ECLI:NL:RBMNE:2020:2738

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
16 juli 2020
Publicatiedatum
14 juli 2020
Zaaknummer
AWB - 19 _ 3693 en UTR 20/635
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van bijstandsuitkering en terugvordering van onterecht ontvangen bijstand na schending van de inlichtingenplicht

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 16 juli 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Almere. De eiser ontving bijstand naar de norm voor gehuwden, maar zijn recht op bijstand werd door verweerder ingetrokken met terugwerkende kracht tot 16 november 2014. Dit besluit volgde na een onderzoek naar de rechtmatigheid van de verleende bijstand, dat was gestart naar aanleiding van anonieme tips. De rechtbank oordeelde dat eiser zijn inlichtingenplicht had geschonden door niet te melden dat hij op geld waardeerbare arbeid verrichtte, ondanks dat hij geen administratie had overgelegd die zijn stellingen kon onderbouwen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser in de periode van 16 november 2014 tot 4 maart 2019 activiteiten heeft verricht die als arbeid kunnen worden aangemerkt, ondanks zijn bewering dat hij dit als hobby beschouwde. De rechtbank oordeelde dat de schending van de inlichtingenplicht een rechtsgrond vormde voor de intrekking van de bijstand. Eiser had geen deugdelijke administratie overgelegd en kon niet aantonen dat hij recht had op bijstand. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond en bevestigde de besluiten van verweerder om de bijstand in te trekken en de onterecht ontvangen bijstand terug te vorderen tot een bedrag van € 78.179,47.

Eiser voerde aan dat zijn medische situatie dringende redenen vormde om van terugvordering af te zien, maar de rechtbank oordeelde dat zijn medische problemen geen gevolg waren van de terugvordering en dat hij geen bewijs had geleverd van onaanvaardbare sociale of financiële gevolgen. De rechtbank verklaarde ook dit beroep ongegrond. De uitspraak is gedaan in een enkelvoudige kamer en is niet openbaar uitgesproken vanwege coronamaatregelen, maar zal alsnog openbaar worden gemaakt zodra dat mogelijk is.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Almere
Bestuursrecht
zaaknummers: UTR 19/3693 en UTR 20/635

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 juli 2020 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. R.J. Hoogeveen),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Almere, verweerder

(gemachtigde: M.W. Meijer).

