ECLI:NL:RBGEL:2025:8473

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
1 oktober 2025
Publicatiedatum
10 oktober 2025
Zaaknummer
11616404
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake effectenleaseovereenkomst en onrechtmatige daad van Dexia

In deze zaak heeft de kantonrechter op 1 oktober 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiser in conv] en Dexia Nederland B.V. over een effectenleaseovereenkomst die [eiser in conv] via een tussenpersoon heeft afgesloten. De kern van de zaak draait om de vraag of Dexia aansprakelijk is voor de schade die [eiser in conv] heeft geleden door het sluiten van deze overeenkomst, waarbij Dexia de door [eiser in conv] geleden schade volledig moet vergoeden. De kantonrechter heeft vastgesteld dat Dexia onrechtmatig heeft gehandeld door [eiser in conv] als cliënt te accepteren, terwijl zij behoorde te weten dat de tussenpersoon geen vergunning had voor het geven van financieel advies. De rechter heeft geoordeeld dat er sprake is van een schending van de zorgplicht door Dexia, wat heeft geleid tot schade voor [eiser in conv]. De vordering van [eiser in conv] om schadevergoeding te ontvangen is toegewezen, en Dexia is veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 15.415,83, vermeerderd met wettelijke rente. Daarnaast is Dexia veroordeeld in de proceskosten van [eiser in conv]. De vorderingen van Dexia in reconventie zijn afgewezen. Dit vonnis is een belangrijke uitspraak in het kader van de effectenleaseproblematiek en de aansprakelijkheid van financiële instellingen.

Uitspraak

RECHTBANKGELDERLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Arnhem
Zaaknummer: 11616404 \ CV EXPL 25-2509
Vonnis van 1 oktober 2025
in de zaak van
[eiser in conv],
te [woonplaats] ,
eisende partij in conventie,
verwerende partij in reconventie en in het incident,
hierna te noemen: [eiser in conv] ,
gemachtigde: mr. G. van Dijk van Leaseproces,
tegen
DEXIA NEDERLAND B.V.,
te Amsterdam,
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in reconventie en in het incident,
hierna te noemen: Dexia,
gemachtigde: USG Legal Professionals B.V.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding,
- de conclusie van antwoord in conventie, tevens houdende conclusie van eis in reconventie,
- de conclusie van repliek in conventie, tevens houdende conclusie van antwoord in reconventie.
1.2.
Dexia heeft, hoewel zij daartoe behoorlijk in de gelegenheid is gesteld, niet gereageerd op de laatste conclusie van [eiser in conv] .
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.Kern van de zaak

2.1.
[eiser in conv] heeft via een tussenpersoon een effectenleaseovereenkomst gesloten met (de rechtsvoorgangster van) Dexia. Die overeenkomst hield het volgende in. [eiser in conv] leende geld van Dexia en met dat geld kocht Dexia aandelen. [eiser in conv] betaalde met name rente (inleg) per maand of ineens vooruit. Aan het einde van de overeenkomst(en) werden de aandelen verkocht en moest [eiser in conv] het geleende bedrag terugbetalen. In dit geval was de waarde van die aandelen bij verkoop zodanig dat [eiser in conv] verlies heeft geleden. In deze zaak gaat het om de vraag of Dexia de door [eiser in conv] geleden schade helemaal moet vergoeden.
2.2.
Er is al veel rechtspraak over overeenkomsten zoals hier aan de orde en de kantonrechter sluit in deze zaak daarbij aan. Dat betekent dat Dexia de door [eiser in conv] geleden schade helemaal moet vergoeden.

3.De feiten

3.1.
[eiser in conv] heeft de volgende leaseovereenkomst (hierna: de overeenkomst) ondertekend waarop zij als lessee stond vermeld, met als wederpartij (de rechtsvoorgangster van) Dexia:
Nr.
Contractnr.
Datum
Naam overeenkomst
Looptijd
Leasesom
I.
