ECLI:NL:RBLIM:2018:3579

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
17 april 2018
Publicatiedatum
16 april 2018
Zaaknummer
AWB - 17 _ 806
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van bijstandsuitkering op grond van schending inlichtingenplicht en op geld waardeerbare activiteiten

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 17 april 2018 uitspraak gedaan in een bodemprocedure over de intrekking van de bijstandsuitkering van eiseres, die in beroep was gegaan tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Heerlen. Het primaire besluit, genomen op 7 juni 2016, hield in dat het recht op uitkering ingevolge de Participatiewet (Pw) van eiseres werd ingetrokken over de periode van 1 januari 2008 tot en met 6 januari 2013. Daarnaast werden verschillende toeslagen en besluiten tot toekenning van maatschappelijke participatie ingetrokken. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het college verklaarde het bezwaar gedeeltelijk gegrond door de ingangsdatum van de intrekking te wijzigen naar 27 april 2008.

Eiseres stelde dat zij geen inkomsten had en dat de erotische foto’s van haar zonder haar toestemming op internet waren geplaatst door haar ex-partner. De rechtbank oordeelde dat eiseres de inlichtingenplicht had geschonden, omdat zij niet had gemeld dat zij op geld waardeerbare activiteiten verrichtte door het plaatsen van foto’s op verschillende websites. De rechtbank concludeerde dat het aan het bestuursorgaan was om de nodige kennis over de relevante feiten te vergaren, maar dat eiseres niet aannemelijk had gemaakt dat zij recht had op bijstand als zij aan de inlichtingenplicht had voldaan. De rechtbank oordeelde dat de intrekking van de bijstandsuitkering terecht was en verklaarde het beroep ongegrond.

De rechtbank benadrukte dat het verrichten van op geld waardeerbare activiteiten van belang is voor het recht op bijstand, ongeacht de intentie van de betrokkene. Eiseres had geen bewijs geleverd dat zij geen inkomsten had en de rechtbank kon niet vaststellen of zij recht had op bijstand. De rechtbank wees erop dat eiseres ook geen melding had gemaakt van verschillende stortingen op haar rekening en dat zij geen bewijs had geleverd voor haar verklaringen over de auto’s en vakanties. De rechtbank concludeerde dat de intrekking van de bijstandsuitkering en de andere besluiten terecht waren genomen.

Uitspraak

RECHTBANK limburg

Zittingsplaats Maastricht
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 17/806

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 april 2018 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] eiseres

(gemachtigde: mr. G.J.E. Schoofs),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Heerlen, verweerder

(gemachtigde: mr. P.J.A. Franssen).

