ECLI:NL:RBGEL:2025:8481

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
20 augustus 2025
Publicatiedatum
10 oktober 2025
Zaaknummer
11223185
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake effectenleaseovereenkomsten en onrechtmatige advisering door Dexia

In deze zaak heeft de kantonrechter te Arnhem op 20 augustus 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, aangeduid als [eiser in conv], en Dexia Nederland B.V. De eiser heeft via een tussenpersoon twee effectenleaseovereenkomsten afgesloten met Dexia, waarbij hij geld leende om aandelen te kopen. De eiser heeft schade geleden door het verlies van de waarde van de aandelen en vordert volledige schadevergoeding van Dexia. De kantonrechter heeft vastgesteld dat Dexia onrechtmatig heeft gehandeld door de overeenkomsten aan te gaan met de eiser, terwijl de tussenpersoon niet beschikte over de benodigde vergunning voor beleggingsadvies. De rechter heeft geoordeeld dat Dexia de schade van de eiser volledig moet vergoeden, inclusief de betaalde termijnen en de restschuld. Daarnaast is Dexia veroordeeld om de registratie van de eiser bij het Bureau Kredietregistratie te laten verwijderen. De vorderingen van Dexia in reconventie zijn afgewezen, en Dexia is veroordeeld in de proceskosten van de eiser.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Arnhem
Zaakgegevens: 11223185 \ EL EXPL 24-26
Vonnis van 20 augustus 2025
in de zaak van
[eiser in conv],
wonende in [woonplaats] , gemeente Zevenaar,
eiser in conventie in de hoofdzaak en in het incident,
verweerder in reconventie in de hoofdzaak en in het incident,
gemachtigde: mr. G. van Dijk van Leaseproces
tegen
DEXIA NEDERLAND B.V.,
gevestigd in Amsterdam,
gedaagde in conventie in de hoofdzaak en in het incident,
eiseres reconventie in de hoofdzaak en in het incident,
gemachtigde: USG Legal Professionals B.V.
Eiseres (in conventie) wordt hierna ‘ [eiser in conv] ’ genoemd. Gedaagde (in conventie) wordt hierna met ‘Dexia’ aangeduid.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding,
- de incidentele vordering ex. artikel 843a Rv, tevens houdende de conclusie van antwoord in conventie en van eis in reconventie,
- de conclusie van antwoord in het incident, tevens houdende de conclusie van repliek in conventie en van antwoord in reconventie,
- de conclusie van dupliek in conventie en van repliek in reconventie,
- de conclusie van dupliek in reconventie, tevens houdende akte uitlaten producties in conventie.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.Kern van de zaak

2.1.
[eiser in conv] heeft via een tussenpersoon twee effectenleaseovereenkomsten gesloten met (de rechtsvoorgangster van) Dexia. Die overeenkomsten hielden het volgende in. [eiser in conv] leende geld van Dexia en met dat geld kocht Dexia aandelen. [eiser in conv] betaalde met name rente (inleg) per maand of ineens vooruit. Aan het einde van de overeenkomst(en) werden de aandelen verkocht en moest [eiser in conv] het geleende bedrag terugbetalen. In dit geval was de waarde van die aandelen bij verkoop zodanig dat [eiser in conv] verlies heeft geleden. In deze zaak gaat het om de vraag of Dexia de door [eiser in conv] geleden schade helemaal moet vergoeden.
2.2.
Er is al veel rechtspraak over overeenkomsten zoals hier aan de orde en de kantonrechter sluit in deze zaak daarbij aan. Dat betekent dat Dexia de door [eiser in conv] geleden schade helemaal moet vergoeden.

3.3. De feiten

3.1.
[eiser in conv] heeft de volgende leaseovereenkomsten (hierna: de overeenkomsten) ondertekend waarop hij als lessee stond vermeld, met als wederpartij (de rechtsvoorgangster van) Dexia:
Nr.
Contractnr.
Datum
Naam overeenkomst
Looptijd
Leasesom
I.
[nummer]
09-07-2001
Capital Effect
180 mnd.
€ 20.295,00
II.
[nummer]
09-07-2001
Capital Effect
240 mnd.
€ 27.302,40
3.2.
Dexia heeft met betrekking tot de overeenkomsten een eindafrekening opgesteld met het volgende resultaat:
Nr.
Datum eindafrekening
Resultaat
Betaald
I.
24-04-2007
- € 1.053,20
Gedeeltelijk, € 220,01 is verrekend met dividendopbrengsten
II.