[nummer]
27-01-2000
Capital Effect
240 mnd.
€ 109.389,60
3.2.
Dexia heeft met betrekking tot de overeenkomst een eindafrekening opgesteld met het volgende resultaat:
Nr.
Datum eindafrekening
Resultaat
Betaald
I.
26-01-2005
- € 6.242,59
Ja, door [eiser in conv]
3.3.
Volgens opgave van Dexia heeft [eiser in conv] op grond van de overeenkomst – al dan niet bij wijze van vooruitbetaling – in totaal een bedrag van € 21.877,80 aan maandtermijnen en een bedrag van € 6.242,59 aan restschuld aan Dexia betaald. Volgens die opgave heeft [eiser in conv] een bedrag van € 5.695,31 aan dividenden ontvangen en € 3.304,33 aan fiscaal voordeel genoten. Op 18 januari 2012 heeft Dexia een bedrag van € 5.646,52 aan [eiser in conv] uitgekeerd, volgens Dexia tweederde van de restschuld inclusief reeds verschenen rente.
3.4.
De gemachtigde van [eiser in conv] , Leaseproces, heeft bij brief van
28 juni 2005 de nietigheid, vernietiging, dan wel ontbinding van de overeenkomst ingeroepen op grond van misbruik van omstandigheden, wanprestatie, dwaling, onrechtmatige daad en/of misleidende reclame. Tevens wordt het recht voorbehouden daartoe ook nog andere gronden aan te voeren.
4. De vordering en het verweer in conventie en in reconventie in de hoofdzaak en in het incident
4.1.
[eiser in conv] vordert (samengevat) dat de kantonrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
 voor recht zal verklaren dat Dexia onrechtmatig heeft gehandeld jegens [eiser in conv] en/of toerekenbaar is tekortgeschoten,
 voor recht zal verklaren dat [eiser in conv] schade heeft geleden als gevolg van het onrechtmatig handelen van Dexia en zij is gehouden die schade te vergoeden,
 Dexia zal veroordelen tot voldoening aan [eiser in conv] van al datgene dat hij aan Dexia heeft betaald onder de overeenkomst, met wettelijke rente,
 Dexia zal veroordelen tot betaling van de buitengerechtelijke incassokosten van [eiser in conv] , met wettelijke rente,
 Dexia zal veroordelen in de proceskosten en de nakosten, met wettelijke rente.
4.2.
Dexia voert verweer tegen de vorderingen. Het verweer mondt uit in een tegenvordering, waarbij Dexia vordert (samengevat) dat de kantonrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
- in het incident:
 [eiser in conv] ex artikel 195 Rv zal veroordelen om aan Dexia een afschrift te verstrekken van het intakeformulier waar de door Leaseproces namens [eiser in conv] in deze procedure ingenomen feitelijke stellingen aan zijn ontleend,
- in de hoofdzaak:
  • voor recht zal verklaren dat Dexia met betrekking tot de overeenkomst met contractnummer ‘ [nummer] ’ niets meer aan [eiser in conv] is verschuldigd,
  • [eiser in conv] zal veroordelen in de proceskosten.
4.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.
5. De beoordeling van de vorderingen in conventie en in reconventie in de hoofdzaak en in het incident
algemeen5.1. Het gaat in deze zaak om een financieel product dat tussen 1990 en 2003 in Nederland ongeveer één miljoen keer is verkocht, namelijk een effectenleaseovereenkomst. Kenmerk van dit product is, dat de afnemer van het product met geleend geld belegt. Na het instorten van de aandelenmarkt zijn vele afnemers geconfronteerd met restschulden en andere verliezen. In de afgelopen 15 à 20 jaar zijn in Nederland hierover duizenden procedures gevoerd, waarbij Dexia vaak één van de procespartijen was. Door belangenbehartigers van afnemers en vertegenwoordigers van aanbieders van deze producten is, in het kader van de WCAM, een regeling getroffen, die bij beschikking van het gerechtshof Amsterdam van 25 januari 2007 algemeen verbindend is verklaard. Enkele tienduizenden afnemers hebben deze regeling niet geaccepteerd en tijdig een opt-out-verklaring ingediend, onder wie [eiser in conv] .
