ECLI:NL:RBLIM:2023:3766

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
26 juni 2023
Publicatiedatum
27 juni 2023
Zaaknummer
ROE 22/1903 en ROE 22/1904
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening en terugvordering van WAO-uitkering na schending inlichtingenplicht door inkomsten uit hennepplantage

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 26 juni 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, die een WAO-uitkering ontving, en het UWV. De rechtbank beoordeelt de herziening van de WAO-uitkering en de terugvordering van onverschuldigde betalingen, alsook de oplegging van een boete aan de eiser. De eiser had inkomsten uit een hennepplantage die hij niet had doorgegeven aan het UWV, wat leidde tot de herziening van zijn uitkering over de periode van 24 november 2020 tot en met 31 maart 2021. Het UWV had vastgesteld dat de eiser € 13.682,61 te veel had ontvangen en legde een boete op van € 5.800,00 wegens schending van de inlichtingenplicht. De rechtbank oordeelt dat het UWV terecht heeft gehandeld en dat de eiser niet voldoende bewijs heeft geleverd om aan te tonen dat hij geen inkomsten uit de hennepplantage heeft ontvangen. De rechtbank wijst het beroep van de eiser af, waardoor de herziening van de uitkering en de boete in stand blijven. De rechtbank concludeert dat de eiser geen gelijk krijgt en dat de door hem gemaakte proceskosten niet vergoed worden.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG
Inloopteam bestuursrecht
zaaknummers: ROE 22/1903 en ROE 22/1904

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. J.I.T. Sopacua),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(hierna: het UWV), verweerder
(gemachtigden: mr. R. Boonstra en mr. L.J.G.G. Reijnen).

Inleiding

Met het besluit van 23 augustus 2021 (primair besluit I) heeft het UWV de uitkering van eiser op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) over de periode van 24 november 2020 tot en met 31 maart 2021 herzien en € 13.682,61 als onverschuldigde betaling van eiser teruggevorderd.
Met het besluit van dezelfde datum (primair besluit II) heeft het UWV eiser een boete ter hoogte van € 5.800,00 opgelegd.
In bezwaar is het UWV bij deze besluiten gebleven.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen deze beslissingen op bezwaar (bestreden besluiten I en II) van 7 juli 2022.
Het UWV heeft op de beroepen gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft de beroepen op 5 juni 2023 met behulp van een beeldverbinding gevoegd op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van het UWV.

Wat ging aan deze procedure vooraf

1. Eiser ontving sinds 1 maart 2004 een WAO-uitkering. Nadat het UWV een melding had ontvangen dat in de woning van eiser een hennepplantage was aangetroffen en ontmanteld, heeft het UWV op 4 mei 2021 een onderzoek ingesteld. De bevindingen van dit onderzoek zijn vastgelegd in het Onderzoeksrapport Handhaving Inspectie van 21 juni 2021 (het onderzoeksrapport). Uit dit rapport volgt dat de handhavingsmedewerker van het UWV eiser op 4 juni 2021 heeft gesproken. Het UWV heeft de ontvangen informatie van de politie betrokken in het onderzoek. In het onderzoeksrapport heeft het UWV geconcludeerd dat eiser in de periode van 24 november 2020 tot en met 31 maart 2021 inkomsten uit hennepteelt heeft ontvangen die hij niet heeft doorgegeven aan het UWV.
2. Op 4 augustus 2021 heeft het UWV eiser een voornemen tot terugvordering van de in de periode van 24 november 2020 tot en met 31 maart 2021 betaalde WAO-uitkering en tot boeteoplegging gestuurd. Eiser heeft hierop een zienswijze ingediend. Het UWV heeft vervolgens de besluiten genomen die in de inleiding staan vermeld.

Wat vindt het UWV

3. Het UWV vindt dat eiser zijn inlichtingenplicht heeft geschonden. Om die reden heeft het UWV de WAO-uitkering herzien en beslist dat eiser over de periode van 24 november 2020 tot en met 31 maart 2021 € 13.682,61 te veel WAO-uitkering heeft ontvangen. Eiser moet dat bedrag daarom terugbetalen. Daarnaast vindt het UWV dat eiser een boete moet betalen van € 5.800,00 omdat hij de inlichtingenplicht heeft geschonden.