Procesverloop

Bij besluit van 7 juni 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder het recht van eiseres op uitkering ingevolge de Participatiewet (Pw) ingetrokken over de periode van 1 januari 2008 tot en met 6 januari 2013. Voorts heeft verweerder de aan eiseres toegekende langdurigheidstoeslag over de jaren 2009, 2010, 2011 en 2012 ingetrokken, het besluit tot toekenning Maatschappelijke Participatie over het jaar 2012 ingetrokken, het besluit toekenning Kortingsregeling over het jaar 2012 ingetrokken en het besluit tot toekenning Tegemoetkoming in het kader van de Wet Kinderopvang over de periode van 1 mei 2008 tot en met 31 december 2008, ingetrokken.
Bij besluit van 3 februari 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres in zoverre gegrond verklaard dat de datum waarop de intrekking van het recht op bijstand ingaat wordt gewijzigd in 27 april 2008.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 maart 2018.
Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiseres ontving van verweerder een uitkering op grond van de Pw. Naar aanleiding van een op 15 januari 2015 ontvangen melding ter zake de rechtmatigheid van de aan eiseres verstrekte uitkering, is verweerder een onderzoek gestart. De bevindingen van dit onderzoek zijn neergelegd in de “Rapportage onderzoek intrekking Participatiewet” van 23 mei 2016. Uit dit onderzoek komt onder meer naar voren dat -kort gezegd- eiseres in de periode van 27 april 2008 tot en met 6 januari 2013 op geld waardeerbare werkzaamheden heeft verricht, er bedragen op haar bankrekening zijn gestort, auto’s zijn aangekocht en verkocht waarvan de financiële bewijzen ontbreken, zij meerdere keren op vakanties is geweest welke vakanties zijn betaald door derden danwel waarvan onduidelijk is hoe deze zijn betaald en er CZ premie/rekeningen (contant) zijn betaald waarvan eveneens onduidelijk is hoe deze zijn betaald, zonder overigens dit alles bij verweerder te melden. Gelet hierop heeft verweerder het primaire besluit genomen. Eiseres heeft hiertegen bezwaar gemaakt, waarna verweerder het bestreden besluit heeft genomen.
2. Eiseres brengt - kort en zakelijk weergegeven - de navolgende beroepsgronden naar voren. Zij is van mening dat verweerder voorbijgaat aan de door haar afgelegde verklaringen. Verweerder baseert zich enkel op de omstandigheid dat eiseres geen bewijs kan overleggen dat zij de foto’s niet in opdracht heeft laten maken met de bedoeling om hiermee geld te kunnen verdienen door ze ter betaling op internet aan te bieden. Hiervan is geen sprake. Eiseres heeft alle gegevens overgelegd die ze kon overleggen. Voorts heeft ze zoveel mogelijk verklaringen proberen te geven om alles op te helderen. Eiseres heeft verklaard dat het haar ex-partner is die haar stelselmatig blijft lastigvallen en stalken. Zo heeft hij ook de naaktfoto’s van eiseres verspreid. De heer Kriens heeft de naaktfoto’s van eiseres gemaakt en deze ook als eerste zonder haar medeweten en toestemming verkocht en op het internet heeft verspreid. Zo is het de ex-partner van eiseres die telkens meldingen maakt dat eiseres prostitutiewerkzaamheden zou verrichten. Eiseres stelt dat zij de inlichtingenplicht niet geschonden heeft. Zij heeft namelijk geen inkomsten gehad. De erotische foto’s van eiseres zijn zonder haar toestemming verspreid en tegen betaling aangeboden. Eiseres was hiervan niet op de hoogte. Op het moment dat zij het wel wist heeft ze er alles aan gedaan ze van het internet af te krijgen. Er staan nu geen foto’s meer op internet. Eiseres stelt dat zij niet verantwoordelijk kan worden gehouden voor het misbruik dat andere mensen van haar gemaakt hebben. Dat eiseres in redelijkheid daarvoor inkomsten zou hebben kunnen bedingen is onbegrijpelijk. De vergoeding die eiseres hiervoor heeft gekregen heeft zij reeds aangegeven. Overigens gaat het steeds om dezelfde foto’s. Daarnaast staan er ook foto’s bij waarop eiseres niet naakt is. In ieder geval de naaktfoto’s en de erotische foto’s zijn gemaakt toen eiseres nog minderjarig was en helemaal nog geen uitkering had genoten. Eiseres had er in 2008 geen idee van dat de foto’s van belang konden zijn voor haar recht op uitkering zodat zij dit dus ook niet melden. Dat de foto’s op internet stonden wist zij niet. Eiseres heeft dan ook geen administratie bijgehouden. Eiseres wordt derhalve ten onrechte verweten geen duidelijkheid te hebben gegeven over haar financiële situatie.
Ten aanzien van de op haar naam gestelde auto’s stelt eiseres dat zij hiervan geen documenten/bewijsstukken meer kan overleggen. Zij is enkele keren verhuisd en dat wat zij nog had heeft zij reeds aan verweerder overgelegd. Overigens heeft verweerder in het verleden ook de betreffende auto’s onderzocht en heeft naar aanleiding hiervan reeds een terugvordering plaatsgevonden.
