ECLI:NL:RBMNE:2024:1699

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
21 maart 2024
Publicatiedatum
19 maart 2024
Zaaknummer
UTR 23/4041
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toegang tot huishoudelijke hulp en proceskostenvergoeding in bezwaar onder de Wmo

In deze zaak heeft eiser, die gebruik maakt van huishoudelijke hulp op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo), beroep ingesteld tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor verlenging van deze hulp. De rechtbank Midden-Nederland heeft op 21 maart 2024 uitspraak gedaan in deze zaak. Eiser had eerder een eigen bijdrage van € 19,- per maand betaald aan het CAK voor de huishoudelijke hulp, maar zijn aanvraag voor verlenging werd afgewezen door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Leusden. Eiser maakte bezwaar tegen deze afwijzing, maar het bezwaar werd kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, omdat eiser inmiddels weer toegang had gekregen tot de huishoudelijke hulp en er geen procesbelang meer was. De rechtbank overwoog dat het hebben van een louter principieel belang onvoldoende is voor het aannemen van procesbelang. Eiser had ook gevraagd om een hogere proceskostenvergoeding in bezwaar, maar de rechtbank oordeelde dat verweerder terecht het forfaitaire systeem had toegepast en geen hoorzitting had hoeven houden. Eiser heeft geen deugdelijke onderbouwing gegeven voor de gevraagde schadevergoeding, waardoor dit verzoek ook werd afgewezen. De rechtbank concludeert dat er geen plaats is voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Amersfoort
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 23/4041

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 maart 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: M.A.T. Huisman),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Leusden

(gemachtigde: B. Harmsen).

Inleiding

1. Eiser heeft gebruik gemaakt van huishoudelijke hulp op grond van de Wmo 2015. [1] Hiervoor heeft hij een eigen bijdrage betaald aan het CAK van € 19,- per maand. Eiser heeft verlenging gevraagd van deze huishoudelijke hulp.
2. Met het besluit van 16 februari 2023 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag voor huishoudelijke hulp afgewezen. Hiertegen heeft eiseres bezwaar gemaakt.
3. Voorafgaand aan het nemen van een beslissing op het bezwaar heeft verweerder met de brief van 7 maart 2023 een voorstel gedaan voor een minnelijke regeling. Eiser heeft niet ingestemd met dit voorstel.
4. Met de beslissing op bezwaar van 6 juli 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. Voor de motivering is verwezen naar het advies van de commissie bezwaarschriften (de commissie). Eiser heeft beroep ingesteld.
5. De rechtbank heeft het beroep op 8 februari 2024 op zitting behandeld. Eiser was aanwezig samen met zijn gemachtigde, evenals de gemachtigde van verweerder.

Inhoud bestreden besluit en advies van de commissie

6. Verweerder heeft het bezwaar kennelijk niet-ontvankelijk verklaard wegens het ontbreken van procesbelang. Voor de vraag of eiser voldoende procesbelang heeft is bepalend of het resultaat dat hij nastreeft ook daadwerkelijk kan worden bereikt en het resultaat voor hem feitelijke betekenis kan hebben. Het hebben van een louter principieel belang is onvoldoende. [2]
7. In afwachting van een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (de Raad), in een andere zaak over hetzelfde onderwerp, heeft verweerder een minnelijke regeling aangeboden. Eiser heeft weer toegang gekregen tot de huishoudelijke hulp in ieder geval totdat de Raad uitspraak heeft gedaan in hoger beroep. Ook wordt eiser gecompenseerd voor reeds ingezette hulp en gemaakte proceskosten. Inhoudelijk heeft eiser dus geen belang meer bij de behandeling van het bezwaar.
8. Verweerder ziet wel reden om proceskosten voor de bezwaarfase toe te kennen. Het primaire besluit is namelijk herroepen. Verweerder kent een bedrag van € 597,- toe voor het indienen van het bezwaarschrift.

