In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 11 februari 2020 uitspraak gedaan over een verzoek om schadevergoeding van een verzoeker tegen de Algemeen Directeur van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen. De verzoeker had zijn rijbewijs ongeldig verklaard gekregen op 28 september 2017, omdat hij de kosten voor een opgelegde cursus niet tijdig had betaald. Na een verzoek tot herziening van dit besluit, dat op 27 augustus 2018 werd afgewezen, heeft de verweerder later erkend dat het eerdere besluit onjuist was en dit besluit ambtshalve ingetrokken. De rechtbank oordeelde dat de erkenning van de onrechtmatigheid van het besluit de formele rechtskracht doorbrak, waardoor de mogelijkheid tot schadevergoeding ontstond.
De verzoeker had schade geleden als gevolg van het onrechtmatige besluit en vroeg een schadevergoeding van € 14.474,32, bestaande uit inkomensschade, advocaatkosten en boekhouderkosten. De rechtbank oordeelde dat er geen causaal verband was tussen de inkomensschade en het onrechtmatige besluit, omdat de verzoeker geen bezwaar had gemaakt tegen het besluit van 28 september 2017. De rechtbank wees deze schadeposten af, maar kende wel een bedrag van € 1.002,00 toe voor de advocaatkosten, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 21 december 2017. De rechtbank veroordeelde de verweerder tot betaling van de proceskosten van de verzoeker, vastgesteld op € 1.050,00, en het door de verzoeker betaalde griffierecht van € 174,-.