een tussenpersoon één of meer effectenleaseovereenkomsten gesloten met (de rechtsvoorgangster van) Dexia. Die overeenkomst(en) hield(en) het volgende in. [eisers] leende geld van Dexia en met dat geld kocht Dexia aandelen. [eisers] betaalde met name rente (inleg) per maand of ineens vooruit. Aan het einde van de overeenkomst(en) werden de aandelen verkocht en moest [eisers] het geleende bedrag terugbetalen. In dit geval was de waarde van die aandelen bij verkoop zodanig dat [eisers] verlies heeft geleden. In deze zaak gaat het om de vraag of Dexia de door [eisers] geleden schade helemaal moet vergoeden.
2.2.
Er is al veel rechtspraak over overeenkomsten zoals hier aan de orde en de kantonrechter sluit in deze zaak daarbij aan. Dat betekent dat Dexia de door [eisers] geleden schade helemaal moet vergoeden.

3.De feiten

3.1.
[eisers] heeft de volgende leaseovereenkomsten (hierna: de overeenkomsten) ondertekend waarop hij als lessee stond vermeld, met als wederpartij (de rechtsvoorgangster van) Dexia:
Nr.
Contractnr.
Datum
Naam overeenkomst
Looptijd
Leasesom
I.
[nummer]
12-05-1998
Capital Effect
180 mnd.
€ 16.527,22
II.
[nummer]
12-05-1998
Capital Effect
180 mnd.
€ 16.527,22
3.2.
Dexia heeft met betrekking tot de overeenkomst een eindafrekening opgesteld met het volgende resultaat:
Nr.
Datum eindafrekening
Resultaat
Betaald
I.
12-05-2006
€ 802,17
Ja, door Dexia aan [eisers]
II.
12-05-2006
€ 802,17
Ja, door Dexia aan [eisers]
3.3.
Volgens opgave van Dexia heeft [eisers] op grond van de overeenkomsten – al dan niet bij wijze van vooruitbetaling – in totaal een bedrag van € 15.667,52 aan maandtermijnen en geen bedrag wegens restschuld aan Dexia betaald. Volgens die opgave heeft [eisers] € 2.571,42 aan dividenden ontvangen en € 2.578,64 aan fiscaal voordeel genoten.
3.4.
Verder zijn in 1996 tussen partijen de leaseovereenkomsten genaamd ‘Capital Effect’ met contractnummers ‘ [nummer] ’ en ‘ [nummer] ’ tot stand gekomen.
3.5.
De gemachtigde van [eisers] , Leaseproces, heeft bij brief van 15 mei 2006 de nietigheid, vernietiging, dan wel ontbinding van de overeenkomst ingeroepen op grond van misbruik van omstandigheden, wanprestatie, dwaling, onrechtmatige daad en/of misleidende reclame. Tevens wordt het recht voorbehouden daartoe ook nog andere gronden aan te voeren.
4. De vordering en het verweer in conventie en in reconventie in de hoofdzaak en in het incident
4.1.
[eisers] vordert (samengevat) dat de kantonrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
 voor recht zal verklaren dat Dexia onrechtmatig heeft gehandeld jegens [eisers] en/of toerekenbaar is tekortgeschoten,
 voor recht zal verklaren dat [eisers] schade heeft geleden als gevolg van het onrechtmatig handelen van Dexia en zij is gehouden die schade te vergoeden,
 Dexia zal veroordelen tot voldoening aan [eisers] van al datgene dat hij aan Dexia heeft betaald onder de overeenkomst, met wettelijke rente,
 Dexia zal veroordelen tot betaling van de buitengerechtelijke incassokosten van
[eisers] , met wettelijke rente,
 Dexia zal veroordelen in de proceskosten en de nakosten, met wettelijke rente.
4.2.
Dexia voert verweer tegen de vorderingen. Het verweer mondt uit in een tegenvordering, waarbij Dexia vordert (samengevat) dat de kantonrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
- in het incident:
 [eisers] ex artikel 195 Rv zal veroordelen om aan Dexia een afschrift te verstrekken van het intakeformulier waar de door Leaseproces namens [eisers] in deze procedure ingenomen feitelijke stellingen aan zijn ontleend,
- in de hoofdzaak:
 voor recht zal verklaren dat Dexia met betrekking tot de overeenkomsten met contractnummers ‘ [nummer] ’, ‘ [nummer] ’, ‘ [nummer] ’ en ‘ [nummer] ’ niets meer aan [eisers] is verschuldigd, met een veroordeling van [eisers] in de proceskosten.