Procesverloop

Bij besluit van 4 maart 2019 (het primaire besluit I) heeft verweerder eisers recht op bijstand met ingang van 16 november 2014 ingetrokken.
Bij besluit van 9 september 2019 (het bestreden besluit I) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit I beroep ingesteld. Dit beroep is geregistreerd onder zaaknummer UTR 19/3693.
Bij besluit van 18 september 2019 (het primaire besluit II) heeft verweerder de aan eiser over de periode van 16 november 2014 tot en met 31 december 2018 betaalde bijstand teruggevorderd tot een bedrag van € 78.179,47.
Bij besluit 31 januari 2020 (het bestreden besluit II) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit II beroep ingesteld. Dit beroep is geregistreerd onder zaaknummer UTR 20/635.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 juni 2020 via Skype. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De rechtbank neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan. Eiser ontving samen met zijn echtgenote, mevrouw [A] , bijstand naar de norm voor gehuwden. Naar aanleiding van diverse anonieme tips is verweerder op 16 november 2018 een onderzoek gestart naar de rechtmatigheid van de verleende bijstand. De bevindingen van dit onderzoek zijn neergelegd in het “TIP RAPPORT BC” van 1 maart 2019. Vervolgens heeft de besluitvorming plaatsgevonden zoals weergegeven onder het kopje ‘Procesverloop’.
De intrekking (UTR 19/3693)
2. Verweerder heeft het recht op bijstand met ingang van 16 november 2014 ingetrokken, omdat eiser zijn inlichtingenplicht heeft geschonden. Verweerder heeft in dit kader overwogen dat eiser op geld waardeerbare arbeid heeft verricht en dat hij hier inkomsten uit heeft verkregen. Eiser heeft hiervan geen melding gemaakt. Nu eiser geen administratie heeft overgelegd is het recht op bijstand niet vast te stellen, om welke reden verweerder het recht op bijstand heeft ingetrokken.
3. Het besluit waarbij het recht op bijstand wordt ingetrokken is een voor eiser belastend besluit. Daarom moet verweerder aannemelijk maken dat aan de voorwaarden voor intrekking is voldaan. [1] De daarbij te beoordelen periode is 16 november 2014 tot 4 maart 2019.
4. Uit het onderzoek van verweerder is gebleken dat eiser in de te beoordelen periode twee Facebookpagina’s had genaamd “ [naam ] ”. Uit onderzoek op deze twee profielen is gebleken dat eiser is afgebeeld op flyers die aangeven wanneer [naam ] optreedt. Verder zijn er over de periode van 3 november 2013 tot en met 10 januari 2019 in totaal 237 flyers geplaatst op de facebookprofielen van [facebookprofiel 1] en [facebookprofiel 2] waar eiser op stond afgebeeld dan wel de naam [naam ] stond genoemd. Ook stonden er entreeprijzen op genoemd. Verder stond er op de website van [website] een affiche waarop eiser staat afgebeeld met daarin de mededeling dat in het restaurant elke vrijdag, zaterdag en zondag live entertainment wordt aangeboden. Tickets voor oudejaarsavond werden voor € 20,- aangeboden. Op de facebookpagina van [B] in [woonplaats] werden kaarten aangeboden voor € 43,- en € 55,- voor een optreden van onder andere eiser. Eiser heeft verder - nadat hij eerst had verklaard dat hij de persoon op de flyers niet was, hij niet heeft gewerkt en daarom ook geen administratie heeft bijgehouden - verklaard dat hij de man op de flyers is, hij sinds de aanvang van de uitkering in 2014 als gast voor publiek zingt, maar dat hij dit ziet als een hobby. Eiser heeft verklaard hiervoor geen geld te krijgen, maar wel benzinegeld en gratis eten en drinken. Eiser heeft geen agenda of administratie bijgehouden.
5. Eiser voert aan dat hij zijn inlichtingenplicht niet heeft geschonden. Eiser heeft niet regelmatig opgetreden. Verweerder heeft ook niet aannemelijk gemaakt dat eiser in de te beoordelen periode inkomsten uit werk heeft gehad en heeft daarom niet aan zijn bewijslast voldaan. Eiser betwist niet dat hij in de te beoordelen periode af en toe als gast heeft gezongen, maar hij heeft hier geen inkomsten uit ontvangen. Zingen is een hobby van eiser en fungeerde voor hem als uitlaatklep en heeft een positief effect gehad op zijn medische gesteldheid. Eiser zong ook af en toe uit sociale overwegingen. De verklaring van de heer [C] , die pianist is bij [naam ] , weerspreekt het standpunt van verweerder. Dat de foto van eiser is gebruikt op flyers betekent niet dat eiser op de desbetreffende evenementen ook daadwerkelijk aanwezig was.
6. Volgens vaste rechtspraak [2] moet het meer dan incidenteel ten gehore brengen van muziek voor publiek worden aangemerkt als op geld waardeerbare arbeid waarvoor een tegenprestatie bedongen kan worden. Hiervan was naar het oordeel van de rechtbank bij eiser in de te beoordelen periode sprake. Daartoe is van belang dat uit de aankondigingen op Facebook blijkt dat de optredens professioneel van opzet waren en de optredens tegen betaling van een entreeprijs toegankelijk waren voor publiek [3] . Verder blijkt uit de onder 4. weergegeven verklaring van eiser dat hij geld ontving voor benzine en dat hij gratis mocht eten en drinken tijdens zijn optredens. Daarnaast heeft verweerder diverse flyers overgelegd met een aankondiging van een muziekoptreden, waarop eisers naam/pseudoniem en/of zijn afbeelding staat vermeld. De door [C] , medewerker en pianist bij club [naam ] in [vestigingsplaats] , afgelegde verklaring waar eiser naar heeft verwezen maakt de beoordeling niet anders. Deze verklaring biedt juist steun aan het standpunt van verweerder dat eiser in de te beoordelen periode meer dan incidenteel in een club heeft gezongen. De stelling van eiser ter zitting dat geen sprake was van ‘optreden’ maar ‘zingen als gast’ maakt de beoordeling ook niet anders, nu het hier niet om een relevant onderscheid gaat.