5.2.
De procedures hebben geleid tot veel jurisprudentie, waaronder verschillende richtinggevende arresten van de Hoge Raad. Deze jurisprudentie is bij de gemachtigden van partijen bekend. [1] Deze jurisprudentie wordt bij de beoordeling van de vorderingen als leidraad genomen. Door partijen zijn geen (althans onvoldoende) bijzondere omstandigheden gesteld die in deze zaak een afwijking daarvan rechtvaardigen.
5.3.
Toepassing van deze jurisprudentie leidt in het onderhavige geval tot de volgende conclusies:
er is sprake van huurkoop;
er is geen sprake van dwaling, misleidende reclame en/of misbruik van omstandigheden; evenmin is er sprake van (ver)nietig(baar)heid krachtens de Wck;
Dexia heeft haar bijzondere zorgplichten geschonden, in elk geval de waarschuwingsplicht, en daardoor onrechtmatig gehandeld;
en [eiser in conv] heeft schade geleden, bestaande uit betaalde termijnen en restschuld;
er is voldoende causaal verband aanwezig tussen de hiervoor bedoelde schade en de onrechtmatige daad van Dexia.
verjaring
5.4.
Voor zover Dexia stelt dat een eventuele vordering van [eiser in conv] inmiddels is verjaard, wordt dit verweer niet gevolgd. In de jurisprudentie zijn bestendige oordelen te vinden voor wat betreft de stellingen en verweren van partijen die zien op de verjaring. [2] Voor zover in deze zaak geen andere, afwijkende standpunten zijn ingenomen door één van de partijen, wordt op de aan (de gemachtigden van) partijen bekende overwegingen, ook in deze zaak geoordeeld dat er geen reden is om aan te nemen dat de verweren omtrent de verjaring doel treffen.
tussenpersoon
5.5.
[eiser in conv] heeft de overeenkomst met Dexia afgesloten via de tussenpersoon [bedrijf] (hierna: de tussenpersoon). Tussen partijen is niet in geschil dat de tussenpersoon niet beschikte over de voor beleggingsadvieswerkzaamheden noodzakelijke vergunning. In de prejudiciële beslissing van 10 juni 2022 [3] heeft de Hoge Raad uitgelegd in welke gevallen Dexia heeft gecontracteerd in strijd met het verbod van artikel 41 NR 1999 (dan wel met het daarmee materieel overeenkomende artikel 25 NR 1995). Daarvan is volgens de Hoge Raad sprake als de afnemer een effectenleaseovereenkomst is aangegaan nadat de daarbij optredende tussenpersoon (zonder te beschikken over de daarvoor benodigde vergunning), tevens – naar Dexia wist of behoorde te weten – als financieel adviseur is opgetreden door advies te geven. De Hoge Raad heeft, zoals (de gemachtigden van) partijen bekend is, bepaald dat het moet gaan om een gepersonaliseerde aanbeveling, waarbij een aantal omstandigheden zijn genoemd, die bij de beoordeling daarvan van belang kunnen zijn. Ook indien niet wordt vastgesteld dat die omstandigheden zich voordoen, bestaat de mogelijkheid dat de tussenpersoon toch een gepersonaliseerde aanbeveling heeft gedaan als door de Hoge Raad bedoeld, namelijk een aanbeveling die is voorgesteld als geschikt voor de betrokken afnemer ook als dat onder omstandigheden als een ‘verkooppraatje’ kan worden gekarakteriseerd.
5.6.