4.3.
Op de stellingen en verweren van partijen zal hierna, voor zover nodig, nader worden ingegaan.
5. De beoordeling van de vorderingen in conventie en in reconventie in de hoofdzaak en in het incident
algemeen5.1. Het gaat in deze zaak om een financieel product dat tussen 1990 en 2003 in Nederland ongeveer één miljoen keer is verkocht, namelijk een effectenleaseovereenkomst. Kenmerk van dit product is, dat de afnemer van het product met geleend geld belegt. Na het instorten van de aandelenmarkt zijn vele afnemers geconfronteerd met restschulden en andere verliezen. In de afgelopen 15 à 20 jaar zijn in Nederland hierover duizenden procedures gevoerd, waarbij Dexia vaak één van de procespartijen was. Door belangenbehartigers van afnemers en vertegenwoordigers van aanbieders van deze producten is, in het kader van de WCAM, een regeling getroffen, die bij beschikking van het Gerechtshof Amsterdam van 25 januari 2007 algemeen verbindend is verklaard. Enkele tienduizenden afnemers hebben deze regeling niet geaccepteerd en tijdig een opt-out-verklaring ingediend, onder wie [eisers] .
5.2.
De procedures hebben geleid tot veel jurisprudentie, waaronder verschillende richtinggevende arresten van de Hoge Raad. Deze jurisprudentie is bij de gemachtigden van partijen bekend. [1] Deze jurisprudentie wordt bij de beoordeling van de vorderingen als leidraad genomen. Door partijen zijn geen (althans onvoldoende) bijzondere omstandigheden gesteld die in deze zaak een afwijking daarvan rechtvaardigen.
5.3.
Toepassing van deze jurisprudentie leidt in het onderhavige geval tot de volgende conclusies:
er is sprake van huurkoop;
er is geen sprake van dwaling, misleidende reclame en/of misbruik van omstandigheden; evenmin is er sprake van (ver)nietig(baar)heid krachtens de Wck;
Dexia heeft haar bijzondere zorgplichten geschonden, in elk geval de waarschuwingsplicht, en daardoor onrechtmatig gehandeld;
[eisers] heeft schade geleden, bestaande uit betaalde termijnen;
er is voldoende causaal verband aanwezig tussen de hiervoor bedoelde schade en de onrechtmatige daad van Dexia.
verjaring
5.4.
Voor zover Dexia stelt dat een eventuele vordering van [eisers] inmiddels is verjaard, wordt dit verweer niet gevolgd. In de jurisprudentie zijn bestendige oordelen te vinden voor wat betreft de stellingen en verweren van partijen die zien op de verjaring. [2] Voor zover in deze zaak geen andere, afwijkende standpunten zijn ingenomen door één van de partijen, wordt op de aan (de gemachtigden van) partijen bekende overwegingen, ook in deze zaak geoordeeld dat er geen reden is om aan te nemen dat de verweren omtrent de verjaring doel treffen.
tussenpersoon
5.5.
[eisers] heeft de overeenkomsten met Dexia afgesloten via de tussenpersoon [tussenpersoon] (verder: de tussenpersoon). Tussen partijen is niet in geschil dat de tussenpersoon niet beschikte over de voor beleggingsadvieswerkzaamheden noodzakelijke vergunning. In de prejudiciële beslissing van 10 juni 2022 [3] heeft de Hoge Raad uitgelegd in welke gevallen Dexia heeft gecontracteerd in strijd met het verbod van artikel 41 NR 1999 (dan wel met het daarmee materieel overeenkomende artikel 25 NR 1995). Daarvan is volgens de Hoge Raad sprake als de afnemer een effectenleaseovereenkomst is aangegaan nadat de daarbij optredende tussenpersoon (zonder te beschikken over de daarvoor benodigde vergunning), tevens – naar Dexia wist of behoorde te weten – als financieel adviseur is opgetreden door advies te geven. De Hoge Raad heeft, zoals (de gemachtigden van) partijen bekend is, bepaald dat het moet gaan om een gepersonaliseerde aanbeveling, waarbij een aantal omstandigheden zijn genoemd, die bij de beoordeling daarvan van belang kunnen zijn. Ook indien niet wordt vastgesteld dat die omstandigheden zich voordoen, bestaat de mogelijkheid dat de tussenpersoon toch een gepersonaliseerde aanbeveling heeft gedaan als door de Hoge Raad bedoeld, namelijk een aanbeveling die is voorgesteld als geschikt voor de betrokken afnemer ook als dat onder omstandigheden als een ‘verkooppraatje’ kan worden gekarakteriseerd.
