ECLI:NL:RBMNE:2025:5727

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
27 oktober 2025
Publicatiedatum
5 november 2025
Zaaknummer
11184594 MM VERZ 24-1564
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Proces-verbaal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wahv, proceskostenveroordeling en schending hoorplicht in verkeerssanctiezaak

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 27 oktober 2025 uitspraak gedaan in een administratieve sanctiezaak. Betrokkene, vertegenwoordigd door gemachtigde M.J.M. Bergers, had een administratieve sanctie van € 380,00 opgelegd gekregen voor het vasthouden van een mobiel elektronisch apparaat tijdens het rijden op 2 maart 2023. De officier van justitie had het administratief beroep ongegrond verklaard, waarna betrokkene beroep instelde bij de kantonrechter. Tijdens de zitting op 13 oktober 2025 heeft de gemachtigde betoogd dat de gedraging niet had plaatsgevonden en dat de instapvergoeding van € 12,99 niet gelijkgesteld kan worden aan een 'no cure, no pay'-constructie. De zittingsvertegenwoordiger van de officier van justitie stelde dat de gedraging wel was vastgesteld en verzocht om matiging van de sanctie vanwege schending van de hoorplicht en overschrijding van de redelijke termijn. De kantonrechter oordeelde dat de verklaring van de verbalisant voldoende was, maar erkende ook de schending van de hoorplicht en de overschrijding van de redelijke termijn. De sanctie werd met 25% gematigd en de proceskosten werden toegewezen aan betrokkene. De kantonrechter concludeerde dat de instapvergoeding niet zo hoog was dat deze een reëel financieel risico voor cliënten vormde, en dat de proceskostenvergoeding op basis van de Whpkv moest worden berekend. De beslissing werd genomen door mr. S.B. Smit-Colenbrander en is openbaar gemaakt op 27 oktober 2025.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
zittingsplaats Almere
zaaknummer: 11184594 MM VERZ 24-1564
CJIB-nummer: 256161102
beslissing van 27 oktober 2025 van de kantonrechter en proces-verbaal van de zitting van 13 oktober 2025
inzake

[betrokkene] , te [plaats] , [adres] ,

hierna te noemen: betrokkene,
gemachtigde: M.J.M. Bergers.

Procesverloop

Bij inleidende beschikking is aan betrokkene een administratieve sanctie opgelegd van € 380,00. De sanctie is opgelegd voor een gedraging op 2 maart 2023 om 10:42 uur te Almere met de personenauto, kenteken [kenteken] . Het gaat om als bestuurder tijdens het rijden een mobiel elektronisch apparaat vasthouden.
Bij beslissing op het administratief beroep heeft de officier van justitie de sanctie gehandhaafd en het beroep ongegrond verklaard.
Tegen de beslissing van de officier van justitie heeft betrokkene beroep ingesteld bij de kantonrechter.
De kantonrechter heeft partijen in de gelegenheid gesteld om op de zitting van 13 oktober 2025 hun zienswijze nader toe te lichten. Gemachtigde is verschenen. Namens de officier van justitie is een zittingsvertegenwoordiger verschenen.
De kantonrechter heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Standpunten