De stelplicht en bewijslast dat de tussenpersoon [eiser in conv] heeft geadviseerd en dat Dexia wetenschap had of behoorde te hebben van het feit dat de tussenpersoon [eiser in conv] , anders dan in algemene zin, een persoonlijk en specifiek op dit product toegesneden advies heeft verstrekt, rusten op [eiser in conv] als de partij die zich op de rechtsgevolgen van het onrechtmatig handelen van Dexia beroept. De door [eiser in conv] gestelde feiten en omstandigheden dienen voldoende concreet te zijn en zo mogelijk voorzien van onderbouwing. Voor zover Dexia de gestelde feiten en omstandigheden betwist, dient die betwisting eveneens voldoende gemotiveerd te zijn. Bij de beoordeling of de stellingen voldoende concreet en onderbouwd zijn en of het verweer voldoende gemotiveerd is weegt mee dat beide partijen al zeer lange tijd – in elk geval sinds de opt-out door [eiser in conv] in 2007 – weten dat over de totstandkoming van de overeenkomst en de afwikkeling daarvan een gerechtelijke procedure gevoerd zal (kunnen) worden, zodat van hen verlangd mag worden de voor hun procespositie relevante informatie en stukken te hebben verzameld en bewaard.
5.7.
[eiser in conv] stelt over de feitelijke gang van zaken ten aanzien van de totstandkoming van de overeenkomst het volgende:
[eiser in conv] heeft op advies van een financieel adviseur van [bedrijf] een Capital Effect van Bank Labouchere afgesloten.
[eiser in conv] heeft contact opgenomen met een medewerker van [bedrijf] omdat zij net arbeidsongeschikt was geworden en hierom vermogen wilde opbouwen. [eiser in conv] kwam bij [bedrijf] terecht via haar kinderen, die eerder ervaring met [bedrijf] hadden gehad. De medewerker stelde voor om een afspraak te maken voor een huisbezoek om de financiële situatie van [eiser in conv] door te nemen met een financieel adviseur van [bedrijf] . [eiser in conv] heeft hiermee ingestemd.
Een adviseur van [bedrijf] bracht vervolgens een huisbezoek aan [eiser in conv] . Tijdens het eerste gesprek heeft de adviseur geïnformeerd naar de wensen en de financiële situatie van [eiser in conv] . Zo is met de adviseur gesproken over de koopwoning van [eiser in conv] en hoe zij spaarde. Verder heeft [eiser in conv] met de adviseur besproken dat zij voorheen zzp’er was, dat zij haar winkel heeft verkocht omdat zij arbeidsongeschikt was geworden en dat zij daardoor geld ter beschikking had. Daarnaast is met de adviseur gesproken over de wens van [eiser in conv] om vermogen op te bouwen als aanvulling op haar pensioen. [eiser in conv] had namelijk geen pensioenvoorziening opgebouwd tijdens haar werk als zzp’er. De adviseur gaf aan dat het mogelijk was om dit doel te bereiken en dat hij hier een geschikt product voor wist.
De adviseur adviseerde [eiser in conv] om een Capital Effect product van Bank Labouchere met een vooruitbetaling van ongeveer NLG 48.000,00 af te sluiten. [eiser in conv] diende hiervoor het geld dat vrijkwam van de verkoop van de winkel volledig aan te wenden voor de vooruitbetaling van het Capital Effect product. Volgens de adviseur zou [eiser in conv] op deze wijze aanzienlijk vermogen opbouwen, waardoor [eiser in conv] vermogen zou opbouwen voor het pensioen. De adviseur ondersteunde het verhaal aan de hand van rekenvoorbeelden die slechts positieve uitkomsten toonden. De rekenvoorbeelden heeft de adviseur na zijn bezoek weer meegenomen.
De adviseur heeft [eiser in conv] niet geïnformeerd over de specifieke risico’s. Zo heeft hij er niet op gewezen dat met geleend geld werd belegd en dat bij tegenvallende koersontwikkelingen, de inleg geheel verloren kon gaan, en er bovendien een schuld kon ontstaan uit hoofde van de effectenleaseovereenkomst. Als [eiser in conv] op deze risico’s gewezen was had zij het Capital Effect nooit afgesloten.