5.6.
De stelplicht en bewijslast dat de tussenpersoon [eisers] heeft geadviseerd en dat Dexia wetenschap had of behoorde te hebben van het feit dat de tussenpersoon [eisers] , anders dan in algemene zin, een persoonlijk en specifiek op dit product toegesneden advies heeft verstrekt, rusten op [eisers] als de partij die zich op de rechtsgevolgen van het onrechtmatig handelen van Dexia beroept. De door [eisers] gestelde feiten en omstandigheden dienen voldoende concreet te zijn en zo mogelijk voorzien van onderbouwing. Voor zover Dexia de gestelde feiten en omstandigheden betwist, dient die betwisting eveneens voldoende gemotiveerd te zijn.
Bij de beoordeling of de stellingen voldoende concreet en onderbouwd zijn en of het verweer voldoende gemotiveerd is weegt mee dat beide partijen al zeer lange tijd – in elk geval sinds de opt-out door [eisers] in 2007 – weten dat over de totstandkoming van de overeenkomsten en de afwikkeling daarvan een gerechtelijke procedure gevoerd zal (kunnen) worden, zodat van hen verlangd mag worden de voor hun procespositie relevante informatie en stukken te hebben verzameld en bewaard.
5.7.
[eisers] stelt over de feitelijke gang van zaken het volgende:
[eisers] heeft op advies van een financieel adviseur van [tussenpersoon] vier Capital Effect overeenkomsten van Bank Labouchere afgesloten. De overeenkomsten afgesloten in 1996 met contractnummers [nummer] en [nummer] zijn niet verlieslatend geweest en worden daarom door [eisers] niet betrokken in de procedure. [eisers] was reeds bekend bij [tussenpersoon] omdat hij via hen eerder een verzekering had afgesloten. De financiële situatie van [eisers] was hierdoor al gedeeltelijk bekend bij [tussenpersoon] . [eisers] werd in 1996 door [tussenpersoon] ongevraagd telefonisch benaderd. De medewerker van [tussenpersoon] stelde voor om een afspraak te maken voor een huisbezoek om de financiële situatie van [eisers] door te nemen met een financieel adviseur van [tussenpersoon] . [eisers] heeft hiermee ingestemd. Hierna hebben meerdere huisbezoeken plaatsgevonden. Zowel [eisers] als zijn voormalig echtgenote waren aanwezig tijdens de gesprekken.
Tijdens een van deze gesprekken heeft de adviseur van [tussenpersoon] geïnformeerd naar de wensen en de financiële situatie van [eisers] Zo is met de adviseur gesproken over het inkomen, het spaargeld en de manier waarop het pensioen was geregeld van [eisers] . Daarnaast is met de adviseur gesproken over de wens van [eisers] om vermogen op te bouwen voor de toekomst. [eisers] wilde graag een kapitaal opbouwen om eventuele toekomstplannen mee te kunnen bekostigen. De adviseur gaf aan dat het mogelijk was om dit doel te bereiken en dat hij hier een geschikt product voor wist.
De adviseur adviseerde [eisers] om een Capital Effect product van Bank Labouchere af te sluiten met maandelijkse betalingen van ongeveer NLG 150,00. Dit bedrag was tot stand gekomen na de inventarisatie van de financiële ruimte die [eisers] had voor het product. [eisers] diende het salaris aan te wenden voor de maandelijkse betalingen van het product. Volgens de adviseur zou [eisers] op deze wijze aanzienlijk vermogen opbouwen voor de toekomst. De adviseur onderbouwde zijn advies met een meegebrachte brochure van het Capital Effect met algemene rekenvoorbeelden, en schetste daarnaast een persoonlijke prognose op papier.
De adviseur heeft [eisers] niet geïnformeerd over de specifieke risico’s. Zo heeft hij er niet op gewezen dat met geleend geld werd belegd en dat bij tegenvallende koersontwikkelingen de inleg geheel verloren kon gaan en er bovendien een schuld kon ontstaan uit hoofde van de effectenleaseovereenkomst. Als [eisers] op deze risico’s gewezen was, had hij de Capital Effect overeenkomst nooit afgesloten.
