Uitspraak
1.De procedure
- de dagvaarding van 9 december 2019;
- de conclusie in het incident van onbevoegdheid;
- de conclusie van antwoord in het incident;
- het verwijzingsvonnis van 9 april 2020 van de rechtbank Amsterdam;
- de conclusie van antwoord;
- de conclusie van repliek;
- de conclusie van dupliek.
2.De feiten
3.De vordering en het verweer
4.De beoordeling
- een kopie van het aanvraagformulier van 3 mei 2000 op naam van [gedaagde], waarop bij kantoor ‘Hypotheek Visie Alkmaar’, bij naam adviseur [naam]’ en bij ATP-nummer ‘[nummer]’ is ingevuld,
[nummer]-Hypotheek Visie Centrale B.V.,
- een brief van 22 mei 2000 gericht aan [gedaagde], voorzien van het logo van Hypotheek Visie, waarin te lezen is:
‘(…) Bijgaand doen wij u de bescheiden toekomen van Bank Labouchere N.V.
‘Het ontwikkelen, stimuleren en promoten van systemen op het gebied van hypotheekadviespraktijk, overige geldleningen en assurantieovereenkomsten, het verrichten van diensten, het aangaan van franchiseovereenkomsten op voornoemd gebied, het aangaan van leningen, hypotheek- en assurantieovereenkomsten’,
conclusie4.15. Uit het voorgaande volgt dat niet ten volle kan worden vastgesteld dat Dexia niets meer aan [gedaagde] is verschuldigd. Wat Dexia nog wel aan [gedaagde] is verschuldigd, kunnen partijen inmiddels berekenen. De voor vergoeding in aanmerking komende schade bestaat uit de door de afnemer betaalde inleg (termijnbetalingen en eventuele aflossingen) en het niet vergoede gedeelte van de (fictieve) restschuld. Daarnaast dient rekening gehouden te worden met te verrekenen genoten voordelen, waaronder dividenduitkeringen, fiscale voordelen en een eventueel in aanmerking te nemen batig saldo uit voorgaande overeenkomsten. Een en ander volgens het door Dexia overgelegde financiële overzicht waarvan de juistheid door [gedaagde], behoudens het daarin berekende fiscaal voordeel, niet of onvoldoende gemotiveerd is betwist. [gedaagde] heeft bij conclusie van dupliek een bewijsstuk overgelegd waaruit volgens [gedaagde] volgt dat Dexia het verkeerde belastingtarief (50%) heeft gebruikt. Dexia is niet in de gelegenheid gesteld daarop te reageren. De kantonrechter ziet geen aanleiding daar alsnog toe over te gaan, omdat partijen aan de hand van de aanwezige stukken zelf het behaalde fiscaal voordeel kunnen berekenen. In het geval reeds eerder een schadevergoeding door Dexia is betaald, geldt ten aanzien van de verrekening daarvan hetgeen is overwogen in de beslissing van de Rechtbank Amsterdam van 25 november 2021 (ECLI:NL:RBAMS:2021:7910). De wettelijke rente is verschuldigd over het door Dexia te restitueren bedrag volgens de uitgangspunten als geformuleerd in HR 1 mei 2015 (ECLI:NL: HR:2015:1198) en HR 3 februari 2017 (ECLI:NL:HR:2017:164). Een vergoeding voor buitengerechtelijke kosten is niet aan de orde. Niet gebleken is dat er meer of andere werkzaamheden aan de orde zijn geweest dan die, welke genoemd zijn in het arrest van de Hoge Raad van 12 april 2019, ECLI:NL:HR:2019:590.
€ 132,00