[eiser in conv] had geen ervaring met beleggen of kennis van complexe financiële producten en vertrouwde daarom volledig op de deskundigheid van de adviseur en zijn advies. Om deze reden heeft [eiser in conv] het advies van de adviseur opgevolgd en een Capital Effect met een vooruitbetaling van NLG 48.212,64 afgesloten. De aanvraag voor het Capital Effect is door de adviseur in orde gemaakt en de uiteindelijke overeenkomst is op een later moment tijdens een huisbezoek ondertekend.
Het opvolgen van het advies heeft voor [eiser in conv] desastreus uitgepakt. In plaats van het voorgespiegelde vermogen dat zou worden opgebouwd, is [eiser in conv] de betaalde inleg geheel kwijtgeraakt. Daarnaast heeft [eiser in conv] een restschuld aan de overeenkomst overgehouden. [eiser in conv] heeft de restschuld betaald.
[eiser in conv] is door [bedrijf] geadviseerd om een specifieke effectenleaseovereenkomst af te sluiten.
5.8.
[eiser in conv] heeft, ter onderbouwing van haar stellingen, gewezen op de volgende stukken die in het geding zijn gebracht:
- een kopie van het aanvraagformulier van 21 januari 2000 op naam van [eiser in conv] , waarop een stempel is geplaatst met de tekst
“ [bedrijf] (…)”en ATP-nummer 531 is ingevuld. Verder staat op het aanvraagformulier (onderaan) contractnummer [nummer] vermeld,
- een kopie van de overeenkomst van 27 januari 2000 met contractnummer [nummer] , voorzien van de tekst:
“Adviseur: ATP00531- [bedrijf]. Bovenaan de overeenkomst is een faxregel zichtbaar met de tekst: “
(…) [bedrijf]”,
- een kopie van een uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel van
20 maart 2019 van [bedrijf] , waaruit blijkt dat de tussenpersoon zich ten tijde van het aangaan van de overeenkomst bezighield met ‘bemiddeling en advisering met betrekking tot financiële dienstverlening’.
(nieuwe) argumenten Dexia
5.9.
Dexia heeft tegen de bewuste bewijsredenering (nieuwe) argumenten aangevoerd. Die komen er, kort gezegd, op neer:
  • dat ten onrechte de gemachtigde van de afnemer op zijn woord wordt geloofd;
  • dat zonder verder bewijs wordt aangenomen dat sprake is geweest van advisering door de tussenpersoon;
  • dat ten onrechte wordt aangenomen dat op Dexia een onderzoeks- en vastleggingsplicht rust, en
  • dat Dexia ten onrechte niet wordt toegelaten tot (tegen)bewijs.
5.10.