[eisers] had geen ervaring met beleggen of kennis van complexe financiële producten en vertrouwde daarom volledig op de deskundigheid van de adviseur en zijn advies. Om deze reden heeft [eisers] het advies van de adviseur opgevolgd. [eisers] heeft een Capital Effect overeenkomst afgesloten met maandelijkse betalingen van NLG 149,09. De aanvraag voor de Capital Effect overeenkomst is door de adviseur in orde gemaakt en de uiteindelijke overeenkomst is op een later moment ondertekend.
Ongeveer anderhalf jaar later nam een adviseur van [tussenpersoon] opnieuw telefonisch contact op met [eisers] . De adviseur stelde voor om opnieuw een afspraak te maken voor een huisbezoek om een evaluatie te doen van de huidige stand van zaken met betrekking tot het eerder afgesloten Capital Effect en de verdere mogelijkheden te bespreken. [eisers] stemde hiermee in.
De adviseur bracht de stand van zaken met betrekking tot het eerder afgesloten Capital Effect ter sprake. De adviseur gaf aan dat de beurs het goed deed, en dat [eisers] bij een beëindiging van het product een mooie opbrengst zou overhouden, namelijk ongeveer NLG 12.500,00. De adviseur adviseerde dan ook om het product te beëindigen, en de opbrengst van het product te herinvesteren in nieuwe Capital Effect producten. Het advies was om twee nieuwe Capital Effect overeenkomsten af te sluiten met een vooruitbetaling van ongeveer NLG 9.600,00 per product, gezamenlijk ongeveer NLG 19.200,00. [eisers] diende de opbrengst van het eerder afgesloten Capital Effect aan te wenden voor de vooruitbetaling van de twee Capital Effect producten en het overige deel van de vooruitbetaling te bekostigen met spaargeld. De adviseur adviseerde tevens om een derde Capital Effect overeenkomst af te sluiten met maandelijkse betalingen van NLG 150,00. Volgens de adviseur zou [eisers] met deze constructie, zonder veel extra kosten ten opzichte van de huidige situatie, de winst van het huidige contract kunnen verveelvoudigen. Hiermee zou [eisers] zijn doelstelling om vermogen op te bouwen voor de toekomst nog ruimer bereiken volgens de adviseur.
De adviseur heeft [eisers] opnieuw niet geïnformeerd over de specifieke risico’s. Zo is er niet op gewezen dat met geleend geld werd belegd en dat bij tegenvallende koersontwikkelingen de inleg geheel verloren kon gaan en er bovendien een schuld kon ontstaan uit hoofde van de eftectenleaseovereenkomst. Als [eisers] op deze risico’s gewezen was, had hij de Capital Effect overeenkomsten nooit afgesloten.
[eisers] vertrouwde wederom volledig op de deskundigheid van de adviseur en het
advies. Om deze reden heeft [eisers] het advies van de adviseur opgevolgd. [eisers] heeft de bestaande Capital Effect overeenkomst beëindigd met een opbrengst van NLG 12.561,64. Daarnaast heeft [eisers] twee Capital Effect overeenkomsten afgesloten met een vooruitbetaling van NLG 9.712,32 per product, en hiervoor de opbrengst van het beëindigde Capital Effect en zijn spaargeld aangewend. Daarnaast heeft [eisers] een derde nieuwe Capital Effect overeenkomst afgesloten met maandelijkse betalingen van NLG 147,39. De aanvraag voor de Capital Effect overeenkomsten is door de adviseur in orde gemaakt en de uiteindelijke overeenkomsten zijn op een later moment ondertekend.
Het opvolgen van de adviezen van [tussenpersoon] heeft voor [eiser in conv 1]
c.s. desastreus uitgepakt. In plaats van het voorgespiegelde vermogen dat zou worden opgebouwd, is [eisers] de betaalde inleg gedeeltelijk kwijtgeraakt.
[eisers] is door [tussenpersoon] geadviseerd om een specifieke effectenleaseovereenkomst af te sluiten.
5.8.
