ECLI:NL:RBMNE:2022:1731

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
6 mei 2022
Publicatiedatum
2 mei 2022
Zaaknummer
21/4940
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtmatigheid van de beëindiging en terugvordering van bijstandsuitkering in verband met studietoeslag Wtos

In deze zaak heeft eiseres, een jongere die vanaf 5 oktober 2020 een bijstandsuitkering ontving, bezwaar gemaakt tegen de beëindiging en terugvordering van haar bijstandsuitkering door het dagelijks bestuur van de RDWI. De rechtbank Midden-Nederland heeft op 6 mei 2022 uitspraak gedaan in deze zaak. Eiseres ontving een bijstandsuitkering van € 261,44 per maand, maar na melding van een studietoeslag op grond van de Wtos door DUO, heeft verweerder haar bijstandsuitkering per 1 augustus 2021 beëindigd en een bedrag van € 2.583,24 teruggevorderd. Verweerder stelde dat eiseres haar inlichtingenplicht had geschonden door de studietoeslag niet te melden, wat leidde tot een te hoge bijstandsuitkering. Eiseres betwistte deze claim en voerde aan dat de studietoeslag geen voorliggende voorziening is en dat de terugvordering onaanvaardbare gevolgen voor haar zou hebben.

De rechtbank heeft de beroepsgronden van eiseres beoordeeld en geconcludeerd dat de studietoeslag op grond van de Wtos wel degelijk als inkomen moet worden aangemerkt en dat eiseres haar inlichtingenplicht heeft geschonden. De rechtbank oordeelde dat er geen recht op bijstand bestond in de bestreden periode, omdat de studietoeslag de bijstandsnorm overschreed. De rechtbank heeft ook vastgesteld dat de terugvordering van de bijstandsuitkering rechtmatig was, omdat eiseres niet had aangetoond dat er dringende redenen waren om van terugvordering af te zien. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/4940

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 mei 2022 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. W. Kort),
en

het dagelijks bestuur van de RDWI (verweerder)

(gemachtigde: A. Hoekerd).

Inleiding en procesverloop

1. Eiseres heeft vanaf 5 oktober 2020 een bijstandsuitkering ontvangen naar de norm voor een alleenstaande van 18, 19 of 20 jaar. De hoogte is destijds vastgesteld op een bedrag van € 261,44 [1] per maand.
2. Verweerder heeft enige tijd na toekenning van de bijstandsuitkering het signaal van DUO [2] ontvangen, dat eiseres een opleiding volgde en studietoeslag kreeg op grond van de Wtos. [3] Deze toeslag is in november 2020 uitbetaald, met terugwerkende kracht vanaf oktober 2020. Het gaat om een bedrag van € 365,26 per maand.
3. Met het besluit van 7 september 2021 (het primaire besluit 1) heeft verweerder de bijstandsuitkering van eiseres beëindigd per 1 augustus 2021 en tevens ingetrokken over de periode van 5 oktober 2020 tot en met 31 juli 2021 (hierna: de bestreden periode).
4. Vervolgens heeft verweerder met het besluit van 22 september 2021 (het primaire besluit 2) over de periode van 5 oktober 2020 tot en met 31 juli 2021 een bedrag van € 2.583,24 teruggevorderd. De reden die verweerder voor de primaire besluiten 1 en 2 geeft, is dat eiseres de studietoeslag niet uit zichzelf heeft gemeld. Eiseres had dit volgens verweerder wel moeten doen, omdat de studietoeslag de bijstandsnorm te boven gaat.
5. Eiseres is het hier om verschillende redenen niet mee eens en heeft tijdig bezwaar gemaakt tegen de primaire besluiten 1 en 2. Met het besluit van 3 november 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar tegen beide besluiten ongegrond verklaard. Hiertegen richt zich het beroep.
6. De rechtbank heeft het beroep op 9 maart 2022 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Inhoud van het bestreden besluit (in essentie)