Deze argumenten gaan niet op. Bij de beoordeling van deze zaak geldt – evenals in vergelijkbare zaken – als uitgangspunt dat, zoals [eiser in conv] onderbouwd heeft gesteld en Dexia onvoldoende heeft weersproken, tussenpersonen een gebruikelijke werkwijze hadden. Daarbij bracht de adviseur van de tussenpersoon steeds de situatie en de wensen van een klant in kaart en stelde in aansluiting daarop een bepaald effectenleaseproduct als geschikt voor. Dexia wist dat. [4] [5] Met de stellingen omtrent de concrete feiten en omstandigheden ten aanzien van de advisering in haar geval heeft [eiser in conv] , tegen de achtergrond van de beschreven gebruikelijke werkwijze, voldoende onderbouwd gesteld dat sprake is geweest van vergunningplichtige advisering. Dat betekent dat Dexia, om tot (tegen)bewijs te worden toegelaten, niet kan volstaan met een betwisting in algemene termen van de door [eiser in conv] geschetste gang van zaken. Zij had daarvoor meer concreet moeten maken dat en waarom volgens haar destijds in dit geval geen sprake is geweest van advisering, door uiteen te zetten op welke wijze de overeenkomst dan wel tot stand was gekomen. Nu zij dat niet heeft gedaan, heeft zij de stelling van [eiser in conv] dat sprake is geweest van vergunningplichtige advisering onvoldoende gemotiveerd weersproken. Deze stelling moet daarom als vaststaand worden aangenomen. Daarom wordt niet aan bewijslevering toegekomen. Dat de gemachtigde van [eiser in conv] in een andere zaak mogelijk in de processtukken een onjuiste weergave van de geschetste gang van zaken heeft opgenomen, betekent niet zonder meer dat zij in alle zaken een onbetrouwbare weergave van de feiten geeft. Van Dexia mag worden verwacht dat zij toelicht waarom daarvan in dit specifieke geval sprake is. Als de door de afnemer beschreven wijze van advisering niet klopt, kan Dexia dit immers weerspreken door te omschrijven hoe het volgens haar is gegaan. Dat Dexia dat volgens haar stellingen niet kan, omdat zij op geen enkele wijze betrokken is geweest bij het contact tussen [eiser in conv] en de adviseur van de tussenpersoon, komt voor haar rekening en risico. Zij heeft er destijds immers van afgezien om eigen voorlichting te geven aan potentiële klanten zoals [eiser in conv] en gebruik gemaakt van tussenpersonen voor de afzet van haar producten. Anders dan Dexia meent betekent het voorgaande niet dat op haar een onderzoeks- of vastleggingsplicht rust, maar slechts dat het mogelijk ontbreken van onderbouwing van haar betwisting, voor haar rekening en risico komt.
wetenschap Dexia5.11. In dit geval is niet gebleken dat Dexia concrete wetenschap heeft gehad van de advisering van de tussenpersoon aan [eiser in conv] . Zij had die wetenschap echter wel behoren te hebben. Ten eerste had zij, nu zij gebruik maakte van tussenpersonen, moeten weten wat hun gebruikelijke werkwijze was. Daarnaast lag het op de weg van Dexia om voorafgaand aan de totstandkoming van een overeenkomst met een klant actief navraag te doen bij de tussenpersoon of de desbetreffende klant de overeenkomst zou aangaan op advies van de tussenpersoon. Aan de hand van de in dat verband ontvangen informatie had Dexia kunnen en moeten beoordelen of zij de overeenkomst met [eiser in conv] kon en mocht sluiten. Dat Dexia in deze zaak enig concreet hierop gericht onderzoek heeft verricht, is gesteld noch gebleken. Dat moet, gelet op het voorgaande, voor haar rekening en risico blijven. De betwisting door Dexia van de stelling dat zij kon weten dat sprake was van vergunningplichtige advisering is dan ook onvoldoende onderbouwd. Daardoor komt de geobjectiveerde wetenschap ook in dit concrete geval vast te staan. Aan bewijslevering wordt niet toegekomen. Voor zover Dexia, zoals zij stelt, destijds niet wist dat de advisering vergunningplichtig was, leidt dat niet tot een andere uitkomst. Zo’n rechtsdwaling blijft in verhouding tot [eiser in conv] voor rekening van Dexia.
aansprakelijkheid Dexia5.12. Nu Dexia ondanks het voorgaande toch met [eiser in conv] de overeenkomst is aangegaan, heeft zij jegens [eiser in conv] onrechtmatig gehandeld. Dit moet Dexia zwaar worden aangerekend. Weliswaar zijn aan [eiser in conv] omstandigheden toerekenbaar die tot de schade hebben bijgedragen, maar vanwege de uiteenlopende ernst van de gemaakte fouten, eist de billijkheid in beginsel dat de vergoedingsplicht van Dexia geheel in stand blijft. [6] Weliswaar kunnen er situaties zijn waarin voldoende reden is om een deel van de schade op grond van artikel 6:101 BW voor rekening van de afnemer te doen komen, maar in dit geval zijn dergelijke feiten en omstandigheden niet aanwezig. De schade komt dan ook geheel voor rekening van Dexia.