24-04-2007
- € 3.208,76
Nee
3.3.
Volgens opgave van Dexia heeft [eiser in conv] op grond van de overeenkomsten – al dan niet bij wijze van vooruitbetaling – in totaal een bedrag van € 12.690,62 aan maandtermijnen en een bedrag van € 220,01 aan restschuld aan Dexia betaald. Volgens die opgave heeft [eiser in conv] een bedrag van € 1.937,87 aan dividenden ontvangen en € 652,60 aan fiscaal voordeel genoten.
3.4.
De gemachtigde van [eiser in conv] , Leaseproces, heeft bij brief van 13 juni 2006 de nietigheid, vernietiging, dan wel ontbinding van de overeenkomsten ingeroepen op grond van misbruik van omstandigheden, wanprestatie, dwaling, onrechtmatige daad en/of misleidende reclame. Tevens wordt het recht voorbehouden daartoe ook nog andere gronden aan te voeren.

4.Het geschil

4.1.
[eiser in conv] vordert (samengevat) dat de kantonrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
- in het incident:
 Dexia ex artikel 843a Rv zal veroordelen de aanvraagformulieren aan [eiser in conv] te verstrekken,
- in de hoofdzaak:
 voor recht zal verklaren dat Dexia onrechtmatig heeft gehandeld jegens [eiser in conv] en/of toerekenbaar is tekortgeschoten,
 voor recht zal verklaren dat [eiser in conv] schade heeft geleden als gevolg van het onrechtmatig handelen van Dexia en zij gehouden is die schade te vergoeden,
 Dexia zal veroordelen om binnen twee weken na betekening van het vonnis te bewerkstelligen dat de registratie van [eiser in conv] bij het Bureau Kredietregistratie in Tiel wordt doorgehaald en dat de aan die registratie gekoppelde achterstandscodering wordt ongedaan gemaakt, op straffe van een dwangsom € 500,00 voor iedere dag dat Dexia daarmee in gebreke blijft met een maximum van € 20.000,00,
 Dexia zal veroordelen tot voldoening aan [eiser in conv] van al datgene dat [eiser in conv] aan Dexia heeft betaald onder de overeenkomsten, met wettelijke rente,
 voor recht zal verklaren dat [eiser in conv] de door Dexia gevorderde restschuld niet verschuldigd is,
 Dexia zal veroordelen tot betaling van de buitengerechtelijke incassokosten van [eiser in conv] , met wettelijke rente,
 Dexia zal veroordelen in de proceskosten en de nakosten, met wettelijke rente.
4.2.
Dexia voert verweer tegen de vorderingen. Het verweer mondt uit in een tegenvordering, waarbij Dexia vordert (samengevat) dat de kantonrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
 [eiser in conv] zal veroordelen tot betaling van een bedrag van € 1.200,64, met wettelijke rente vanaf 4 mei 2007,
 voor recht zal verklaren dat Dexia met betrekking tot de overeenkomsten met contractnummers ‘ [nummer] ’ en ‘ [nummer] ’ niets meer aan [eiser in conv] verschuldigd is, met een veroordeling van [eiser in conv] in de proceskosten.
4.3.
Op de stellingen en verweren van partijen zal hierna, voor zover nodig, nader worden ingegaan.
5. De beoordeling van de vorderingen in conventie en in reconventie in de hoofdzaak en in de incidenten
algemeen5.1. Het gaat in deze zaak om een financieel product dat tussen 1990 en 2003 in Nederland ongeveer één miljoen keer is verkocht, namelijk een effectenleaseovereenkomst. Kenmerk van dit product is, dat de afnemer van het product met geleend geld belegt. Na het instorten van de aandelenmarkt zijn vele afnemers geconfronteerd met restschulden en andere verliezen. In de afgelopen 15 à 20 jaar zijn in Nederland hierover duizenden procedures gevoerd, waarbij Dexia vaak één van de procespartijen was. Door belangenbehartigers van afnemers en vertegenwoordigers van aanbieders van deze producten is, in het kader van de WCAM, een regeling getroffen, die bij beschikking van het Gerechtshof Amsterdam van 25 januari 2007 algemeen verbindend is verklaard. Enkele tienduizenden afnemers hebben deze regeling niet geaccepteerd en tijdig een opt-out-verklaring ingediend, onder wie [eiser in conv] .
5.2.