Gemachtigde heeft in het beroepschrift samengevat aangevoerd dat de gedraging niet is verricht.
In aanvulling op het beroepschrift heeft gemachtigde aangevoerd dat deze zaak, gelet op de datum van de beslissing van de officier van justitie, valt onder de Wet herwaardering proceskostenvergoeding (Whpkv). Volgens gemachtigde is de instapvergoeding van € 12,99 die in iedere zaak in rekening wordt gebracht niet symbolisch en is daarmee het optreden van gemachtigde niet gelijk te stellen aan ‘no cure, no pay’. Gemachtigde benadrukt dat het verdienmodel van het kantoor niet afhankelijk is van proceskostenvergoedingen van gewonnen zaken. Volgens gemachtigde kan het kantoor door middel van het hanteren van de instapvergoeding de kosten van de bedrijfsvoering betalen. Door het vragen van een instapvergoeding, blijft het aantal aanmeldingen bovendien beperkt en kan gemachtigde maatwerk leveren. Dat is ook wat cliënten van gemachtigde verwachten, juist omdat zij een instapvergoeding moeten betalen.
De zittingsvertegenwoordiger heeft ter zitting het standpunt ingenomen dat de gedraging kan worden vastgesteld en het beroep bij de kantonrechter ongegrond is. Volgens de zittingsvertegenwoordiger zijn verbalisanten getraind om dergelijke overtredingen waar te nemen en wordt daarom niet getwijfeld aan de waarneming van de verbalisant.
De zittingsvertegenwoordiger verzoekt om de beslissing van de officier van justitie te vernietigen en het sanctiebedrag te matigen met 25%, omdat de hoorplicht is geschonden. Volgens de zittingsvertegenwoordiger is de hoorplicht bewust geschonden vanwege de door gemachtigde ingediende ingebrekestelling. Verder stelt de zittingsvertegenwoordiger zich op het standpunt dat de redelijke termijn van berechting is overschreden en de sanctie daarom (nogmaals) moet worden gematigd met 25%.
Tot slot houdt de zittingsvertegenwoordiger het standpunt van de CVOM voor met betrekking tot de vraag of een symbolische bijdrage gelijk is te stellen met no cure no pay:
“De instapvergoeding van €12,99 komt in wezen overeen met een no cure no pay-bedrijf en is zodanig laag dat deze als een symbolische bijdrage kan worden beschouwd. In het arrest van 25 april 2024 (ECLI:NL:HR:2025:670) is geoordeeld dat het bedrijfsmodel van een gemachtigde of kantoor, waarbij wordt opgetreden op basis van no cure no pay of een soortgelijke grondslag, als zodanig kan worden aangemerkt. De (geringe) vergoeding van €12,99 die door de gemachtigde wordt berekend, komt daarmee in wezen overeen met een no cure no pay-constructie en kan op die basis als gelijkwaardig worden beschouwd.”

