Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 mei 2022 in de zaak tussen
[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres
het dagelijks bestuur van de RDWI (verweerder)
Inleiding en procesverloop
Inhoud van het bestreden besluit (in essentie)
De beroepsgronden (in essentie)
Beoordeling door de rechtbank
“Geen recht op bijstand bestaat voor zover een beroep kan worden gedaan op een voorliggende voorziening die, gezien haar aard en doel, wordt geacht voor de belanghebbende toereikend en passend te zijn. Het recht op bijstand strekt zich evenmin uit tot kosten die in de voorliggende voorziening als niet noodzakelijk worden aangemerkt.”
“Volgt een jongere onderwijs en ontvangt hij in verband daarmee een tegemoetkoming op grond van de WTOS, en heeft de jongere voorts onvoldoende middelen om in zijn bestaan te voorzien, dan kan hij, met inachtneming van de verplichtingen van de WWB, in aanmerking komen voor bijstand.” [12] De rechtbank concludeert dat verweerder de studietoeslag ten onrechte heeft aangemerkt als voorliggende voorziening. [13] In het geval van een voorliggende voorziening zou immers in het geheel geen recht op bijstand bestaan, in welke vorm dan ook. Dit laatste strookt niet met de weergegeven wetsgeschiedenis.