De procedures hebben geleid tot veel jurisprudentie, waaronder verschillende richtinggevende arresten van de Hoge Raad. Deze jurisprudentie is bij de gemachtigden van partijen bekend. [1] Deze jurisprudentie wordt bij de beoordeling van de vorderingen als leidraad genomen. Door partijen zijn geen (althans onvoldoende) bijzondere omstandigheden gesteld die in deze zaak een afwijking daarvan rechtvaardigen.
5.3.
Toepassing van deze jurisprudentie leidt in het onderhavige geval tot de volgende conclusies:
er is sprake van huurkoop;
er is geen sprake van dwaling, misleidende reclame en/of misbruik van omstandigheden; evenmin is er sprake van (ver)nietig(baar)heid krachtens de Wck;
Dexia heeft haar bijzondere zorgplichten geschonden, in elk geval de waarschuwingsplicht, en daardoor onrechtmatig gehandeld;
[eiser in conv] heeft schade geleden, bestaande uit betaalde termijnen en restschuld;
er is voldoende causaal verband aanwezig tussen de hiervoor bedoelde schade en de onrechtmatige daad van Dexia.
verjaring
5.4.
Voor zover Dexia stelt dat een eventuele vordering van [eiser in conv] inmiddels is verjaard, wordt dit verweer niet gevolgd. In de jurisprudentie zijn bestendige oordelen te vinden voor wat betreft de stellingen en verweren van partijen die zien op de verjaring. [2] Voor zover in deze zaak geen andere, afwijkende standpunten zijn ingenomen door één van de partijen, wordt op de aan (de gemachtigden van) partijen bekende overwegingen, ook in deze zaak geoordeeld dat er geen reden is om aan te nemen dat de verweren omtrent de verjaring doel treffen.
tussenpersoon
5.5.
[eiser in conv] heeft de overeenkomsten met Dexia afgesloten via de tussenpersoon
[tussenpersoon] (hierna: de tussenpersoon). Tussen partijen is niet in geschil dat de tussenpersoon niet beschikte over de voor beleggingsadvieswerkzaamheden noodzakelijke vergunning. In de prejudiciële beslissing van 10 juni 2022 [3] heeft de Hoge Raad uitgelegd in welke gevallen Dexia heeft gecontracteerd in strijd met het verbod van artikel 41 NR 1999 (dan wel met het daarmee materieel overeenkomende artikel 25 NR 1995). Daarvan is volgens de Hoge Raad sprake als de afnemer een effectenleaseovereenkomst is aangegaan nadat de daarbij optredende tussenpersoon (zonder te beschikken over de daarvoor benodigde vergunning), tevens – naar Dexia wist of behoorde te weten – als financieel adviseur is opgetreden door advies te geven. Dexia stelt dat het gegeven beleggingsadvies naar het destijds geldende Europese recht niet vergunningplichtig was. In het vonnis van de rechtbank Overijssel van 22 juni 2021 (ECLI:NL:RBOVE:2021:2548), dat heeft geleid tot de hiervoor genoemde prejudiciële beslissing van de Hoge Raad van 10 juni 2022, heeft de rechtbank toegelicht, onder verwijzing naar een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 15 oktober 2019 (ECLI:NL:GHARL:2019:8462), dat en waarom geen sprake is van strijd met het toepasselijke Europese recht. Er is geen reden om thans anders te oordelen. De Hoge Raad heeft, zoals (de gemachtigden van) partijen bekend is, bepaald dat het moet gaan om een gepersonaliseerde aanbeveling, waarbij een aantal omstandigheden zijn genoemd, die bij de beoordeling daarvan van belang kunnen zijn. Ook indien niet wordt vastgesteld dat die omstandigheden zich voordoen, bestaat de mogelijkheid dat de tussenpersoon toch een gepersonaliseerde aanbeveling heeft gedaan als door de Hoge Raad bedoeld, namelijk een aanbeveling die is voorgesteld als geschikt voor de betrokken afnemer ook als dat onder omstandigheden als een ‘verkooppraatje’ kan worden gekarakteriseerd.
5.6.