7.
Volgens eveneens vaste rechtspraak [4] is het verrichten van op geld waardeerbare activiteiten een omstandigheid die voor het recht op bijstand van belang kan zijn, ongeacht de intentie waarmee die werkzaamheden worden verricht en ongeacht of uit die werkzaamheden daadwerkelijk inkomsten worden genoten. Van betekenis is in dit verband dat voor de verlening van bijstand, gelet op het bepaalde in artikel 31, eerste lid, in verbinding met artikel 32, eerste lid, van de Participatiewet (Pw) niet alleen van belang is het inkomen waarover de betrokkene daadwerkelijk beschikt, maar ook het inkomen waarover hij redelijkerwijs kan beschikken. Ook indien eiser, zoals hij stelt, geen geld ontving voor het zingen is dit niet relevant, aangezien voor een dergelijke activiteit normaal gesproken inkomsten worden ontvangen of kunnen worden bedongen. Verweerder hoeft dus ook, anders dan eiser heeft gesteld, niet aan te tonen dat eiser voor zijn activiteiten geld heeft ontvangen. Dat het hier, zoals eiser stelt, gaat om een bij wijze van hobby uitgeoefende activiteit is volgens vaste rechtspraak evenmin relevant [5] .
8. De inlichtingenplicht is een objectief geformuleerde verplichting, waarbij de vraag naar verwijtbaarheid geen rol speelt. [6] Het had eiser redelijkerwijs duidelijk moeten zijn dat zijn activiteiten van invloed konden zijn op het recht op bijstand. Doordat eiser die activiteiten niet heeft gemeld bij verweerder, heeft hij zijn inlichtingenplicht geschonden. Schending van deze verplichting levert een rechtsgrond op voor intrekking van de bijstand indien als gevolg daarvan niet kan worden vastgesteld of en, zo ja, in hoeverre de betrokkene verkeert in bijstandbehoevende omstandigheden. Het is dan aan de betrokkene aannemelijk te maken dat hij, indien hij destijds wel aan de inlichtingenverplichting zou hebben voldaan, over de betreffende periode recht op volledige dan wel aanvullende bijstand zou hebben gehad.
9. Eiser heeft geen deugdelijke administratie overgelegd waaruit valt af te leiden wat de duur en frequentie van de optredens is geweest. Op grond van de gedingstukken is daarin ook overigens geen inzicht te verkrijgen. Eiser betwist namelijk dat hij bij alle evenementen waarop hij ook op de flyer is te zien aanwezig is geweest, maar hij heeft geen inzicht gegeven in de dagen waarop hij dan wel muziek ten gehore heeft gebracht. Gelet hierop heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat als gevolg van schending van de inlichtingenverplichting het recht op bijstand over de te beoordelen periode niet is vast te stellen. Verweerder was daarom gehouden de bijstand over de te beoordelen periode in te trekken.
10. Gelet op wat hiervoor is overwogen is het beroep met zaaknummer UTR 19/3693 ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De terugvordering (UTR 20/635)
11. Verweerder heeft de aan eiser over de periode van 16 november 2014 tot en met 31 december 2018 betaalde bijstand teruggevorderd tot een bedrag van € 78.179,47.
12. Nu verweerder sprake is van schending van de inlichtingenplicht, is verweerder op grond van artikel 58, eerste lid, van de Pw gehouden de gemaakte kosten van de ten onrechte verleende bijstand van eiser terug te vorderen.
13. Eiser voert aan dat, gelet op zijn medische situatie, sprake is van dringende redenen om van terugvordering af te zien. Eiser heeft na een ongeval in 2011 forse psychische klachten gekregen. Deze klachten waren zodanig dat eiser zelfmoordneigingen heeft ontwikkeld.
14. Dringende redenen om van terugvordering af te zien kunnen slechts zijn gelegen in onaanvaardbare sociale of financiële gevolgen van een terugvordering voor de betrokkene. Het moet dan gaan om incidentele gevallen, waarin iets bijzonders en uitzonderlijks aan de hand is en waarin een individuele afweging van alle relevante omstandigheden plaatsvindt. De medische problemen van eiser, zoals hij die nader heeft onderbouwd met stukken, zijn geen gevolg van de terugvordering, nu deze volgens eiser voortvloeien uit een ongeval dat in 2011 heeft plaatsgevonden. [7] Eiser heeft geen medische of andere stukken in het geding gebracht waaruit blijkt dat de terugvordering bij hem tot onaanvaardbare sociale of financiële gevolgen leidt.
15. Gelet op wat hiervoor is overwogen is het beroep met zaaknummer UTR 20/635 ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 16 juli 2020 door mr. G.P. Loman, rechter, in aanwezigheid van mr. K.S. Smits, griffier. Als gevolg van maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Voetnoten

1.Zie overweging 4.2 van de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 24 april 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:1255
2.Zie de uitspraak van de CRvB van 7 april 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:874
3.Zie de uitspraak van de CRvB van 7 januari 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:12
4.Zie de uitspraak van de CRvB van 8 mei 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BW5646
5.Zie de uitspraak van de CRvB van 30 juni 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:2141
6.Zie de uitspraak van de CRvB van 9 april 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:1381
7.Zie de uitspraak van de CRvB van 18 februari 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:439.