Dat geldt ook voor de vakanties, die ook reeds eerder onderzocht zijn. Ook dit heeft reeds geleid tot een terugvordering. Voorts heeft eiseres verklaard een tweetal vakanties cadeau te hebben gekregen van de heer De [naam] . De andere vakanties zijn door eiseres zelf betaald. Dit waren goedkope vakanties, die eiseres gemakkelijk met haar inkomsten kon bekostigen. Een tweetal vakanties waren met haar moeder en zus, die mede het verblijf/verbruik tijdens de vakanties voor eiseres hebben bekostigd. Het bewijs dienaangaande heeft eiseres aan verweerder verstrekt.
Voor wat betreft de stortingen en betalingen is eiseres van mening dat er geen betalingen aan haar verricht zijn die beschouwd kunnen worden als inkomsten. Eiseres staat er alleen voor in de zorg van haar vier minderjarige kinderen. Eiseres kon alleen terugvallen op de heer de [naam] . Dit betrof echter geldleningen en geen inkomsten. Indien mogelijk betaalde eiseres de heer [naam] terug. Eiseres heeft geen prostitutieactiviteiten en/of werkzaamheden verricht voor en in opdracht van de heer [naam] . Hiertoe heeft eiseres een verklaring overgelegd van de heer [naam] . Ook de stelling dat eiseres mannen zou ontvangen in haar woning en in luxe zou leven is onjuist.
3. De rechtbank overweegt als volgt.
Op grond van artikel 17, eerste lid, van de Pw doet de belanghebbende aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op bijstand.
Op grond van artikel 54, derde lid, van de Pw, voor zover hier van belang, herziet het college een besluit tot toekenning van bijstand, dan wel trekt een besluit tot toekenning van bijstand in, indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand.
4. Ingevolge vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB, bijvoorbeeld de uitspraak van 21 juli 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:2501) is een besluit tot intrekking van bijstand een voor de betrokkene belastend besluit, waarbij het aan het bestuursorgaan is om de nodige kennis over de relevante feiten te vergaren. Dat betekent dat in beginsel op het bestuursorgaan de last rust om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor intrekking is voldaan.
5. Ook vaste rechtspraak van CRvB is dat schending van de inlichtingenplicht een rechtsgrond oplevert voor intrekking van de bijstand indien als gevolg daarvan niet kan worden vastgesteld of en, zo ja, in hoeverre de betrokkene verkeert in bijstandbehoevende omstandigheden. Het is dan aan de betrokkene aannemelijk te maken dat hij, indien hij destijds wel aan de inlichtingenplicht zou hebben voldaan, over de desbetreffende periode recht op volledige dan wel aanvullende bijstand zou hebben gehad (zie de uitspraak van 21 februari 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:667).
6. De rechtbank is van oordeel dat eiseres de inlichtingenplicht heeft geschonden. Uit het door verweerder gedane onderzoek blijkt dat er in de onderliggende periode erotische foto -en videorapportages van eiseres zijn aangetroffen op verschillende websites, waaronder www.eewetlook.com, www.amateurclan.com, welke voor het merendeel enkel tegen betaling konden worden ingezien. Dat dit tegen de zin van eiseres is gebeurd en dat zij daar geen inkomsten van heeft ontvangen, is niet aannemelijk geworden. Alhoewel door eiseres wordt gesteld dat enkele van de foto’s tegen haar wil op het internet zijn geplaatst door haar ex-partner, is niet gebleken dat eiseres, voor zover ervan uitgegaan wordt dat dit inderdaad het geval zou zijn, er alles aan heeft gedaan om dit te voorkomen. Zo heeft zij op 20 maart 2015 verklaard dat zij op 16 maart 2015 aangifte zou hebben gedaan bij de politie tegen haar ex-partner. Navraag door verweerder leverde echter op dat er op die dag geen contact is geweest tussen eiseres en de politie. Dat eiseres op 21 februari 2017 wel aangifte heeft gedaan tegen haar ex-partner, is een omstandigheid die haar niet kan baten. Deze aangifte dateert van na het bestreden besluit. Het had echter op de weg van eiseres gelegen reeds veel eerder aangifte te doen tegen haar ex-partner dan wel anderen indien het plaatsen van de foto’s tegen haar wil gebeurde. Daarbij heeft eiseres op 20 maart 2015 verklaard er weet van te hebben dat er sinds vijf jaren foto’s van haar op internet staan. Op geen enkele wijze heeft eiseres aannemelijk gemaakt dat zij zich hiertegen heeft geweerd. Aan de door eiseres in bezwaar overgelegde stukken, waaronder verklaringen van fotografen, kan de rechtbank niet de betekenis toekennen die zij graag zou willen zien nu deze dan wel achteraf zijn opgemaakt, dan wel enkel zien op foto’s gemaakt van niet erotische aard. De rechtbank is van oordeel dat de overgelegde overeenkomsten met de daarin vermelde vergoedingen geen bewijs vormen voor de op internet aangetroffen foto’s. De rechtbank acht hierbij mede van belang de aard en de hoeveelheid foto’s welke op internet zijn aangetroffen. Voorts overweegt de rechtbank dat er in het dossier geen aanknopingspunten zijn aangetroffen dat eiseres, zoals zij stelt, op de foto’s minderjarig was. Ook eiseres heeft dienaangaande geen onderbouwing overgelegd.