De stelplicht en bewijslast dat de tussenpersoon [eiser in conv] heeft geadviseerd en dat Dexia wetenschap had of behoorde te hebben van het feit dat de tussenpersoon [eiser in conv] , anders dan in algemene zin, een persoonlijk en specifiek op dit product toegesneden advies heeft verstrekt, rusten op [eiser in conv] als de partij die zich op de rechtsgevolgen van het onrechtmatig handelen van Dexia beroept. De door [eiser in conv] gestelde feiten en omstandigheden dienen voldoende concreet te zijn en zo mogelijk voorzien van onderbouwing. Voor zover Dexia de gestelde feiten en omstandigheden betwist, dient die betwisting eveneens voldoende gemotiveerd te zijn. Bij de beoordeling of de stellingen voldoende concreet en onderbouwd zijn en of het verweer voldoende gemotiveerd is weegt mee dat beide partijen al zeer lange tijd – in elk geval sinds de opt-out door [eiser in conv] in 2007 – weten dat over de totstandkoming van de overeenkomsten en de afwikkeling daarvan een gerechtelijke procedure gevoerd zal (kunnen) worden, zodat van hen verlangd mag worden de voor hun procespositie relevante informatie en stukken te hebben verzameld en bewaard.
5.7.
[eiser in conv] stelt over de feitelijke gang van zaken het volgende:
[eiser in conv] heeft op advies van een financieel adviseur van [tussenpersoon] twee Capital Effect overeenkomsten van Bank Labouchere afgesloten.
[eiser in conv] was, samen met zijn zus, inwonend bij zijn ouders. De zus van [eiser in conv] werd door
[tussenpersoon] op straat benaderd. Er werd met de medewerker van [tussenpersoon] een huisbezoek ingepland om de financiële situatie en wensen van de zus van [eiser in conv] door te nemen. De zus van [eiser in conv] stemde hiermee in. [eiser in conv] was tijdens het adviesgesprek met [adviseur] van [tussenpersoon] (hierna te noemen: de adviseur) ook thuis en schoof aan bij het gesprek. De adviseur vroeg na het adviesgesprek met de zus van [eiser in conv] of [eiser in conv] ook interesse had in een adviesgesprek en stelde voor om zijn financiële situatie en wensen door te nemen. [eiser in conv] heeft hiermee ingestemd.
Tijdens het gesprek heeft de adviseur geïnformeerd naar de wensen en de financiële situatie van [eiser in conv] . Zo is met de adviseur gesproken over hoeveel spaargeld [eiser in conv] had opgebouwd. [eiser in conv] legde uit aan de adviseur dat dit een mooi bedrag was omdat hij nog thuis woonde, een vaste baan met auto van de zaak had en niks financieel hoefde bij te dragen aan het huishouden bij zijn ouders. [eiser in conv] gaf aan dat hij maandelijks NLG 250,00 opzijzette om te sparen. Met de adviseur is ook gesproken over de hoogte van het salaris van [eiser in conv] en de maandlasten die hij wél had. Daarnaast is met de adviseur gesproken over de wens van [eiser in conv] om te sparen voor later. De adviseur gaf aan dat er een veel rendabelere manier was voor [eiser in conv] om te sparen voor later en dat zij hier een geschikt product voor wist.
De adviseur adviseerde [eiser in conv] om twee Capital Effect overeenkomsten van Bank Labouchere af te sluiten. Eén met maandelijkse betalingen van ongeveer NLG 250,00 en één met een vooruitbetaling van ongeveer NLG 12.000,00. [eiser in conv] zou volgens de adviseur de
NLG 250,00 die hij spaarde per maand kunnen aanwenden voor de maandelijkse betalingen van één van de overeenkomsten. Voor de overeenkomst met de vooruitbetaling zou [eiser in conv] een groot deel van zijn spaargeld kunnen aanwenden. De hoogte van de vooruitbetaling werd geadviseerd door de adviseur en was tevens gebaseerd op een maandbedrag van
NLG 250,00. De adviseur gaf aan dat [eiser in conv] dit makkelijk zou kunnen missen. Volgens de adviseur zou [eiser in conv] op deze wijze een aanzienlijk vermogen opbouwen, waardoor hij zou kunnen sparen voor de toekomst. Volgens de adviseur zou het zonde zijn om het spaargeld op een spaarrekening te laten staan omdat het [eiser in conv] minder rendement zou opleveren en hem meer belastinggeld zou kosten. De adviseur onderbouwde haar advies met rekenvoorbeelden uit een brochure van het Capital Effect. In dit rekenvoorbeeld werd uitgegaan van een zeer gunstig rendement en werd geen rekening gehouden met een negatieve koers.
De adviseur heeft [eiser in conv] niet geïnformeerd over de specifieke risico's. Zo heeft zij er niet op gewezen dat met geleend geld werd belegd en dat bij tegenvallende koersontwikkelingen de inleg geheel verloren kon gaan en er bovendien een schuld kon ontstaan uit hoofde van de effectenleaseovereenkomsten. Als [eiser in conv] op deze risico's gewezen was, had hij de twee overeenkomsten nooit afgesloten.