Beoordeling

De kantonrechter komt tot het volgende oordeel.
In zaken op grond van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv) biedt de verklaring van de verbalisant in beginsel een voldoende grondslag voor de vaststelling dat de gedraging is verricht. Dat is anders als de betrokkene voor zijn zaak specifieke feiten en omstandigheden aanvoert, die aanleiding geven te twijfelen aan de juistheid van één of meer onderdelen van de verklaring dan wel indien uit het dossier zulke feiten en omstandigheden blijken.
De kantonrechter ziet in wat gemachtigde heeft aangevoerd, geen aanleiding te twijfelen aan de verklaring van de verbalisant in het zaakoverzicht en de foto’s. De enkele stelling dat betrokkene geen telefoon heeft vastgehouden, is daarvoor onvoldoende.
Schending hoorplicht
De kantonrechter stelt vast dat sprake is van schending van de hoorplicht. In het arrest van 17 augustus 2023 (ECLI:NL:GHARL:2023:6930) heeft het hof geoordeeld dat ten aanzien van de zaken waarin een betrokkene zich laat bijstaan door een professioneel gemachtigde sprake is van een structurele schending van de hoorplicht. Het hof heeft toen geen aanleiding gezien om in die zaken het sanctiebedrag te matigen, omdat aan die schending niet hetzelfde gewicht toekomt als in de zaken van betrokkenen zonder professioneel gemachtigde en er concreet zicht was op een oplossing.
In deze zaak is door de officier van justitie op 5 februari 2024 beslist op het administratief beroep. Er kan derhalve worden geoordeeld dat de (structurele) schending van de hoorplicht, zoals vastgesteld in het arrest van het hof van 17 augustus 2023, voortduurt na 1 oktober 2023, de datum waarop, naar informatie van het openbaar ministerie ook in zaken met een professionele gemachtigde weer zou worden gehoord (ECLI:NL:GHARL:2024:5796). Bovendien heeft de zittingsvertegenwoordiger verklaard dat na ontvangst van de ingebrekestelling van gemachtigde bewust van het horen van de (gemachtigde van) betrokkene is afgezien en een beslissing is genomen. Hieruit volgt dat de hoorplicht bewust is geschonden. De kantonrechter zal daarom het bedrag van de sanctie matigen met 25% (ECLI:NL:GHARL:2025:2912).
Schending redelijke termijn
De kantonrechter stelt vast dat de redelijke termijn in deze zaak is overschreden. In lijn met vaste jurisprudentie van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden is de kantonrechter van oordeel dat het sanctiebedrag daarom (nogmaals) dient te worden gematigd met 25% (ECLI:NL:GHARL:2023:6369).
Proceskostenvergoeding
Nu het bedrag van de sanctie wordt gematigd, wordt de betrokkene in het gelijkgesteld en komen de proceskosten voor vergoeding in aanmerking.
Proceskosten fase administratief beroep
Er is geen sprake van een aan het bestuursorgaan (de ambtenaar die de sanctie heeft opgelegd) te wijten onrechtmatigheid als bedoeld in artikel 13a, eerste lid, van de Wahv gelezen in samenhang met artikel 7:28, tweede lid, van de Awb zodat de in administratief beroep gemaakte kosten niet voor vergoeding in aanmerking komen.
Proceskosten beroepsfase
Uit het overgangsrecht van de Whpkv volgt dat artikel 13a, tweede lid, van de Wahv (nieuw) van toepassing is op rechtsmiddelen tegen na 31 december 2023 bekendgemaakte besluiten en beslissingen. De kantonrechter stelt vast dat de beslissing van de officier van justitie na 31 december 2023 is bekendgemaakt.
De extra vermenigvuldigingsfactor uit artikel 13a, tweede lid, van de Wahv wordt toegepast als aan een betrokkene rechtsbijstand wordt verleend door een beroepsmatig optredende gemachtigde, dan wel een kantoor, waarvan het bedrijfsmodel eruit bestaat dat (i) wordt opgetreden op basis van no cure no pay, of op een grondslag die daarmee in wezen overeenkomt en daarmee dus op één lijn kan worden gesteld, (ii) daarbij zodanige afspraken met de cliënten worden gemaakt dat het bedrag van eventuele proceskostenvergoedingen aan de gemachtigde of aan het kantoor wordt afgedragen, en (iii) de procedures op een zodanige wijze worden gevoerd dat de daarin toegekende proceskostenvergoedingen de in redelijkheid gemaakte kosten ver overtreffen. Als door de betrokkene bewijs wordt geleverd dat het bedrijfsmodel kennelijk niet alle drie de kenmerken heeft, is sprake van een bijzonder geval in de zin van artikel 13a, tweede lid van de Wahv en bestaat geen aanleiding de extra vermenigvuldigingsfactor toe te passen. De vraag of het bedrijfsmodel niet deze drie kenmerken heeft, moet worden beoordeeld naar de situatie op het moment waarop het desbetreffende rechtsmiddel is aangewend (ECLI:NL:HR:2025:985 en ECLI:NL:HR:2025:1382).
Op de zitting is door gemachtigde bevestigd dat naast de instapvergoeding geen verdere kosten in rekening worden gebracht bij cliënten en dat eventueel toe te kennen proceskostenvergoedingen inderdaad aan (het kantoor van) gemachtigde toevallen. Een instapvergoeding van € 12,99 is naar het oordeel van de kantonrechter niet zo een groot bedrag dat cliënten een reëel financieel risico lopen bij het geven van de opdracht tot het verlenen van rechtsbijstand. Dit betekent dat kan worden gesproken van rechtsbijstandverlening op een grondslag die in wezen overeenkomt met rechtsbijstandverlening op basis van ‘no cure no pay’. Dat voor sommige cliënten € 12,99 veel geld is, waar zij veel boodschappen voor kunnen kopen, maakt dit oordeel niet anders.
De stelling van gemachtigde dat een hogere instapvergoeding in strijd zou zijn met artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, omdat het voor betrokkenen in zaken als deze niet langer mogelijk zou zijn om een professionele rechtsbijstandverlener in te schakelen, wordt niet gevolgd. Vooropgesteld wordt dat (het kantoor van) gemachtigde de hoogte van de instapvergoeding bepaalt en verder wordt beheerst door de contractsvrijheid van enerzijds het kantoor van gemachtigde en anderzijds zijn cliënten. Daarnaast is op de zitting door gemachtigde zelf toegelicht dat de gehanteerde instapvergoeding van € 12,99 afdoende is om de kosten van bedrijfsvoering te betalen.
Gemachtigde heeft tot slot aangevoerd dat, indien wel wordt uitgegaan van rechtsbijstandverlening op basis van ‘no cure no pay’, in deze zaak de extra vermenigvuldigingsfactor buiten toepassing moet worden gelaten omdat de toegekende kostenvergoeding dan niet toereikend is vanwege de lange reistijd en hoge reiskosten van gemachtigde. Dit betoog slaagt niet. Het gaat er immers niet om of in een individuele zaak niet wordt voldaan aan de genoemde kenmerken, maar of het bedrijfsmodel daaraan niet voldoet.
Uit het voorgaande volgt dat niet is komen vast te staan dat sprake is van een bijzonder geval in de zin van artikel 13a, tweede lid van de Wahv. De vergoeding van de proceskosten in beroep zal daarom worden berekend met inachtneming van de Whpkv.
De kantonrechter zal 1 punt toekennen voor het indienen van het beroepschrift bij de kantonrechter en 1 punt toekennen voor het bijwonen van de zitting bij de kantonrechter. Gelet op de aard van de zaak past de kantonrechter de wegingsfactor 0,5 (gewicht van de zaak = licht) toe. Omdat de beslissing van de van de officier van justitie na 31 december 2023 is bekendgemaakt, wordt het bedrag van de in beroep gemaakte kosten op grond van artikel 13a, tweede lid, aanhef en onder a, van de Wahv vermenigvuldigd met factor 0,25. De kantonrechter veroordeelt de officier van justitie tot vergoeding van de proceskosten in de fase bij de kantonrechter tot een bedrag van
€ 226,75(2 x € 907,00 x 0,50 x 0,25).
Gelet op het voorgaande beslist de kantonrechter als volgt.