Beroepsgronden

9. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit. Hij stelt dat de proceskostenvergoeding in bezwaar hoger had moeten worden vastgesteld, omdat het primaire besluit is herroepen en de huishoudelijke hulp in eerste instantie is beëindigd op onrechtmatige gronden. Het toegekende bedrag in de bezwaarfase compenseert bij lange na niet de feitelijk gemaakte kosten.
10. Ook had eiser graag van een hoorzitting gebruik willen maken om zijn zaak toe te lichten. Deze mogelijkheid is hem ten onrechte ontnomen.
11. Eiser vraagt om bij een gegrond beroep verweerder te veroordelen in de proceskosten en een schadevergoeding. Het gaat dan om wettelijke rente en de rente over die rente. Ook vraagt eiser een reiskostenvergoeding en onkostenvergoeding.

Beoordeling door de rechtbank

12. De rechtbank zal bij de beoordeling allereerst ambtshalve ingaan op de vraag of sprake is van procesbelang in de beroepsfase.
13. Vervolgens zal de rechtbank ingaan op de concreet ingediende beroepsgronden. Deze hebben betrekking op de gevraagde proceskosten voor de bezwaarfase en de afwezigheid van een hoorzitting.
14. Tot slot zal de rechtbank ingaan op de gevraagde proceskosten voor de beroepsfase en het verzoek om schadevergoeding.
Procesbelang bij onderhavige beroepsprocedure
15. Volgens vaste rechtspraak van de Raad [3] is sprake van voldoende procesbelang bij een inhoudelijke beoordeling als het resultaat, dat de indiener van een bezwaar- of beroepschrift met het maken van bezwaar of het indienen van (hoger) beroep nastreeft, ook daadwerkelijk kan worden bereikt en het realiseren van dat resultaat voor deze indiener feitelijk betekenis kan hebben. Het hebben van een louter formeel of principieel belang is, eveneens volgens vaste rechtspraak [4] onvoldoende voor het aannemen van (voldoende) procesbelang.
16. Verweerder heeft toegezegd dat eiser wordt gecompenseerd voor de door hem ingezette hulp in de periode dat deze niet is verstrekt. Tijdens de zitting is door partijen bevestigd dat eiser, ondanks dat hij niet akkoord is gegaan met het schikkingsvoorstel, inmiddels wel weer gebruik maakt van vanuit de Wmo geboden huishoudelijke hulp. Ook heeft verweerder bevestigd dat, onafhankelijk van de uitkomst van de hoger beroepszaak van een andere belanghebbende, voor de nu verleende huishoudelijke hulp geen terugvordering zal plaatsvinden. Eiser heeft in beroep niet verduidelijkt welk feitelijk belang hij nu nog bij deze procedure heeft. Hij heeft in zoveel woorden aangevoerd dat de communicatie over het weer opstarten van de huishoudelijke hulp onduidelijk was, maar verweerder heeft meegedeeld dat de gemachtigde van eiser hierover zowel mondeling als per e-mail op de hoogte is gebracht. Eiser is in de beroepsgronden blijven steken in de stelling dat sprake zou zijn van een onjuiste kwalificatie of vorm van toekenning van de huishoudelijke hulp, maar is niet ingegaan op wat het feitelijk nadeel voor hem is. Er wordt immers hetzelfde soort ondersteuning (huishoudelijke hulp) in dezelfde omvang geboden. Verweerder heeft meegedeeld dat als eisers (medische) situatie achteruit gaat hij opnieuw om een beoordeling van de omvang van de ondersteuning kan vragen. Het is voor de rechtbank niet duidelijk geworden welk feitelijk belang eiser – met daadwerkelijke betekenis voor eiser – nog heeft bij deze procedure. In zoverre wordt geen procesbelang aangenomen.
17. De rechtbank overweegt dat ook beroepsgronden zijn ingediend over de proceskosten in de bezwaarfase. In zoverre wordt wel een feitelijk belang nagestreefd, met betrekking tot dit punt neemt de rechtbank daarom wel procesbelang aan. [5]
Mocht verweerder afzien van het houden van een hoorzitting?
18. De vraag of verweerder van het houden van een hoorzitting mocht afzien is relevant voor de hoogte van de vergoeding van de proceskosten in bezwaar. Als een hoorzitting had plaatsgevonden, dan was deze vergoeding immers hoger uitgevallen. In de bestreden uitspraak is opgenomen dat van het horen is afgezien, omdat het bezwaar volgens verweerder kennelijk niet-ontvankelijk is vanwege het ontbreken van procesbelang.
19. De rechtbank overweegt dat onder meer als het bezwaar kennelijk niet-ontvankelijk is afgezien kan worden van het horen van de belanghebbende. [6] Dit geldt wel als een uitzondering op de hoofdregel, omdat het horen in principe een belangrijk onderdeel van de heroverweging in bezwaar is. Het gaat er dus ook hier om of het belang dat eiser heeft nagestreefd met het indienen van het bezwaarschrift daadwerkelijk kon worden bereikt en feitelijke betekenis had. Het hebben van een formeel of principieel belang is onvoldoende.
20. De vraag of er procesbelang is, wordt in het algemeen beantwoord naar de stand van zaken op het moment van het beoordelen van het rechtsmiddel. [7] Dus niet naar het moment van het instellen van het rechtsmiddel. Ten tijde van het bestreden besluit was reeds het voorstel van 7 maart 2023 aan eiser gedaan. Verweerder heeft weer toegang tot de huishoudelijke hulp op grond van de Wmo gegeven en een vergoeding voor in de tussentijd gemaakte kosten aangeboden. Eiser heeft ter zitting meegedeeld dat hij hier blij mee was, maar dat op bepaalde argumenten nog niet was ingegaan. De rechtbank overweegt dat niet duidelijk is geworden wat eiser nog meer nastreefde dan al was toegekend. De huishoudelijke hulp is voortgezet in dezelfde urenomvang als eerder toegekend. De rechtbank concludeert op grond van het voorgaande dat verweerder mocht afzien van het houden van een hoorzitting. Om deze reden is hiervoor terecht geen proceskostenvergoeding toegekend.
Had verweerder een hoger bedrag aan proceskosten moeten toekennen voor de bezwaarfase?
21. Eiser heeft allerlei facturen van zijn gemachtigde overgelegd ter onderbouwing van zijn standpunt dat de feitelijke kosten van juridische bijstand beduidend hoger liggen.
22. De rechtbank overweegt dat verweerder voor het indienen van het bezwaarschrift een vergoeding heeft toegekend van € 597,-. Dit komt overeen met het op dat moment geldende bedrag aan forfaitaire vergoeding voor het indienen van een bezwaarschrift. [8] In tegenstelling tot wat eiser stelt hoeft verweerder niet van de feitelijk gemaakte kosten uit te gaan. Voor de toekenning van proceskosten geldt een forfaitair systeem en er is geen grond om daar in dit geval van af te wijken. De beroepsgrond slaagt niet.
Is er voldoende grond om schadevergoeding toe te kennen?
23. De rechtbank overweegt dat voor de beoordeling van het verzoek om schadevergoeding van belang is dat eiser tot op zekere hoogte aannemelijk moet maken dat sprake is van daadwerkelijk geleden schade als gevolg van het bestreden besluit. Eiser heeft het in de beroepsgronden in algemene termen over vergoeding van schade die hij lijdt dan wel zal gaan lijden. Er is weliswaar gevraagd om vergoeding van juridische kosten, maar dit zijn kosten die in hoofdregel alleen vergoed worden bij een gegrond beroep. Bovendien worden deze kosten in zijn algemeenheid niet onder een schadevergoeding geschaard en geldt ook hiervoor een forfaitair systeem. Op de proceskosten in bezwaar is hiervoor reeds ingegaan (zie onder 22). De rechtbank concludeert dat geen sprake is van een deugdelijke onderbouwing van daadwerkelijk geleden schade.

Conclusie en gevolgen

24. Het beroep is ongegrond. Dit betekent dat eiser geen gelijk krijgt.
25. Bij deze uitkomst is er geen plaats voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht. De gevraagde reis- en onkosten worden daarom afgewezen, want deze vallen onder de proceskostenvergoeding.
26. De rechtbank wijst het verzoek om schadevergoeding af.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P. Lenstra, rechter, in aanwezigheid van mr. S. van den Broek, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 21 maart 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Wet maatschappelijke ondersteuning 2015.
2.Verweerder verwijst naar een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (de Raad) 24 november 2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BO4946.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 10 mei 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:1666.
4.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 7 november 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:3679.
5.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 18 augustus 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:2801 r.o. 4.1.
6.Artikel 7:3, aanhef en onder a, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
7.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 15 juni 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1685 r.o. 4.
8.Paragraaf B van de Bijlage bij het Besluit proceskosten bestuursrecht, zoals dit gold per 1 januari 2023.