De aanvraag voor de twee Capital Effect overeenkomsten is door de adviseur in orde gemaakt middels een aanvraagformulier. Toen [eiser in conv] de overeenkomsten toegestuurd kreeg, twijfelde hij of hij de overeenkomsten moest tekenen, of er toch vanaf wilde zien. [eiser in conv] besloot telefonisch contact op te nemen met de adviseur, die vervolgens voorstelde om nogmaals langs te komen. [eiser in conv] stemde hiermee in. Tijdens het huisbezoek had de adviseur een collega meegenomen. Gezamenlijk overtuigden zij [eiser in conv] er nogmaals van dat de overeenkomsten geschikt voor hem waren. De adviseur legde nogmaals uit dat deze overeenkomsten veel rendabeler zouden zijn dan 'gewoon' sparen.
[eiser in conv] had geen ervaring met beleggen of kennis van complexe financiële producten en vertrouwde daarom volledig op de deskundigheid van de adviseur en haar advies. Om deze reden heeft [eiser in conv] het advies van de adviseur opgevolgd. [eiser in conv] besloot de overeenkomsten te ondertekenen. [eiser in conv] heeft twee Capital Effect overeenkomsten afgesloten: één met maandelijkse betalingen van NLG 250,69 en één met een vooruitbetaling van
NLG 11.926,48.
Het opvolgen van het advies heeft voor [eiser in conv] desastreus uitgepakt. In plaats van het voorgespiegelde vermogen dat zou worden opgebouwd, is hij de betaalde inleg geheel kwijtgeraakt. Daarnaast heeft [eiser in conv] een restschuld aan de overeenkomsten overgehouden. Doordat [eiser in conv] hier een BKR-registratie aan overhield, heeft hij nooit een hypotheek kunnen afsluiten en een woning kunnen kopen.
5.8.
[eiser in conv] heeft, ter onderbouwing van zijn stellingen, gewezen op de volgende stukken die in het geding zijn gebracht:
- een kopie van de overeenkomst van 9 juli 2001 met contractnummer [nummer] , voorzien van de tekst:
“Adviseur: ATP01295- [tussenpersoon],
- een kopie van de overeenkomst van 9 juli 2001 met contractnummer [nummer] , voorzien van de tekst:
“Adviseur: ATP01295- [tussenpersoon],
- een brochure van het Capital Effect product van Bank Labouchere,
- een kopie van een uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel van
20 april 2021 van [tussenpersoon] , waaruit blijkt dat de tussenpersoon zich ten tijde van het aangaan van de overeenkomst bezighield met ‘het exploiteren van een assurantiebemiddelingsbedrijf alsmede het bemiddelen in financieringen. Beheer- en beleggingsmaatschappij’,
- enkele kopieën van stukken van [tussenpersoon] , met betrekking tot andere cliënten van [tussenpersoon] .
5.9.
Met deze feitelijke uiteenzetting en stukken heeft [eiser in conv] voldoende onderbouwd gesteld dat sprake is geweest van vergunningplichtige advisering. Dexia heeft de door [eiser in conv] geschetste gang van zaken slechts in algemene termen heeft betwist. Dexia had meer concreet moeten maken dat en waarom volgens haar destijds geen sprake is geweest van advisering. Zo had Dexia moeten uiteenzetten op welke wijze de overeenkomsten in haar visie tot stand waren gekomen. Dexia heeft weliswaar erop gewezen dat zij op geen enkele wijze betrokken is geweest bij het contact tussen [eiser in conv] en de adviseur van de tussenpersoon, maar dat kan Dexia niet baten. Voor zover Dexia daardoor in bewijsnood is, komt dat voor haar rekening en risico. Niet alleen had zij zoals hiervoor is overwogen eerder bewijs kunnen verzamelen maar daarbij komt dat Dexia destijds ervan heeft afgezien om eigen voorlichting te geven aan potentiële klanten en gebruik heeft gemaakt van deze tussenpersoon voor de afzet van haar producten. Dit terwijl het voor haar als aan toezicht onderworpen effecteninstelling verboden was om van die tussenpersoon cliënten aan te nemen aan wie adviezen waren verstrekt. Het had op haar weg gelegen om daarop controle uit te oefenen en ervoor te zorgen dat zij wel over concrete informatie beschikte over de totstandkoming van een contract en de daarbij betrokken (medewerker van de) tussenpersoon. [4] Daarom wordt uitgegaan van de juistheid van de door [eiser in conv] geschetste gang van zaken nu Dexia deze onvoldoende heeft weersproken. Aan bewijslevering wordt niet toegekomen.