7. Volgens eveneens vaste rechtspraak van de CRvB (zie bijvoorbeeld de uitspraken van 8 mei 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BW5646 en van 17 mei 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:1799) is het verrichten van op geld waardeerbare activiteiten een omstandigheid die voor het recht op bijstand van belang kan zijn, ongeacht de intentie waarmee die werkzaamheden worden verricht en ongeacht of uit die werkzaamheden daadwerkelijk inkomsten worden genoten. Voor de verlening van bijstand is niet alleen het inkomen waarover de betrokkene daadwerkelijk beschikt van belang, maar ook het inkomen waarover betrokkene redelijkerwijs kan beschikken. De rechtbank is, gelet op het vorenstaande, van oordeel dat in het onderhavige geval sprake is van op geld waardeerbare activiteiten door het plaatsten van de betreffende foto’s op verschillende internetsites waarvan het merendeel enkel tegen betaling in te zien is. Door eiseres zijn geen verificatoire bewijsmiddelen ingeleverd die het tegendeel aantonen. Aangezien eiseres niet aan de hand van een administratie of anderszins aannemelijk heeft gemaakt in welke omvang de werkzaamheden zijn verricht en wat daarmee is verdiend, kan niet worden vastgesteld of zij in de onderliggende periode recht op (aanvullende) bijstand zouden hebben gehad als zij de inlichtingenverplichting wel was nagekomen. De rechtbank stelt verder vast dat aan het bestreden besluit niet ten grondslag ligt dat eiseres prostitutiewerkzaamheden zou verrichten, zodat aan hetgeen daarover is gesteld voorbij wordt gegaan.
8. Uit het onderzoek blijkt voorts dat eiseres in de periode van 14 december 2011 tot
3 mei 2012 een VW Golf, van 3 mei 2012 tot 23 juni 2012 een Audi A6 en van 18 augustus 2012 tot 19 oktober 2012 een Opel Corsa op haar naam had staan. Niet betwist wordt dat eiseres hiervan geen melding bij verweerder heeft gedaan. Door eiseres zijn over deze auto’s tegenstrijdige verklaringen afgelegd. Wat hiervan echter ook zij, door eiseres zijn omtrent de aan- en verkoop geen bewijsmiddelen overgelegd die haar verklaringen ondersteunen. Dat de aankoop en het op naam zetten van een auto van invloed is op het recht op bijstand, is een omstandigheid die redelijkerwijze aan eiseres duidelijk had moeten zijn.
9. Daarnaast is uit het onderzoek naar voren gekomen dat eiseres een aantal keren op vakanties is geweest. Van slechts één vakantie heeft zij tevoren melding gemaakt bij verweerder. Dat zij twee vakanties cadeau heeft gekregen en dat de overige vakanties goedkoop waren maakt niet dat zij dit niet hoeft te melden bij verweerder.
10. In de periode van 29 januari 2010 tot en met 10 januari 2012 hebben er op het rekeningnummer van eiseres meerdere stortingen plaatsgevonden waarvoor zij geen verklaring heeft kunnen geven. Onbetwist is dat ook van deze stortingen eiseres geen melding heeft gedaan bij verweerder. Over deze bedragen kon eiseres vrijelijk beschikken. Deze ontvangen bedragen worden volgens vaste rechtspraak van de CRvB (zie de uitspraak van 21 februari 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:603) als inkomen van eiseres aangemerkt. Of daarbij sprake is van leningen waaraan een daadwerkelijke terugbetalingsverplichting is verbonden, is niet van belang. Leningen zijn immers niet uitgezonderd van het middelenbegrip als bedoeld in artikel 31, tweede lid, van de Pw.
11. Voorts is gebleken dat er, blijkens een betaaloverzicht van CZ (pag. 21 rapportage) in de onderhavige periode betalingen aan het CZ zijn gedaan ten behoeve van eiseres door derden als ook contant. De rechtbank stelt vast dat ook ten aanzien van deze betalingen geen melding is gedaan bij verweerder. Alhoewel eiseres vervolgens ook hieromtrent meerdere keren is verzocht om duidelijkheid te verschaffen over eventuele terugbetalingen die zij in dit verband stelt te moeten voldoen, heeft zij dienaangaande geen enkel stuk ter onderbouwing overgelegd.
12. Ten aanzien van de beroepsgrond dat er reeds door verweerder in 2012 bedragen zijn teruggevorderd, merkt de rechtbank op dat door verweerder in het bestreden besluit wordt gesteld dat deze bedragen, welke zien op stortingen in de periode van 6 maart 2012 tot en met14 augustus 2012, uiteraard niet nogmaals van eiseres teruggevorderd zullen worden. Overigens ligt een besluit tot terugvordering thans niet voor.
13. Gelet op het vorenstaande staat vast dat eiseres de inlichtingenplicht heeft geschonden in de onderliggende periode. Verweerder was dan ook gehouden om de aan eiseres over de genoemde periode verleende bijstand, het recht van eiseres op langdurigheidstoeslag over de jaren 2009, 2010, 2011 en 2012, het besluit tot toekenning Maatschappelijke Participatie over het jaar 2012, het besluit toekenning Kortingsregeling over het jaar 2012 en het besluit tot toekenning Tegemoetkoming in het kader van de Wet Kinderopvang oer de periode van 1 mei 2008 tot en met 31 december 2008, in te trekken.
14. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.E.A. Willemsen, rechter, in aanwezigheid van
mr. Y.M.H. Simonis, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 17 april 2018.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op: 17 april 2018

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.