Wat vindt eiser

4. Eiser is het niet eens met het UWV. Hij stelt in het beroepschrift primair dat hij geen wetenschap had van de hennepplantage en dat hij geen inkomsten heeft gegenereerd. Volgens eiser is het UWV voorbijgegaan aan het feit dat er misbruik van hem is gemaakt en dat hij daardoor in bewijsnood is geraakt. Uit het proces-verbaal van de politie blijkt dat hij geen weet had van de hennepplantage. Hij heeft de politie, zonder dat zij een huiszoekingsbevel hadden, zelf binnengelaten en de politie volledig in de gelegenheid gesteld om het huis te onderzoeken. Dat zou iemand die iets te verbergen heeft niet doen. Subsidiair stelt eiser dat het UWV ten onrechte is uitgegaan van een te hoge omvang van de vermeende inkomsten. In het Rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel is volgens eiser ten onrechte uitgegaan van een kweekcyclus van acht weken. Het UWV had ten hoogste van één oogst moeten uitgaan. Ter zitting heeft eiser in aanvulling hierop aangevoerd dat voor de omvang van de inkomsten het oordeel van de strafrechter gevolgd moet worden. In de strafzaak is bevestigd dat eiser geen exploitant was van de aangetroffen hennepplantage en dat alleen de door eiser ontvangen enveloppes met in totaal € 24.000,00 als inkomen moet worden aangemerkt. Eiser verwijst hiervoor naar de vonnissen in de straf- en ontnemingszaak van de rechtbank Limburg van 30 mei 2023.
5. Eiser vindt verder dat het UWV geen grondslag heeft om uit te gaan van een arbeidsongeschiktheidspercentage van lager dan 15%. De fictieve loonwaarde mag volgens hem niet dienen voor het vaststellen van het arbeidsongeschiktheidspercentage. Het UWV heeft geen rekening gehouden met het feit dat in geval van een hennepplantage wordt uitgegaan van een voorvermoeden en dat de bewijslast om dat vermoeden te weerleggen praktisch onmogelijk is. Ook dit vormt volgens eiser geen deugdelijke grondslag voor het vaststellen van de mate van arbeidsongeschiktheid.
6. Ten aanzien van het boetebesluit stelt eiser dat het onzorgvuldig genomen is omdat een voorvermoeden bij het opleggen van een boete niet voldoende is. Volgens eiser geldt bij een boeteoplegging immers een aantoonplicht. Het UWV heeft niet aangetoond dat eiser daadwerkelijk een hennepplantage heeft geëxploiteerd. Verder vindt eiser dat de boete is gebaseerd op het verkeerde benadelingsbedrag en dat het UWV geenszins rekening heeft gehouden met de omstandigheid dat eiser niet afwist van de hennepplantage en dus dat er sprake was van een verminderde verwijtbaarheid. Verder vindt eiser de beoordeling van de verzekeringsarts dat de medische informatie geen reden zou zijn om af te zien van een boete niet deugdelijk gemotiveerd.
7. Tot slot doet eiser een beroep op artikel 5:44 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Hij stelt daartoe dat met de bestuurlijke boete sprake is van een dubbele bestraffing omdat hij al door de strafrechter is veroordeeld voor het zich als medeplichtige schuldig maken aan het telen van hennepplanten.