5.10.
In dit geval is niet gebleken dat Dexia concrete wetenschap heeft gehad van de advisering van de tussenpersoon aan [eiser in conv] . Zij had die wetenschap echter wel behoren te hebben. Ten eerste had zij, nu zij gebruik maakte van tussenpersonen, moeten weten wat hun gebruikelijke werkwijze was. Daarnaast lag het op de weg van Dexia om voorafgaand aan de totstandkoming van een overeenkomst met een klant actief navraag te doen bij de tussenpersoon of de desbetreffende klant de overeenkomst zou aangaan op advies van de tussenpersoon. Aan de hand van de in dat verband ontvangen informatie had Dexia kunnen en moeten beoordelen of zij de overeenkomsten met [eiser in conv] kon en mocht sluiten. Dat Dexia in deze zaak enig concreet hierop gericht onderzoek heeft verricht, is gesteld noch gebleken. Dat moet, gelet op het voorgaande, voor haar rekening en risico blijven. De betwisting door Dexia van de stelling dat zij kon weten dat sprake was van vergunningplichtige advisering is dan ook onvoldoende onderbouwd. Daardoor komt de geobjectiveerde wetenschap ook in dit concrete geval vast te staan. Aan bewijslevering wordt niet toegekomen. Voor zover Dexia, zoals zij stelt, destijds niet wist dat de advisering vergunningplichtig was, leidt dat niet tot een andere uitkomst. Zo’n rechtsdwaling blijft in verhouding tot [eiser in conv] voor rekening van Dexia.
aansprakelijkheid Dexia5.11. Nu Dexia ondanks het voorgaande toch met [eiser in conv] de overeenkomsten is aangegaan, heeft zij jegens [eiser in conv] onrechtmatig gehandeld. Dit moet Dexia zwaar worden aangerekend. Weliswaar zijn aan [eiser in conv] omstandigheden toerekenbaar die tot de schade hebben bijgedragen, maar vanwege de uiteenlopende ernst van de gemaakte fouten, eist de billijkheid in beginsel dat de vergoedingsplicht van Dexia geheel in stand blijft. [5] Weliswaar kunnen er situaties zijn waarin voldoende reden is om een deel van de schade op grond van artikel 6:101 BW voor rekening van de afnemer te doen komen, maar in dit geval zijn dergelijke feiten en omstandigheden niet aanwezig. De schade komt dan ook geheel voor rekening van Dexia.
vorderingen van [eiser in conv]5.12. De door [eiser in conv] gevorderde verklaringen voor recht zullen daarom worden toegewezen, in die zin dat voor recht wordt verklaard dat Dexia onrechtmatig jegens [eiser in conv] heeft gehandeld door hem als cliënt te accepteren terwijl zij behoorde te weten dat de tussenpersoon [eiser in conv] niet alleen als klant aanbracht maar hem tevens persoonlijk had geadviseerd en de tussenpersoon geen vergunning daarvoor bezat. De verklaring voor recht dat de restschuld niet verschuldigd is zal eveneens worden toegewezen.
5.13.
De als gevolg hiervan door [eiser in conv] geleden schade kunnen partijen inmiddels berekenen. De voor vergoeding in aanmerking komende schade bestaat uit de door de afnemer betaalde inleg (termijnbetalingen en eventuele aflossingen) en het niet vergoede gedeelte van de (fictieve) restschuld. Daarnaast dient rekening gehouden te worden met te verrekenen genoten voordelen, waaronder daadwerkelijk ontvangen dividenduitkeringen, fiscale voordelen en een eventueel in aanmerking te nemen batig saldo uit voorgaande overeenkomsten. Een en ander volgens het door Dexia overgelegde financiële overzicht waarvan de juistheid door [eiser in conv] , behoudens het daarin berekende fiscaal voordeel, niet of onvoldoende gemotiveerd is betwist. In het geval reeds eerder een schadevergoeding door Dexia is betaald, geldt ten aanzien van de verrekening daarvan hetgeen is overwogen in de beslissing van de Rechtbank Amsterdam van 25 november 2021 (ECLI:NL:RBAMS:2021:7910). De wettelijke rente is verschuldigd over het door Dexia te restitueren bedrag volgens de uitgangspunten als geformuleerd in HR 1 mei 2015 (ECLI:NL: HR:2015:1198) en HR 3 februari 2017 (ECLI:NL:HR:2017:164, r.o. 3.6.3).