7. Verweerder stelt dat eiseres haar inlichtingenplicht [4] heeft geschonden. Zij heeft namelijk geen melding gemaakt van de ontvangen studietoeslag. Dit terwijl het bedrag aan toeslag per maand hoger lag dan de voor eiseres geldende bijstandsnorm. Terzijde merkt verweerder ook op dat eiseres vanaf 1 juli 2021 werkzaam was bij een winkel. Verweerder legt dit feit niet ten grondslag aan het bestreden besluit. [5]
8. Tijdens de zitting heeft verweerder het standpunt ingenomen dat de studietoeslag op grond van de Wtos een voorliggende voorziening is. Verweerder heeft daartoe verwezen naar twee uitspraken van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) [6] .
9. Het ten onrechte verstrekte bedrag aan bijstandsuitkering van € 2.583,24 moet volgens verweerder worden teruggevorderd. Eiseres heeft namelijk geen redenen aangevoerd die maken dat moet worden afgezien van terugvordering. Deze redenen zijn er volgens verweerder niet, omdat eiseres met verweerder contact kan opnemen over een betalingsregeling.
10. Verweerder stelt dat deze procedure geen betrekking heeft op het verzoek van eiseres om bijzondere bijstand. Zij kan hiervoor een aparte aanvraag indienen.

De beroepsgronden (in essentie)

11. Eiseres betwist dat zij de inlichtingenplicht heeft geschonden. Verweerder heeft namelijk al in november 2020 via Suwinet een melding ontvangen over het feit dat zij studiefinanciering heeft gekregen. Kort daarna was verweerder op de hoogte van de Wtos-toeslag per oktober 2020. Desondanks heeft verweerder stilgezeten tot en met september 2021. Volgens eiseres maakt dit dat verweerder over een periode van zes maanden vanaf 20 november 2020 niet had mogen terugvorderen. Het is onzorgvuldig dat verweerder toch heeft teruggevorderd over de hele periode.
12. De toeslag die eiseres heeft gekregen op grond van de Wtos is volgens haar geen passende en toereikende (voorliggende) voorziening om in de kosten van het bestaan te kunnen voorzien. De wetgever heeft de toeslag ook niet als zodanig aangemerkt. De toeslag is enkel een tegemoetkoming in studiekosten. Volgens de wetsgeschiedenis kan een jongere die onderwijs volgt en die in verband hiermee een toeslag op grond van de Wtos ontvangt, indien hij onvoldoende middelen heeft om in het bestaan te voorzien, in aanmerking komen voor bijstand. [7]
13. Het terugvorderen van de verstrekte bijstand zal tot onaanvaardbare sociale en/of financiële gevolgen leiden voor eiseres. Zij is net volwassen geworden en wordt direct opgezadeld met een forse schuld. Dit geeft haar een oneerlijke achterstand bij het opbouwen van een eigen leven. In lijn hiermee is het besluit in strijd met het evenredigheidsbeginsel, omdat het nadeel voor eiseres veel groter is dan het door verweerder nagestreefde doel.
14. De noodzakelijke kosten van het bestaan van eiseres overstijgen de bijstandsnorm en zij kan hiervoor geen beroep doen op haar ouders. Om deze reden had bijzondere bijstand moeten worden toegekend, ofwel de bijstandsuitkering had moeten worden afgestemd op de individuele situatie van eiseres. [8]