vorderingen van [eiser in conv]5.13. De door [eiser in conv] gevorderde verklaring voor recht zal daarom worden toegewezen, in die zin dat voor recht wordt verklaard dat Dexia onrechtmatig jegens [eiser in conv] heeft gehandeld door [eiser in conv] als cliënt te accepteren terwijl zij behoorde te weten dat de tussenpersoon [eiser in conv] niet alleen als klant aanbracht maar [eiser in conv] tevens persoonlijk had geadviseerd en de tussenpersoon geen vergunning daarvoor bezat.
5.14.
[eiser in conv] heeft aan in de conclusie van repliek in conventie/antwoord in reconventie de schade berekend op € 15.415,83. Omdat Dexia de berekening niet heeft betwist, zal de kantonrechter uitgaan van dit bedrag.
De wettelijke rente is verschuldigd over voormeld bedrag volgens de uitgangspunten als geformuleerd in HR 1 mei 2015 (ECLI:NL: HR:2015:1198) en HR 3 februari 2017 (ECLI:NL:HR:2017:164, r.o. 3.6.3).
Een vergoeding voor buitengerechtelijke kosten is niet aan de orde. Niet gebleken is dat er meer of andere werkzaamheden aan de orde zijn geweest dan die, welke genoemd zijn in het arrest van de Hoge Raad van 12 april 2019, ECLI:NL:HR:2019:590.
5.15.
Gelet op het voorgaande behoeven de andere door [eiser in conv] aangevoerde gronden geen nadere bespreking.
de incidentele vordering van Dexia
5.16.
Dexia verzoekt dat [eiser in conv] wordt veroordeeld het intakeformulier, dan wel een ander schriftelijk document van haar gemachtigde aan Dexia te verstrekken waaraan de door de gemachtigde ingenomen stellingen zijn ontleend.
5.17.
Dexia wil kennelijk weten welke gegevens [eiser in conv] destijds aan Leaseproces heeft verstrekt en vervolgens in het dossier van Leaseproces terecht zijn gekomen. Het verstrekken van informatie aan een rechtsbijstandverlener over een geschil door middel van een gesprek of een intake- of vragenformulier of anderszins dient onbelemmerd te kunnen plaatsvinden. Daarvan is geen sprake meer als een rechtzoekende er rekening mee moet houden dat de aan zijn rechtsbijstandverlener verstrekte gegevens bij zijn wederpartij terecht kunnen komen. Het is van groot belang dat het vertrouwelijke karakter van de informatie-uitwisseling tussen de rechtzoekende en diens rechtsbijstandverlener blijft bestaan. Gesteld noch gebleken is dat sprake is van een hoge uitzondering die maakt dat in dít geval van de beroepsbeoefenaar kan worden verlangd zich niet op zijn verschoningsrecht te beroepen. Al met al oordeelt de kantonrechter dat het incidentele verzoek van Dexia moet worden afgewezen.
5.18.
De proceskosten van dit incident komen voor rekening van Dexia omdat zij in het ongelijk wordt gesteld. De proceskosten aan de zijde van [eiser in conv] worden begroot op € 82,00.
vorderingen Dexia
5.19.
Gelet op de beoordeling in conventie worden de vorderingen van Dexia afgewezen.
proceskosten
5.20.
Omdat [eiser in conv] inhoudelijk gelijk krijgt, is Dexia aan te merken als de in het ongelijk te stellen partij. Dexia zal worden veroordeeld in de proceskosten (inclusief nakosten). De proceskosten van [eiser in conv] worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
144,47
- griffierecht
90,00
- salaris gemachtigde
542,00
(2 punten × € 271,00)
- nakosten
135,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
911,47
5.21.
Omdat het partijdebat in reconventie is samengevallen met het debat in conventie worden de kosten in reconventie tot op heden begroot op nihil.