Een vergoeding voor buitengerechtelijke kosten is niet aan de orde. Niet gebleken is dat er meer of andere werkzaamheden aan de orde zijn geweest dan die, welke genoemd zijn in het arrest van de Hoge Raad van 12 april 2019, ECLI:NL:HR:2019:590.
5.14.
Gelet op het voorgaande behoeven de andere door [eiser in conv] aangevoerde gronden geen nadere bespreking.
BKR-registratie
5.15.
Dexia zal - voor het geval Dexia met betrekking tot [eiser in conv] een A-codering aan het Bureau Kredietregistratie heeft doorgegeven - worden veroordeeld om binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis het Bureau Kredietregistratie te Tiel te berichten dat [eiser in conv] geen verplichtingen uit de overeenkomsten meer heeft. De daaraan te verbinden dwangsom wordt bepaald op € 100,00 voor elke dag dat Dexia niet aan deze veroordeling voldoet tot en maximum van € 10.000,00.
de incidentele vordering van [eiser in conv]
5.16.
vordert Dexia op te dragen om een afschrift te verstrekken van de aanvraagformulieren behorende bij de overeenkomsten. Uit het voorgaande volgt dat [eiser in conv] in het gelijk zal worden gesteld. Hij heeft dan ook geen belang meer bij deze stukken in deze procedure, zodat de vordering zal worden afgewezen. De proceskosten zullen worden gecompenseerd.
de incidentele vordering van Dexia
5.17.
Dexia vordert dat [eiser in conv] wordt veroordeeld het intakeformulier van zijn gemachtigde aan Dexia te verstrekken. Een zogenoemde “exhibitievordering” komt in beginsel voor toewijzing in aanmerking als is voldaan aan de volgende uit artikel 843a lid 1 Rv. voortvloeiende, cumulatieve voorwaarden:
- degene die de vordering instelt, dient een rechtmatig belang te hebben,
- het moet gaan om bepaalde bescheiden,
- aangaande een rechtsbetrekking waarin de eiser of zijn rechtsvoorganger partij is.
5.18.
Daargelaten de vraag of aan deze vereisten is voldaan, oordeelt de kantonrechter dat op grond van het derde en vierde lid van artikel 843a geen inzage van het intakeformulier kan worden verlangd. In het derde lid van artikel 843a Rv is, kortgezegd, bepaald dat beoefenaren van vertrouwensberoepen ter zake van hetgeen hen in hun hoedanigheid is toevertrouwd niet gehouden zijn om aan de exhibitievordering te voldoen. In beginsel betreft dit alle met de beroepsbeoefenaar gewisselde stukken en is het aan de beroepsbeoefenaar om te bepalen of die informatie hem in zijn hoedanigheid zijn toevertrouwd. Er is dus bij hoge uitzondering ruimte om van de beroepsbeoefenaar te verlangen dat hij zich niet op zijn verschoningsrecht beroept. Ook van [eiser in conv] als cliënt van de beroepsbeoefenaar kan (ervan uitgaande dat [eiser in conv] , althans zijn gemachtigde, in het bezit is van het intakeformulier) geen inzage worden verlangd omdat gewichtige redenen als bedoeld in het vierde lid van artikel 843a Rv zich daartegen verzetten. Dexia wil kennelijk weten welke gegevens [eiser in conv] destijds aan Leaseproces heeft verstrekt en vervolgens in het dossier van Leaseproces terecht zijn gekomen. Het verstrekken van informatie aan een rechtsbijstandverlener over een geschil door middel van een gesprek of een intake- of vragenformulier dient onbelemmerd te kunnen plaatsvinden. Daarvan is geen sprake meer als een rechtzoekende er rekening mee moet houden dat de aan zijn rechtsbijstandverlener verstrekte gegevens, via een toegewezen exhibitievordering, bij zijn wederpartij terecht kunnen komen. Het is van groot belang dat het vertrouwelijke karakter van de informatie-uitwisseling tussen de rechtzoekende en diens rechtsbijstandverlener blijft bestaan. Al met al oordeelt de kantonrechter dat de incidentele vordering van Dexia moet worden afgewezen.
5.19.
De proceskosten van dit incident komen voor rekening van Dexia omdat zij in het ongelijk zal worden gesteld. De proceskosten aan de zijde van [eiser in conv] worden begroot op € 82,00.
vorderingen Dexia
5.20.
Gelet op de beoordeling in conventie worden de vorderingen van Dexia afgewezen.
proceskosten
5.21.