Wat vindt de rechtbank

8. De vraag is of het UWV terecht de WAO-uitkering van eiser heeft herzien en heeft beslist dat eiser een deel van zijn WAO-uitkering moet terugbetalen en een boete moet betalen. De rechtbank moet die vragen beantwoorden aan de hand van wat eiser daartegen in heeft gebracht.
9. De rechtbank vindt dat het UWV terecht de WAO-uitkering van eiser heeft herzien en beslist dat eiser een deel van zijn WAO-uitkering moet terugbetalen en een boete moet betalen. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Herziening en terugvordering van de WAO-uitkering
10. Uit vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (de Raad) [1] volgt dat een besluit tot herziening en terugvordering van een uitkering een belastend besluit is waarbij het aan het UWV is om de nodige kennis over de relevante feiten en omstandigheden te vergaren. Daarbij heeft het UWV de bewijslast ten aanzien van de vraag of is voldaan aan de voorwaarden om over te gaan tot herziening en terugvordering van de uitkering over de genoemde periode.
11. Ook volgt uit vaste rechtspraak van de Raad [2] dat het feit dat in de woning van eiser een hennepplantage is aangetroffen de veronderstelling rechtvaardigt dat hij (mede)eigenaar van de kwekerij is geweest, daarin werkzaamheden heeft verricht en dat de opbrengst daarvan ook hem ten goede is gekomen. Het is vervolgens aan eiser om met overtuigende, objectieve en verifieerbare gegevens aan te tonen dat hij de hennepplantage niet heeft geëxploiteerd en ook overigens in het geheel geen inkomsten uit of in verband met deze plantage heeft ontvangen.
12. De rechtbank is van oordeel dat het UWV met het onderzoeksrapport voldoende feiten en omstandigheden heeft aangedragen die aannemelijk maken dat eiser in de periode van 24 november 2020 tot 31 maart 2021 een hennepplantage in zijn woning heeft gehad, daar betrokkenheid bij heeft gehad en daaruit inkomsten heeft genoten. Eiser heeft niet met overtuigende, objectieve en controleerbare gegevens aangetoond dat hij niet wist van de hennepplantage in de kelder van zijn woning en alleen twee enveloppes met in totaal € 24.000,00 heeft ontvangen. Het is daarbij onvoldoende dat eiser aanvoert dat hij geen weet had van de hennepplantage, dat hij de politie nooit had binnengelaten als hij wat te verbergen had, dat hij niet wist van wie de enveloppes met het geld afkomstig waren en alleen een sleutel heeft afgegeven. Dat eiser, zoals hij stelt, in bewijsnood is geraakt doordat misbruik van hem is gemaakt, komt voor zijn rekening en risico. De omstandigheid dat eiser in de strafzaak is vrijgesproken voor het medeplegen van het telen van de hennepplanten, leidt niet tot een ander oordeel. In een strafrechtelijke procedure wordt aan de rechter niet alleen een andere vraag voorgelegd, maar bovendien bestaat er een aanmerkelijk verschil tussen de vereisten waaraan het bewijs in strafzaken moet voldoen en de vereisten voor het bewijs in een bestuursrechtelijke procedure. [3] Daarbij komt dat uit de vonnissen van de strafrechter blijkt dat eiser weliswaar is vrijgesproken van het medeplegen, maar wel is veroordeeld voor medeplichtigheid aan het telen van de hennepplanten en dat hij hieruit inkomsten heeft genoten. Anders dan eiser stelt, kan uit dit vonnis dus niet worden afgeleid dat hij geen enkele betrokkenheid bij de hennepplantage heeft gehad.
13. De rechtbank volgt eiser niet in zijn stelling dat het UWV in deze zaak ten onrechte is uitgegaan van een fictieve loonwaarde. Uit vaste rechtspraak van de Raad volgt dat als eiser, zoals in een zaak als dit, geen gegevens over het inkomen uit de hennepplantage heeft verstrekt, het UWV bevoegd is om de inkomsten schattenderwijs vast te stellen. De gevolgen van het ontbreken van concrete, objectieve en verifieerbare gegevens over het inkomen van eiser uit de hennepplantage vallen geheel binnen zijn risicosfeer. [4] Het UWV heeft de schatting van de inkomsten uit de hennepplantage dan ook mogen baseren op het door de politie in het Rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel van 1 april 2021 berekende wederrechtelijk verkregen voordeel van netto € 34.211,44 (= € 102.634,32 : 3 verdachten). Het standpunt van het UWV dat sprake moet zijn geweest van twee oogsten, is gebaseerd op dat de netbeheerder bij de eerste meting op 24 november 2020 illegaal stroomverbruik heeft vastgesteld en de politie stof op koolstoffilters en voorwerpen en kalkafzetting