[eisers] heeft, ter onderbouwing van zijn stellingen, gewezen op de volgende stukken die in het geding zijn gebracht:
- een kopie van de overeenkomst van 12 mei 1998 met contractnummer [nummer] , voorzien van de tekst:
“Adviseur: ATP037- [tussenpersoon] ”,
- een kopie van de overeenkomst van 12 mei 1998 met contractnummer [nummer] , voorzien van de tekst:
“Adviseur: ATP037- [tussenpersoon] ”,
- een kopie van de website van [tussenpersoon] , waaruit volgt wat de werkwijze was die zij hanteerde en dat advisering van effectenleaseproducten tot de vaste praktijk van [tussenpersoon] behoorde. Op de website stond onder andere vermeld:
‘Als [tussenpersoon] zijn wij reeds jaren actief als adviseur en bemiddelaar ten behoeve van particulieren voor tal van diensten op fiscaal gebied (…)’,
‘Onze Specialisten van de afdeling fiscale diensten zorgen ervoor dat uw maandelijkse inleg onbelast blijft. Bovendien kan het leasen van aandelen veel meer opbrengen dan rechtstreeks beleggen in aandelen en dat geldt zeker voor de opbrengsten van een gewone spaarrekening of spaarpolis’,
‘Voorwaarde is wel dat u belegt in eersteklas fondsen die al sinds jaren een uitstekend rendement realiseren. Vandaar dat [tussenpersoon] voor u een aantal fondsen heeft geselecteerd die zichzelf steeds ruimschoots bewezen hebben. Deze fondsen bestaan uit aandelen van ABN AMRO, ING, Dordtse Petroleum (houdstermaatschappij van Koninklijke Olie), Wolter Kluwer, Ahold, Fortis Amev.’,
‘ [tussenpersoon] heeft daarnaast verschillende pakketten voor u samengesteld die onderling verschillen in looptijd, inleg en maandlasten. Zo kunt u zelf het pakket kiezen dat op uw persoonlijke situatie is toegesneden. De pakketten staan uitgebreid beschreven onder de gelijknamige knop.’en
‘Persoonlijk advies. Direct Rendement Effect is slechts een van de effecten lease mogelijkheden van Bank Labouchere. Uw adviseur legt u de diverse mogelijkheden graag uit zodat u een weloverwogen keuze kunt maken.’
- een kopie van een uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel van
25 juli 2017 van [tussenpersoon] , waaruit blijkt dat de tussenpersoon zich ten tijde van het aangaan van de overeenkomst bezighield met ‘Het verlenen van financiële diensten, alsmede het verlenen van diensten op het gebied van assurantie, hypotheken, pensioen, onroerende zaken, reizen, sparen en leasing’.
aanhoudingsverzoek
5.9.
Dexia heeft grote bezwaren tegen de – door haar zo genoemde – ‘bewijsconstructie’ omtrent de advisering door tussenpersonen die in de jurisprudentie van de rechtbanken vaak wordt gehanteerd. Voor het geval de kantonrechter bij de beoordeling van deze zaak het voornemen heeft gebruik te maken van diezelfde constructie/redenering, heeft Dexia verzocht om de zaak aan te houden in verband met door haar ingestelde cassatieberoepen tegen drie arresten van de gerechtshoven ’s-Hertogenbosch en Arnhem-Leeuwarden. De bewuste redenering omtrent het bewijs is onderwerp van deze cassatieberoepen.
5.10.
Het verzoek van Dexia wordt niet gehonoreerd, omdat de jurisprudentie van de gerechtshoven op dit punt de juistheid van de door de rechtbanken gevolgde redenering vooralsnog bevestigt. Er is bovendien geen concrete indicatie dat de Hoge Raad de betreffende arresten mogelijk gaat vernietigen.
(nieuwe) argumenten Dexia
5.11.
Dexia heeft tegen de bewuste redenering (nieuwe) argumenten aangevoerd. Die komen er, kort gezegd, op neer:
  • dat ten onrechte de gemachtigde van de afnemer op zijn woord wordt geloofd;
  • dat zonder verder bewijs wordt aangenomen dat sprake is geweest van advisering door de tussenpersoon;
  • dat ten onrechte wordt aangenomen dat op Dexia een onderzoeks- en vastleggingsplicht rust, en
  • dat Dexia ten onrechte niet wordt toegelaten tot (tegen)bewijs.
5.12.