Omdat [eiser in conv] inhoudelijk gelijk krijgt, is Dexia aan te merken als de in het ongelijk te stellen partij. Dexia zal worden veroordeeld in de proceskosten (inclusief nakosten). De proceskosten van [eiser in conv] worden in conventie begroot op:
- dagvaarding € 135,97
- griffierecht € 87,00
- salaris gemachtigde € 542,00 (2 x tarief € 271,00)
- nakosten
€ 135,00
Totaal € 899,97
5.22.
Omdat het partijdebat in reconventie is samengevallen met het debat in conventie worden de kosten in reconventie tot op heden begroot op nihil.
5.23.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten zal als na te melden worden toegewezen.

6.De beslissing

De kantonrechter
in het incident van [eiser in conv]
6.1.
wijst de vordering af,
6.2.
compenseert de proceskosten, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
in het incident van Dexia
6.3.
wijst de vordering af,
6.4.
veroordeelt Dexia in proceskosten van [eiser in conv] , tot op heden begroot op € 82,00,
in conventie
6.5.
verklaart voor recht dat Dexia onrechtmatig jegens [eiser in conv] heeft gehandeld door [eiser in conv] als cliënt te accepteren terwijl zij behoorde te weten dat de tussenpersoon [eiser in conv] niet alleen als klant aanbracht maar [eiser in conv] tevens persoonlijk had geadviseerd en de tussenpersoon geen vergunning daarvoor bezat,
6.6.
verklaart voor recht dat [eiser in conv] schade heeft geleden als gevolg van het onrechtmatig handelen van Dexia en dat Dexia gehouden is die schade te vergoeden,
6.7.
verklaart voor recht dat [eiser in conv] de door Dexia gevorderde restschuld niet verschuldigd is,
6.8.
veroordeelt Dexia om aan [eiser in conv] te betalen de schade, vermeerderd met de wettelijke rente daarover, een en ander zoals weergegeven in rov. 5.13.,
6.9.
veroordeelt Dexia - voor het geval Dexia met betrekking tot [eiser in conv] een A-codering aan het Bureau Kredietregistratie heeft doorgegeven – om binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis het Bureau Kredietregistratie te Tiel te berichten dat [eiser in conv] geen verplichtingen uit de leaseovereenkomsten meer heeft, op straffe van een dwangsom van
€ 100,00 voor elke dag dat Dexia niet aan deze veroordeling voldoet tot en maximum van
€ 10.000,00.
6.10.
veroordeelt Dexia in de proceskosten van € 899,97, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als Dexia niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet Dexia ook de kosten van betekening betalen,
6.11.
veroordeelt Dexia in de wettelijke rente over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn voldaan,
6.12.
verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad,
6.13.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in reconventie
6.14.
wijst de vorderingen af,
6.15.
veroordeelt Dexia in de kosten van de procedure, aan de zijde van
[eiser in conv] gevallen, tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.J.C. van Leeuwen en in het openbaar uitgesproken op 20 augustus 2025.
61512/560

Voetnoten

1.In het bijzonder gaat het om de arresten van de Hoge Raad van 28 maart 2008 (ECLI:NL:HR:2008:BC2837), 5 juni 2009 (ECLI:NL:HR:2009:BH 2815), 29 april 2011 (ECLI:NL:HR:2011:BP4003), 3 februari 2017 (ECLI:NL:HR: 2017:164) en 12 april 2019 (ECLI:NL:HR:2019:590) en de arresten van het gerechtshof Amsterdam van 1 december 2009 (ECLI:NL: GHAMS:2009:BK4981) en 1 april 2014 (ECLI:NL:GHAMS:2014:1135).
2.Zie onder meer gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 3 november 2020 ECLI:NL:GHARL:2020:8992, gerechtshof Amsterdam, 25 januari 2021, ECLI:NL:GHAMS:2021:1462, gerechtshof Den Bosch 10 januari 2023, ECLI:NL:GHSHE:2023:23 en de arresten van Hof Arnhem-Leeuwarden van
3.Hoge Raad 10 juni 2022, ECLI :NL:HR:2022:862.
4.Vergelijk gerechtshof Arnhem Leeuwarden 16 mei 2023 ECLI:NL:GHARL:2023:4177.
5.Hoge Raad 2 september 2016, ECLI:NL:HR:2016:2012 r.o. 5.6 en 5.7. Deze lijn is nadien bevestigd in de arresten van de Hoge Raad van 12 oktober 2018, ECLI:NL:HR:2018:1935, en van 10 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:862.