op het zeil en de onderzijde van de plantenpotten heeft aangetroffen wat duidde op minimaal twee eerdere oogsten. Ook heeft de politie in de hennepplantage CO2-bemesting aangetroffen, waarmee de kweeksnelheid van tien weken met twee weken wordt versneld. De rechtbank vindt dat het UWV hiermee voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is geweest van twee oogsten. Dat de strafrechter in het vonnis van 30 mei 2023 tot een bedrag aan wederrechtelijk verkregen voordeel van € 21.998,00 komt, kan aan de schatting van het UWV niet afdoen. De strafrechter vindt het aannemelijk dat sprake is geweest van eerdere oogsten en heeft de verklaring van eiser, dat hij € 24.000,00 heeft ontvangen geloofwaardig geacht, maar de strafrechter heeft dit oordeel onvoldoende gemotiveerd. Het oordeel is namelijk gebaseerd op de enkele verklaring van eiser. Eiser heeft geen concrete verifieerbare en relevante gegevens overgelegd, waaruit blijkt dat hij slechts een bedrag van € 24.000,00 voor de hennepoogst heeft ontvangen. Uit rechtspraak van de Raad volgt dat een enkele verklaring van eiser onvoldoende is. [5]
14. Het UWV is op goede gronden ervan uitgegaan dat eiser in de periode van 24 november 2020 tot en met 31 maart 2021 inkomsten heeft gehad uit hennepteelt. Door hiervan geen melding te maken, heeft eiser de op hem rustende inlichtingenplicht als bedoeld in artikel 80, eerste lid, van de Wet WAO geschonden. Omdat eiser door deze inkomsten een te hoog bedrag aan WAO-uitkering heeft ontvangen, was het UWV op grond van artikel 36a, eerste lid en artikel 57, eerste lid, van de WAO in beginsel verplicht de WAO-uitkering te herzien en de onverschuldigd betaalde WAO-uitkering terug te vorderen. Dat eiser, zoals hij stelt, in de ontnemingszaak een bedrag van € 21.998,00 moet betalen ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, doet hier niet aan af. Slechts indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn, kan het UWV besluiten geheel of gedeeltelijk van herziening en terugvordering af te zien. Volgens vaste rechtspraak van de Raad [6] kan een dringende reden slechts zijn gelegen in de onaanvaardbare sociale en financiële consequenties die terugvordering voor een verzekerde heeft. Daarbij moet dan sprake zijn van een incidenteel geval waarin iets bijzonders en uitzonderlijks aan de hand is en welke een individuele afweging van alle relevante omstandigheden noodzakelijk maakt. Dat hier sprake van is, heeft eiser onvoldoende onderbouwd en is naar het oordeel van de rechtbank ook niet gebleken. De rechtbank ziet geen reden om te twijfelen aan de beoordeling van de verzekeringsarts bezwaar en beroep, nu deze inzichtelijk gemotiveerd heeft waarom de medische omstandigheden van eiser geen dringende reden vormen om af te zien van herziening en terugvordering. Deze beroepsgrond slaagt dus ook niet.
15. De rechtbank volgt eiser ook niet in zijn stelling dat het arbeidsongeschiktheidspercentage ten onrechte op minder dan 15% is vastgesteld. Zoals het UWV ter zitting terecht heeft gesteld, heeft het UWV in deze zaak geen beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid als zodanig gemaakt. Het gaat erom dat eiser inkomsten heeft gehad, waarvan hij ten onrechte geen melding heeft gemaakt en op grond waarvan is vastgesteld dat eiser in de periode van 24 november 2020 tot en met 31 maart 2021 € 13.682,61 te veel WAO-uitkering heeft ontvangen.
Boete
16. De stelling van eiser dat het UWV niet tot oplegging van een boete heeft mogen overgaan, volgt de rechtbank niet. Zoals hiervoor overwogen onder 14, heeft eiser door geen melding te maken van zijn inkomsten uit de hennepplantage de inlichtingenplicht als bedoeld in artikel 80, eerste lid, van de Wet WAO geschonden. De rechtbank vindt dat eiser van deze schending van de inlichtingenplicht een verwijt kan worden gemaakt. Het had hem redelijkerwijs duidelijk moeten zijn dat de aanwezigheid van een hennepplantage in zijn woning van invloed is op zijn recht op uitkering. Omdat eiser niet aan de inlichtingenplicht heeft voldaan was het UWV gehouden aan hem een bestuurlijke boete op te leggen.