Beoordeling door de rechtbank

Omvang van het geding
15. De rechtbank overweegt dat de omvang van een geding wordt gevormd door de onderwerpen waar met het bestreden besluit op is beslist (buitengrens). Deze onderwerpen worden door de rechtbank beoordeeld (op grond van en) voor zover hier beroepsgronden tegen zijn aangevoerd (binnengrens). Los hiervan worden enkele specifieke onderwerpen ambtshalve getoetst.
16. Het bestreden besluit gaat over de beëindiging, intrekking en terugvordering van de bijstandsuitkering over de periode van 5 oktober 2020 tot en met 31 juli 2021. Dit is de buitengrens van het onderhavige geding. Op grond van de tekst van het bestreden besluit en wat verweerder op zitting naar voren heeft gebracht, begrijpt de rechtbank dat de grondslag van het bestreden besluit tweeledig is. Ten eerste heeft verweerder de Wtos aangemerkt als voorliggende voorziening. Ten tweede heeft verweerder de hoogte van de Wtos ten opzichte van het normbedrag in acht genomen. Bij dit laatste is de middelentoets van belang.
17. De beroepsgrond van eiseres dat verweerder de hoogte van de toegekende bijstandsuitkering had moeten afstemmen [9] , omdat zij door individuele omstandigheden hogere noodzakelijke kosten heeft, valt buiten de buitengrens van het onderhavige geding. Het bestreden besluit heeft immers geen betrekking op de hoogte van de toegekende uitkering. Indien eiseres het niet eens was met de hoogte van de toegekende uitkering, dan had zij tegen het besluit waarbij haar de uitkering werd toegekend bezwaar kunnen maken. Ook het argument van eiseres dat zij aanspraak zou kunnen maken op bijzondere bijstand valt buiten de buitengrens van het onderhavige geding. Het bestreden besluit gaat hier niet over. Dit had slechts gekund, als eiseres een aanvraag tot toekenning van bijzondere bijstand had ingediend. Van een dergelijke aanvraag is evenwel geen sprake geweest.
Is de Wtos een voorliggende voorziening?
18. In artikel 15, eerste lid, van de Pw is over een voorliggende voorziening opgenomen:
“Geen recht op bijstand bestaat voor zover een beroep kan worden gedaan op een voorliggende voorziening die, gezien haar aard en doel, wordt geacht voor de belanghebbende toereikend en passend te zijn. Het recht op bijstand strekt zich evenmin uit tot kosten die in de voorliggende voorziening als niet noodzakelijk worden aangemerkt.”
19. Uit de uitspraak van de meervoudige kamer van de CRvB van 2 juni 2015 [10] volgt dat een tegemoetkoming op grond van de Wtos niet kan worden aangemerkt als voorliggende voorziening. De CRvB verwijst hierbij naar de wetsgeschiedenis van de totstandkoming van artikel 13, tweede lid, van de WWB [11] . Hierin is onder meer het volgende opgenomen:
“Volgt een jongere onderwijs en ontvangt hij in verband daarmee een tegemoetkoming op grond van de WTOS, en heeft de jongere voorts onvoldoende middelen om in zijn bestaan te voorzien, dan kan hij, met inachtneming van de verplichtingen van de WWB, in aanmerking komen voor bijstand.” [12] De rechtbank concludeert dat verweerder de studietoeslag ten onrechte heeft aangemerkt als voorliggende voorziening. [13] In het geval van een voorliggende voorziening zou immers in het geheel geen recht op bijstand bestaan, in welke vorm dan ook. Dit laatste strookt niet met de weergegeven wetsgeschiedenis.
Moet de Wtos in acht worden genomen voor de middelentoets?
20. Uit het voorgaande volgt dat de eerste stap, namelijk of sprake is van een uitsluitingsgrond, geen obstakel vormt. Aan het bestreden besluit is echter ook ten grondslag gelegd dat de studietoeslag op grond van de Wtos de voor eiseres geldende algemene bijstandsnorm te boven gaat. De hoogte van de algemene bijstand zou dan nihil zijn, omdat deze het verschil is tussen het inkomen en de bijstandsnorm. [14] Alle vermogens- en inkomensbestanddelen waarover de alleenstaande of het gezin beschikt of redelijkerwijs kan beschikken, worden tot de middelen gerekend. [15] Dit geldt alleen niet voor nadrukkelijk (limitatief) genoemde uitzonderingen. [16]
21. In dit kader is van belang dat de tegemoetkoming die eiseres op grond van de Wtos heeft ontvangen bestaat uit een basistoelage van € 280,45 per maand en een aanvullende toelage van € 84,41 per maand voor een uitwonende leerling. Eiseres heeft niet weersproken dat de basistoelage alleen al het voor haar geldende normbedrag aan algemene bijstand te boven gaat. In artikel 33, derde lid, van de Pw is bepaald dat de basistoelage op grond van de Wtos in aanmerking moet worden genomen als inkomen. Deze valt daarom niet onder de vrij te laten middelen.
22. De rechtbank concludeert dat in de bestreden periode geen recht bestond op algemene bijstand. Zoals eerder overwogen (zie onder 17) ligt in deze procedure niet voor of er wel recht zou zijn geweest op bijzondere bijstand.
Kan de terugvordering standhouden?
23. Eiseres heeft de inlichtingenplicht [17] geschonden, omdat zij niet uit eigen beweging de basistoelage Wtos voor een uitwonende bij verweerder heeft gemeld, terwijl deze wel van belang is voor het recht op bijstand. Het argument dat de gegevens hierover al in Suwinet stonden, maakt dit niet anders. [18] Ook het beroep op de zesmaandenjurisprudentie slaagt niet, omdat verweerder in het geval van een schending van de inlichtingenplicht gehouden is het te veel ontvangen bedrag aan bijstand terug te vorderen. [19]
24. De rechtbank overweegt dat slechts kan worden afgezien van terugvordering als zich dringende redenen voordoen. Dit is enkel het geval bij onaanvaardbare sociale en/ of financiële gevolgen voor de betrokkene. Het moet dan gaan om gevallen waarin iets bijzonders en uitzonderlijks aan de hand is. In die gevallen zal een individuele afweging van alle relevante omstandigheden moeten plaatsvinden. Degene die zich beroept op dringende redenen, moet die redenen aannemelijk maken. Eiseres is hierin niet geslaagd. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat de financiële gevolgen van een besluit tot terugvordering zich in het algemeen pas voordoen als daadwerkelijk tot invordering wordt overgegaan. In dat kader heeft eiseres als schuldenaar bescherming (of kan zij die inroepen) van de regels over de beslagvrije voet als neergelegd in het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. [20] Ook heeft verweerder meegedeeld dat eiseres contact kan opnemen over een betalingsregeling.