5.22.
De gevorderde rente over de proceskosten zal als na te melden worden toegewezen.

6.De beslissing

De kantonrechter
in het incident van Dexia
6.1.
wijst de vordering af,
6.2.
veroordeelt Dexia in proceskosten van [eiser in conv] , begroot op € 82,00,
in conventie
6.3.
verklaart voor recht dat Dexia onrechtmatig jegens [eiser in conv] heeft gehandeld door [eiser in conv] als cliënt te accepteren terwijl zij behoorde te weten dat de tussenpersoon [eiser in conv] niet alleen als klant aanbracht maar [eiser in conv] tevens persoonlijk had geadviseerd en de tussenpersoon geen vergunning daarvoor bezat,
6.4.
verklaart voor recht dat [eiser in conv] schade heeft geleden als gevolg van het onrechtmatig handelen van Dexia en dat Dexia gehouden is die schade te vergoeden,
6.5.
veroordeelt Dexia om aan [eiser in conv] te betalen een bedrag van € 15.415,83, vermeerderd met de wettelijke rente daarover zoals weergegeven in rov. 5.14.,
6.6.
veroordeelt Dexia in de proceskosten van € 911,47, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als Dexia niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet Dexia ook de kosten van betekening betalen,
6.7.
veroordeelt Dexia in de wettelijke rente over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn voldaan,
6.8.
verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad,
6.9.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in reconventie
6.10.
wijst de vorderingen af,
6.11.
veroordeelt Dexia in de kosten van de procedure, aan de zijde van [eiser in conv] gevallen, tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.J.C. van Leeuwen en in het openbaar uitgesproken op 1 oktober 2025.
62956/560

Voetnoten

1.In het bijzonder gaat het om de arresten van de Hoge Raad van 28 maart 2008 (ECLI:NL:HR:2008:BC2837), 5 juni 2009 (ECLI:NL:HR:2009:BH 2815), 29 april 2011 (ECLI:NL:HR:2011:BP4003), 3 februari 2017 (ECLI:NL:HR: 2017:164) en 12 april 2019 (ECLI:NL:HR:2019:590) en de arresten van het gerechtshof Amsterdam van 1 december 2009 (ECLI:NL: GHAMS:2009:BK4981) en 1 april 2014 (ECLI:NL:GHAMS:2014:1135).
2.zie onder meer gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 3 november 2020 ECLI:NL:GHARL:2020:8992, gerechtshof Amsterdam, 25 januari 2021, ECLI:NL:GHAMS:2021:1462, gerechtshof Den Bosch 10 januari 2023, ECLI:NL:GHSHE:2023:23 en de arresten van Hof Arnhem-Leeuwarden van 11 februari 2025 waaronder ECLI:NL:GHARL:2025:684.
3.Hoge Raad 10 juni 2022, ECLI :NL:HR:2022:862.
4.Vergelijk gerechtshof Arnhem Leeuwarden 16 mei 2023 ECLI:NL:GHARL:2023:4177, gerechtshof ’s Hertogenbosch 10 december 2024 ECLI:NL:GHSCHE:2024:3936, gerechtshof Arnhem Leeuwarden 11 februari 2025 ECLI:NL:GHARL:2025:684, ECLI:NL:GHARL:2025:686, ECLI:NL:GHARL:2025:687, ECLI:NL:GHARL:2025:688 en ECLI:NL:GHARL:2025:689, gerechtshof Amsterdam 11 februari 2025 ECLI:NL:GHAMS:2025:379.
5.Zie bijvoorbeeld Hoge Raad 9 juni 2023, ECLI:NL:HR:2023:882.
6.Hoge Raad 2 september 2016, ECLI:NL:HR:2016:2012 r.o. 5.6 en 5.7. Deze lijn is nadien bevestigd in de arresten van de Hoge Raad van 12 oktober 2018, ECLI:NL:HR:2018:1935, en van 10 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:862.