Beslissing

De kantonrechter:
  • verklaart het beroep
  • vernietigtde beslissing van de officier van justitie;
  • wijzigtde inleidende beschikking;
  • stelt het bedrag van de administratieve sanctie op
  • bepaalt dat de officier van justitie aan betrokkene het teveel betaalde teruggeeft;
  • veroordeelt de officier van justitie tot het vergoeden van de proceskosten van de betrokkene, ter hoogte van
Deze beslissing is genomen door mr. S.B. Smit-Colenbrander, kantonrechter, en uitgesproken op de openbare zitting van 27 oktober 2025, in tegenwoordigheid van de griffier.
de griffier, de kantonrechter,
W.D. van der Laan mr. S.B. Smit-Colenbrander
Als u het met de beslissing op uw beroep niet eens bent, dan kunt u binnen zes weken na de hieronder vermelde datum van toezending van deze beslissing hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem - Leeuwarden, maar alleen als:
de u opgelegde administratieve sanctie meer dan € 110,00 bedraagt, of
uw beroep niet-ontvankelijk is verklaard omdat u niet of niet op tijd zekerheid heeft gesteld.
Het beroepschrift moet worden ingediend bij
de rechtbank Midden-Nederland, Afdeling Strafrecht,
locatie Lelystad, o.v.v. Mulderzaken, postbus 2035, 8203 AA Lelystad.
Let u erop dat u of uw gemachtigde het beroepschrift heeft ondertekend.
De procedure bij het gerechtshof verloopt geheel schriftelijk, tenzij u in uw beroepschrift uitdrukkelijk om een zitting vraagt waarop u uw standpunt mondeling wilt toelichten.
Datum toezending proces-verbaal: