18.1.Uit het proces-verbaal van bevindingen van 9 november 2023 blijkt onder andere dat de toezichthouders tijdens het aankloppen bij een van de andere kamers op de [ark 1] zagen dat er op de woonboot naast het terras een deur werd geopend ( [ark 4] ). De toezichthouders zagen en hoorden dat een man had open gedaan die hen aansprak. Desgevraagd hebben de toezichthouders het doel van hun bezoek uitgelegd. De man, die de zoon van eiseres bleek te zijn, heeft het volgende verklaard, of in woorden van gelijke strekking:
‘Ik verblijf hier in op de woonboot in [ark 4] . Ik verblijf hier samen met mijn vriendin […]. Mijn vriendin komt uit Nieuw-Zeeland. Ik ben de zoon van de eigenaresse. Ik betaal geen huur. Ik hou het hier ook een beetje in de gaten. Ik verblijf hier sinds een paar maanden. Ik denk vanaf maart 2023. Ik vertrek over een paar weken hier. Ik ga dan weg uit [plaats 1] . We hebben hier 6 kamers voor AirBnB en ik woon op een kamer die permanent wordt bewoond door mij. Dat is [ark 4] ’.
19. Als in een later stadium van een procedure verklaringen worden overgelegd die afwijken van een van de overtreding opgemaakt proces-verbaal of onder ambtseed opgemaakt boeterapport is het aan de rechter om deze verklaringen feitelijk te waarderen. Bij de beoordeling van dergelijke verklaringen mag worden betrokken dat de afwijkende verklaringen niet ten overstaan van een toezichthouder zijn afgelegd. Een verklaring die ten overstaan van een toezichthouder is afgelegd is doorgaans meer betrouwbaar dan een latere verklaring. De gehoorde persoon zal in dat stadium meer geneigd zijn naar waarheid en onbevangen te verklaren en zich minder laten leiden door ongewenste gevolgen die antwoorden voor hem of derden zouden kunnen hebben.
20. Op 9 november 2023 heeft de zoon van eiseres tegenover de toezichthouders verklaard dat hij woont op [ark 4] . Ruim 8 maanden later verklaart hij dat hij daar verblijft voor zijn werkzaamheden en dat hij woont op de [adres] , waar hij staat ingeschreven.
21. De rechtbank is van oordeel dat het college gelet op het samenstel van feiten en omstandigheden uit het proces-verbaal van bevindingen heeft kunnen constateren dat een van de arken werd gebruikt voor bewoning. De latere verklaring van de zoon van eiseres wekt geen twijfel over de juistheid van het proces-verbaal. De inschrijving van de zoon op de [adres] maakt dat niet anders. Een inschrijving op een adres betekent niet dat de zoon niet zou kunnen wonen op de ark [ark 4] in de [locatie 2] .
22. Hiermee is voldoende vast komen te staan dat de door de op de arken aanwezige personen daar ofwel verbleven als toerist of om te wonen. Er is dus sprake van strijd met het bestemmingsplan. Het college heeft terecht geoordeeld dat sprake is van een overtreding.
Toetsingskader handhavingsbesluiten
23. Het is vaste rechtspraak dat een bestuursorgaan in beginsel verplicht is om handhavend op te treden tegen overtredingen. Onder bijzondere omstandigheden kan dat anders zijn. Bij de vraag of het college in dit geval had moeten afzien van handhavend optreden, moet worden beoordeeld of handhavend optreden onevenredig is. Bij de toets aan het evenredigheidsbeginsel geldt de maatstaf van de zogeheten Harderwijk-uitspraak.Dit betekent dat de bestuursrechter toetst of het besluit geschikt en noodzakelijk is, en daarna of het besluit in de gegeven omstandigheden evenwichtig is. Of deze drie elementen aan bod komen, hangt af van de aangevoerde beroepsgronden. Bij handhavingsbesluiten geldt daarbij als uitgangspunt dat het algemeen belang gediend is met handhaving en dat om die reden in de regel tegen een overtreding moet worden opgetreden. Handhaving blijft dus voorop staan.
24. Handhavend optreden is alleen onevenredig als er in het concrete geval omstandigheden zijn waaraan een zodanig zwaar gewicht toekomt dat het algemeen belang dat gediend is met handhaving daarvoor moet wijken. Dan is er een bijzonder geval waarin toch van handhavend optreden moet worden afgezien. Een bijzonder geval kan zich bijvoorbeeld voordoen bij concreet zicht op legalisatie, maar ook andere omstandigheden van het concrete geval kunnen leiden tot het oordeel dat er een bijzonder geval is. Andere redenen om van handhavend optreden af te zien kunnen zich bijvoorbeeld voordoen bij een schending van het gelijkheidsbeginsel of het vertrouwensbeginsel.
Is sprake van bijzondere omstandigheden?
25. De rechtbank stelt vast dat aan eiseres geen omgevingsvergunning is verleend voor met het bestemmingsplan strijdig gebruik. Op de zitting heeft het college nog toegelicht dat het college ook niet bereid zou zijn om een dergelijke omgevingsvergunning te verlenen. Er is dus geen zicht op legalisatie.
Strijd met het vertrouwensbeginsel?
26. Eiseres voert aan dat zij erop mocht vertrouwen dat de activiteiten op de arken rechtmatig waren vanwege een verleende expliciete toestemming van het college en de verleende ligplaatsvergunning.
27. Volgens vaste rechtspraak van de Afdelingmoeten voor een succesvol beroep op het vertrouwensbeginsel drie stappen doorlopen worden. De eerste stap is of een uitlating of gedraging gekwalificeerd kan worden als een toezegging. Er is sprake van een toezegging als aannemelijk wordt gemaakt dat er sprake is van een uitlating en/of gedraging van een ambtenaar die redelijkerwijs de indruk wekt van een welbewuste standpuntbepaling van het bestuur over de manier waarop in zijn geval een bevoegdheid wel of niet zal worden uitgeoefend.
28. De rechtbank is van oordeel dat het college de last onder dwangsom niet in strijd met het vertrouwensbeginsel heeft opgelegd. Eiseres heeft geen stukken overgelegd waaruit blijkt dat het college haar expliciete toestemming heeft gegeven voor de toeristische verhuur danwel bewoning van de arken.
Strijd met het gelijkheidsbeginsel
29. Eiseres voert aan dat het college met de oplegging van een dwangsom in strijd handelt met het gelijkheidsbeginsel. Zij noemt als vergelijkbare gevallen andere bedrijfsschepen in de [locatie 2] of bedrijfshavens, die niet worden geconfronteerd met dergelijke handhavingsmaatregelen.
30. Op grond van vaste rechtspraakis het aan eiseres om haar beroep op het gelijkheidsbeginsel te onderbouwen met concrete gevallen die volgens haar op relevante punten vergelijkbaar zijn met haar situatie. De rechtbank stelt vast dat eiseres zelf geen vergelijkbare gevallen heeft aangedragen. De algemene verwijzing van eiseres naar andere bedrijfsschepen is daarvoor niet voldoende. Het beroep op het gelijkheidsbeginsel slaagt daarom niet.
Is handhavend optreden anderszins onevenredig?
31. Eiseres voert aan dat handhavend optreden ook om andere redenen onevenredig is. Het college heeft nagelaten zorgvuldig onderzoek te verrichten naar de wettelijke status van de arken en de activiteiten op de arken. Ook wijst eiseres op de maatschappelijke impact (3000 studentroeiers die trainingsfaciliteiten verliezen) en op de persoonlijke impact (emotionele en psychologische belasting, aantasting van haar reputatie en de schending van het recht op privéleven en ondernemerschap) van deze besluiten op haar. Tot slot voert eiseres aan dat zij onevenredige financiële schade leidt. Hierbij noemt zij verlies aan inkomsten, oplopende schulden en een dreigend faillissement. Om deze redenen vindt eiseres dat handhavend optreden in dit geval onevenredig is.
32. Zoals hiervoor overwogen is het uitgangspunt dat tegen een overtreding handhavend wordt opgetreden. Handhavend optreden heeft uiteraard nadelige gevolgen voor de overtreder. Dit betekent echter niet dat handhavend optreden alleen al daarom onevenredig is.
33. Het college stelt dat bij de besluitvorming een afweging is gemaakt tussen het algemeen belang dat met handhaving is gediend en de belangen van eiseres. Naar het oordeel van de rechtbank is het niet onredelijk dat het college in dit geval het belang van handhaving van het bestemmingsplan zwaarder heeft laten wegen dan de belangen van eiseres. Bovendien hebben de financiële omstandigheden niet alleen te maken met het bestreden besluit, maar zien die op het gehele traject, waarin eiseres van mening is dat zij is tegengewerkt door het college. Daarbij heeft eiseres haar belangen ook niet met (financiële) stukken onderbouwd.
34. De rechtbank is van oordeel dat het college gelet op het voorgaande in redelijkheid heeft kunnen beslissen dat handhavend optreden in dit geval niet onevenredig is in verhouding tot de daarmee te dienen belangen. Er is dan ook niet gebleken van bijzondere omstandigheden op grond waarvan het college af had moeten zien van handhaving.