Deze argumenten gaan niet op. Bij de beoordeling van deze zaak geldt – evenals in vergelijkbare zaken – als uitgangspunt dat, zoals [eisers] onderbouwd heeft gesteld en Dexia onvoldoende heeft weersproken, tussenpersonen een gebruikelijke werkwijze hadden. Daarbij bracht de adviseur van de tussenpersoon steeds de situatie en de wensen van een klant in kaart en stelde in aansluiting daarop een bepaald effectenleaseproduct als geschikt voor. Dexia wist dat. [4] [5] Met de stellingen omtrent de concrete feiten en omstandigheden ten aanzien van de advisering in zijn geval heeft [eisers] , tegen de achtergrond van de beschreven gebruikelijke werkwijze, voldoende onderbouwd gesteld dat sprake is geweest van vergunningplichtige advisering. Dat betekent dat Dexia, om tot (tegen)bewijs te worden toegelaten, niet kan volstaan met een betwisting in algemene termen van de door [eisers] geschetste gang van zaken. Zij had daarvoor meer concreet moeten maken dat en waarom volgens haar destijds in dit geval geen sprake is geweest van advisering, door uiteen te zetten op welke wijze de overeenkomsten dan wel tot stand waren gekomen. Nu zij dat niet heeft gedaan, heeft zij de stelling van [eisers] dat sprake is geweest van vergunningplichtige advisering onvoldoende gemotiveerd weersproken. Deze stelling moet daarom als vaststaand worden aangenomen. Daarom wordt niet aan bewijslevering toegekomen. Dat de gemachtigde van [eisers] in een andere zaak mogelijk in de processtukken een onjuiste weergave van de geschetste gang van zaken heeft opgenomen, betekent niet zonder meer dat zij in alle zaken een onbetrouwbare weergave van de feiten geeft. Van Dexia mag worden verwacht dat zij toelicht waarom daarvan in dit specifieke geval sprake is. Als de door de afnemer beschreven wijze van advisering niet klopt, kan Dexia dit immers weerspreken door te omschrijven hoe het volgens haar is gegaan. Dat Dexia dat volgens haar stellingen niet kan, omdat zij op geen enkele wijze betrokken is geweest bij het contact tussen [eisers] en de adviseur van de tussenpersoon, komt voor haar rekening en risico. Zij heeft er destijds immers van afgezien om eigen voorlichting te geven aan potentiële klanten zoals [eisers] en gebruik gemaakt van tussenpersonen voor de afzet van haar producten. Anders dan Dexia meent betekent het voorgaande niet dat op haar een onderzoeks- of vastleggingsplicht rust, maar slechts dat het mogelijk ontbreken van onderbouwing van haar betwisting, voor haar rekening en risico komt.
5.13.
In dit geval is niet gebleken dat Dexia concrete wetenschap heeft gehad van de advisering van de tussenpersoon aan [eisers] Zij had die wetenschap echter wel behoren te hebben. Ten eerste had zij, nu zij gebruik maakte van tussenpersonen, moeten weten wat hun gebruikelijke werkwijze was. Daarnaast lag het op de weg van Dexia om voorafgaand aan de totstandkoming van een overeenkomst met een klant actief navraag te doen bij de tussenpersoon of de desbetreffende klant de overeenkomst zou aangaan op advies van de tussenpersoon. Aan de hand van de in dat verband ontvangen informatie had Dexia kunnen en moeten beoordelen of zij de overeenkomst met [eisers] kon en mocht sluiten. Dat Dexia in deze zaak enig concreet hierop gericht onderzoek heeft verricht, is gesteld noch gebleken. Dat moet, gelet op het voorgaande, voor haar rekening en risico blijven. De betwisting door Dexia van de stelling dat zij kon weten dat sprake was van vergunningplichtige advisering is dan ook onvoldoende onderbouwd. Daardoor komt de geobjectiveerde wetenschap ook in dit concrete geval vast te staan. Aan bewijslevering wordt niet toegekomen. Voor zover Dexia, zoals zij stelt, destijds niet wist dat de advisering vergunningplichtig was, leidt dat niet tot een andere uitkomst. Zo’n rechtsdwaling blijft in verhouding tot [eisers] voor rekening van Dexia.