17. De rechtbank volgt eiser ook niet in de stelling dat het UWV op grond van artikel 5:44 van de Awb niet had mogen overgaan tot het opleggen van een boete. Volgens het eerste lid van deze bepaling legt het bestuursorgaan geen bestuurlijke boete op, indien tegen de overtreder wegens dezelfde gedraging een strafvervolging is ingesteld en het onderzoek ter terechtzitting is begonnen, dan wel een strafbeschikking is uitgevaardigd. Beoordeeld moet dus worden of hier sprake is van "dezelfde gedraging" in de zin van artikel 5:44, eerste lid, van de Awb. De rechtbank stelt vast dat weliswaar de context waarin de beboete gedraging heeft plaatsgevonden dezelfde is, namelijk de aanwezigheid van een hennepplantage in de woning van eiser, maar dat de gedraging waarvoor het UWV de boete heeft opgelegd verschilt van de gedraging waarvoor de strafrechter een straf heeft opgelegd. Uit het vonnis van de strafrechter van 30 mei 2023 blijkt dat aan eiser een voorwaardelijke taakstraf is opgelegd vanwege het overtreden van artikel 3, onder B, van de Opiumwet. De aan eiser opgelegde bestuurlijke boete is een sanctie vanwege het overtreden van artikel 80, eerste lid, van de WAO. Deze overtreden bepalingen beschermen niet een soortgelijk belang. Het beschermd belang van artikel 3, onder B, van de Opiumwet is het voorkomen van verspreiding van verdovende middelen. Het beschermd belang van artikel 80, eerste lid, van de Wet WAO is de rechtmatige verstrekking van een WAO-uitkering. Van "dezelfde gedraging" is dus geen sprake. Het opleggen van een bestuurlijke boete is daarom niet in strijd met artikel 5:44, eerste lid, van de Awb.
18. De rechtbank volgt eiser niet in zijn stelling dat de boete te hoog is. Het UWV is bij het bepalen van de hoogte van de boete uitgegaan van een benadelingsbedrag van € 13.682,61 en een normale verwijtbaarheid (50%) en heeft het boetebedrag vervolgens vastgesteld op de maximaal op te leggen boete van € 5.800,00. Over de hoogte van de boete zijn nadere regels gesteld in het Boetebesluit socialezekerheidswetten (Boetebesluit). Bij verminderde verwijtbaarheid wordt de bestuurlijke boete verlaagd. Dat wordt bepaald aan de hand van de omstandigheden op het moment dat de inlichtingen verstrekt hadden moeten worden. Van normale verwijtbaarheid kan worden uitgegaan indien geen sprake is van opzet of grove schuld ten aanzien van de overtreding van de inlichtingenplicht. De rechtbank volgt het UWV dat in deze zaak sprake is van normale verwijtbaarheid. Het UWV heeft voldoende gemotiveerd dat er geen bijzondere feiten of omstandigheden zijn geweest waardoor eiser niet heeft kunnen voldoen aan de informatieplicht. De rechtbank acht de opgelegde boete dan ook passend en geboden.
De rechtbank vindt dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende heeft gemotiveerd waarom de aangevoerde medische gronden geen aanleiding geven om een dringende reden aan te nemen. De toename van de depressieve klachten leidt niet tot onaanvaardbare consequenties. De verzekeringsarts bezwaar en beroep weegt daarbij mee dat eiser al lange tijd bekend is met recidiverende depressies. Een terugval is daarin niet als uitzonderlijk te omschrijven. De rechtbank kan die toelichting volgen. Er zijn geen andere dringende redenen aannemelijk geworden op grond waarvan het UWV van boeteoplegging had moeten afzien.

Conclusie en gevolgen

19. Het UWV heeft terecht vastgesteld dat eiser de inlichtingenplicht heeft geschonden. Het UWV heeft daarom terecht over de periode van 24 november 2020 tot en met 31 maart 2021 de WAO-uitkering van eiser herzien en teruggevorderd en aan eiser een boete opgelegd.
20. Het beroep van eiser is ongegrond. Dit betekent dat hij geen gelijk krijgt. Omdat eiser in beroep geen gelijk krijgt, worden de door hem gemaakte proceskosten of het betaalde griffierecht niet vergoed.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 26 juni 2023 door mr. S.E.C. Debets, rechter, in aanwezigheid van mr. J.B.C. Hoeksel, griffier.
griffier
rechter
De uitspraak is verzonden op 26 juni 2023.
en zal binnen een week na deze datum openbaar gemaakt worden door publicatie op rechtspraak.nl.

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 7 maart 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:707.
2.Idem.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 11 december 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4531.
4.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 18 december 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:4127.
5.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 20 januari 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:133.
6.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 13 januari 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:234.