Conclusie

25. Het beroep is ongegrond.
26. Voor een veroordeling in de proceskosten of vergoeding van het griffierecht bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.A. Schaaf, rechter, in aanwezigheid van
mr. S. van den Broek, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 6 mei 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 20, eerste lid, onder a, van de Participatiewet ( Pw).
2.Dienst Uitvoering Onderwijs
3.Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten
4.Op grond van artikel 17, eerste lid, van de Pw.
5.Zie bovenaan pagina 3 van het bestreden besluit, waar verweerder woordelijk heeft opgenomen dat dit onbesproken blijft.
6.Te weten de uitspraken van 26 maart 2013 (ECLI:NL:CRVB:2013:BZ5578, r.o. 5.6) en van 3 mei 2016 (ECLI:NL:CRVB:2016:1719, r.o. 4.3).
7.Eiseres verwijst naar TK 2010-2011, 32 815, nr. 7 pagina 8.
8.Eiseres verwijst naar artikel 18, eerste lid, van de Pw.
9.Op grond van artikel 18, eerste lid, van de Pw.
10.ECLI:NL:CRVB:2015:1701, r.o. 4.6 en 4.7.
11.Wet Werk en Bijstand.
12.Kamerstukken II 2010/11, 32 815, nr. 7, p. 7-8.
13.Zie ook de uitspraak van 5 november 2020, van de rechtbank Gelderland, ECLI:NL:RBGEL:2020:5909 r.o. 4.
14.Op grond van artikel 19, tweede lid, van de Pw.
15.Artikel 31, eerste lid, van de Pw.
16.Op grond van artikel 31, tweede lid, van de Pw.
17.Op grond van artikel 17, eerste lid, van de Pw.
18.Zie de uitspraak van de CRvB van 14 december 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:3158.
19.Zie de uitspraak van de CRvB van 9 november 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:2788 r.o. 4.6.
20.Zie de uitspraak van de CRvB van 1 maart 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:436 r.o. 5.5.1. en 5.5.2.