aansprakelijkheid Dexia5.14. Nu Dexia ondanks het voorgaande toch met [eisers] de overeenkomsten is aangegaan, heeft zij jegens [eisers] onrechtmatig gehandeld. Dit moet Dexia zwaar worden aangerekend. Weliswaar zijn aan [eisers] omstandigheden toerekenbaar die tot de schade hebben bijgedragen, maar vanwege de uiteenlopende ernst van de gemaakte fouten, eist de billijkheid in beginsel dat de vergoedingsplicht van Dexia geheel in stand blijft. [6] Weliswaar kunnen er situaties zijn waarin voldoende reden is om een deel van de schade op grond van artikel 6:101 BW voor rekening van de afnemer te doen komen, maar in dit geval zijn dergelijke feiten en omstandigheden niet aanwezig. De schade komt dan ook geheel voor rekening van Dexia.
vorderingen van [eisers]5.15. De door [eisers] gevorderde verklaring voor recht zal daarom worden toegewezen, in die zin dat voor recht wordt verklaard dat Dexia onrechtmatig jegens
[eisers] heeft gehandeld door hem als cliënt te accepteren terwijl zij behoorde te weten dat de tussenpersoon [eisers] niet alleen als klant aanbracht maar hem tevens persoonlijk had geadviseerd en de tussenpersoon geen vergunning daarvoor bezat.
de schade
5.16.
[eisers] heeft aan de hand van het door Dexia overgelegde financiële overzicht in de conclusie van repliek in conventie/antwoord in reconventie de schade berekend op € 4.057,28. Omdat Dexia de berekening niet heeft betwist, zal de kantonrechter uitgaan van dit bedrag. De wettelijke rente is verschuldigd over het door Dexia te restitueren bedrag volgens de uitgangspunten als geformuleerd in HR 1 mei 2015 (ECLI:NL: HR:2015:1198) en HR 3 februari 2017 (ECLI:NL:HR:2017:164, r.o. 3.6.3).
5.17.
Een vergoeding voor buitengerechtelijke kosten is niet aan de orde. Niet gebleken is dat er meer of andere werkzaamheden aan de orde zijn geweest dan die, welke genoemd zijn in het arrest van de Hoge Raad van 12 april 2019, ECLI:NL:HR:2019:590.
5.18.
Gelet op het voorgaande behoeven de andere door [eisers] aangevoerde gronden geen nadere bespreking.
de incidentele vordering van Dexia
5.19.
Dexia verzoekt dat [eisers] wordt veroordeeld het intakeformulier, dan wel een ander schriftelijk document van haar gemachtigde aan Dexia te verstrekken waaraan de door de gemachtigde ingenomen stellingen zijn ontleend.
5.20.
Dexia wil kennelijk weten welke gegevens [eisers] destijds aan Leaseproces heeft verstrekt en vervolgens in het dossier van Leaseproces terecht zijn gekomen. Het verstrekken van informatie aan een rechtsbijstandverlener over een geschil door middel van een gesprek of een intake- of vragenformulier of anderszins dient onbelemmerd te kunnen plaatsvinden. Daarvan is geen sprake meer als een rechtzoekende er rekening mee moet houden dat de aan zijn rechtsbijstandverlener verstrekte gegevens bij zijn wederpartij terecht kunnen komen. Het is van groot belang dat het vertrouwelijke karakter van de informatie-uitwisseling tussen de rechtzoekende en diens rechtsbijstandverlener blijft bestaan. Gesteld noch gebleken is dat sprake is van een hoge uitzondering die maakt dat in dít geval van de beroepsbeoefenaar kan worden verlangd zich niet op zijn verschoningsrecht te beroepen. Al met al oordeelt de kantonrechter dat het incidentele verzoek van Dexia zal worden afgewezen.
5.21.
De proceskosten van dit incident komen voor rekening van Dexia omdat zij in het ongelijk zal worden gesteld. De proceskosten aan de zijde van [eisers] worden begroot op € 82,00.
vorderingen Dexia
5.22.
Gelet op de beoordeling in conventie wordt het deel van de vordering van Dexia dat ziet op de overeenkomsten met contractnummers ‘ [nummer] ’ en ‘ [nummer] ’ afgewezen.
5.23.
Dexia vordert verder een verklaring voor recht dat zij met betrekking tot de overeenkomsten met contractnummers ‘ [nummer] ’ en ‘ [nummer] ’ niets meer aan [eisers] verschuldigd is. Hiertegen heeft [eisers] geen inhoudelijk verweer gevoerd, zodat dat deel van de vordering van Dexia zal worden toegewezen.
proceskosten
5.24.
Omdat [eisers] inhoudelijk gelijk krijgt, is Dexia aan te merken als de in het ongelijk te stellen partij. Dexia zal worden veroordeeld in de proceskosten (inclusief nakosten). De proceskosten van [eisers] worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
144,47
- griffierecht
90,00
- salaris gemachtigde
542,00
(2 punten × € 271,00)
- nakosten
135,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
911,47
5.25.
Omdat het partijdebat in reconventie is samengevallen met het debat in conventie worden de kosten in reconventie tot op heden begroot op nihil.
5.26.
De gevorderde rente over de proceskosten zal als na te melden worden toegewezen.

6.De beslissing

De kantonrechter
in het incident van Dexia
6.1.
wijst de vordering af,
6.2.
veroordeelt Dexia in proceskosten van [eisers] , begroot op € 82,00,
in conventie
6.3.
verklaart voor recht dat Dexia onrechtmatig jegens [eisers] heeft gehandeld door [eisers] als cliënt te accepteren terwijl zij behoorde te weten dat de tussenpersoon [eisers] niet alleen als klant aanbracht maar [eisers] tevens persoonlijk had geadviseerd en de tussenpersoon geen vergunning daarvoor bezat,
6.4.
verklaart voor recht dat [eisers] schade heeft geleden als gevolg van het onrechtmatig handelen van Dexia en dat Dexia gehouden is die schade te vergoeden,
6.5.
veroordeelt Dexia om aan [eisers] te betalen een bedrag van € € 4.057,28, vermeerderd met de wettelijke rente daarover, een en ander zoals weergegeven in rov. 5.16.,
6.6.
veroordeelt Dexia in de proceskosten van € 911,47, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als Dexia niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet Dexia ook de kosten van betekening betalen,
6.7.
veroordeelt Dexia in de wettelijke rente over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn voldaan,
6.8.
verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad,
in reconventie
6.9.
verklaart voor recht dat Dexia met betrekking tot de overeenkomsten met nummers ‘ [nummer] ’ en ‘ [nummer] ’ niets meer aan [eisers] verschuldigd is,
6.10.
veroordeelt Dexia in de kosten van de procedure, aan de zijde van [eisers] gevallen, tot op heden begroot op nihil.
in conventie en in reconventie
6.11.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.J.C. van Leeuwen en in het openbaar uitgesproken op 1 oktober 2025.
62956/560

Voetnoten

1.In het bijzonder gaat het om de arresten van de Hoge Raad van 28 maart 2008 (ECLI:NL:HR:2008:BC2837), 5 juni 2009 (ECLI:NL:HR:2009:BH 2815), 29 april 2011 (ECLI:NL:HR:2011:BP4003), 3 februari 2017 (ECLI:NL:HR: 2017:164) en 12 april 2019 (ECLI:NL:HR:2019:590) en de arresten van het gerechtshof Amsterdam van 1 december 2009 (ECLI:NL: GHAMS:2009:BK4981) en 1 april 2014 (ECLI:NL:GHAMS:2014:1135).
2.Zie onder meer gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 3 november 2020 ECLI:NL:GHARL:2020:8992, gerechtshof Amsterdam, 25 januari 2021, ECLI:NL:GHAMS:2021:1462, gerechtshof Den Bosch 10 januari 2023, ECLI:NL:GHSHE:2023:23 en de arresten van Hof Arnhem-Leeuwarden van
3.Hoge Raad 10 juni 2022, ECLI :NL:HR:2022:862.
4.Vergelijk gerechtshof Arnhem Leeuwarden 16 mei 2023 ECLI:NL:GHARL:2023:4177, gerechtshof ’s Hertogenbosch 10 december 2024 ECLI:NL:GHSCHE:2024:3936, gerechtshof Arnhem Leeuwarden 11 februari 2025 ECLI:NL:GHARL:2025:684, ECLI:NL:GHARL:2025:686, ECLI:NL:GHARL:2025:687, ECLI:NL:GHARL:2025:688 en ECLI:NL:GHARL:2025:689, gerechtshof Amsterdam 11 februari 2025 ECLI:NL:GHAMS:2025:379.
5.Zie bijvoorbeeld Hoge Raad 9 juni 2023, ECLI:NL:HR:2023:882.
6.Hoge Raad 2 september 2016, ECLI:NL:HR:2016:2012 r.o. 5.6 en 5.7. Deze lijn is nadien bevestigd in de arresten van de Hoge Raad van 12 oktober 2018, ECLI:NL:HR:2018:1935, en van 10 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:862.