ECLI:NL:RBNHO:2025:12083

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
22 september 2025
Publicatiedatum
21 oktober 2025
Zaaknummer
24/7462 24/6348
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening en terugvordering van bijstandsuitkering in verband met online gokactiviteiten

Deze zaak betreft de herziening, intrekking en terugvordering van de bijstandsuitkering van eiser, die in verband met zijn online gokactiviteiten een boete opgelegd heeft gekregen. Eiser is het niet eens met deze besluiten en stelt dat hij niet in strijd heeft gehandeld met de inlichtingenplicht. De rechtbank heeft op 22 september 2025 uitspraak gedaan in deze zaak, waarbij de beroepen van eiser ongegrond zijn verklaard. De rechtbank oordeelt dat eiser zijn inlichtingenverplichting heeft geschonden door zijn gokactiviteiten niet te melden, wat heeft geleid tot de herziening en intrekking van zijn bijstandsuitkering. Eiser heeft geen bewijs geleverd dat hij recht had op bijstand, en de rechtbank volgt de argumenten van Zaffier, het dagelijks bestuur van het openbaar lichaam, dat de inlegkosten niet in mindering kunnen worden gebracht op de ontvangen bedragen. De rechtbank concludeert dat er geen dringende redenen zijn om van terugvordering af te zien en dat de opgelegde boete terecht is vastgesteld. Eiser krijgt geen gelijk en de bestreden besluiten blijven in stand.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Alkmaar
Bestuursrecht
zaaknummers: HAA 24/7462 en HAA 24/6348

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 september 2025 in de zaken tussen

[eiser] , uit Alkmaar, eiser

(gemachtigde: mr. M. El Badmoussi),
en

het dagelijks bestuur van het openbaar lichaam Zaffier, Zaffier

(gemachtigden: mr. T. Beemsterboer en A. Jansen).

Samenvatting

1. Deze zaak gaat over de herziening, intrekking en terugvordering van de bijstandsuitkering van eiser in verband met zijn online gokactiviteiten. Daarnaast is aan eiser een boete opgelegd. Eiser is het hier niet mee eens. Hij stelt dat geen sprake is van een schending van de inlichtingenplicht en dat het recht op bijstand kan worden vastgesteld op basis van het overgelegde gokoverzicht. De rechtbank volgt eiser hierin niet. De beroepen zijn ongegrond. Eiser krijgt dus geen gelijk.

Procesverloop

2.1.
Bij besluit van 3 april 2024 (primair besluit I) heeft Zaffier de bijstandsuitkering van eiser over de periodes 1 oktober 2023 tot en met 31 oktober 2023 en 1 februari 2024 tot en met 29 februari 2024 herzien en over de periode 1 november 2023 tot 1 februari 2024 ingetrokken. Daarnaast is over de periode 1 oktober 2023 tot en met 29 februari 2024 een bedrag van € 2.537,84 teruggevorderd.
2.2.
Bij besluit van 21 mei 2024 (primair besluit II) heeft Zaffier aan eiser een boete opgelegd van € 440,-.
2.3.
Bij afzonderlijke bestreden besluiten van 26 augustus 2024 heeft Zaffier de bezwaren van eiser tegen de primaire besluiten I en II besluiten ongegrond verklaard.
2.4.
Eiser heeft tegen beide bestreden besluiten beroep ingesteld. Zaffier heeft op de beroepen gereageerd met een verweerschrift.
2.5.
De rechtbank heeft de beroepen op 8 juli 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser, de bewindvoerder van eiser en de gemachtigden van Zaffier.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt de herziening, de intrekking, de terugvordering en de aan eiser opgelegde boete.
Totstandkoming van de bestreden besluiten
Herziening, intrekking en terugvordering
3.1.
Eiser ontvangt een bijstandsuitkering en staat onder bewind. Eiser is in het kader van een heronderzoek uitgenodigd voor een gesprek, waarbij aan hem is gevraagd een heronderzoeksformulier in te vullen en om bankafschriften over de periode van 1 december 2023 tot en met 1 maart 2024 en een overzicht van zijn schulden te overleggen. Bij brief van 19 maart 2024 is eiser vervolgens ook verzocht om de bankafschriften over de periode 1 januari 2023 tot en met 1 december 2023 te overleggen.
3.2.
Naar aanleiding van het heronderzoek is op 2 april 2024 een rapportage opgesteld. Hierin staat dat vele gokopbrengsten zijn geconstateerd op de bankafschriften van eiser. In een gesprek op 19 maart 2024 heeft eiser verklaard dat zijn vrienden gokken en gebruikmaken van zijn bankrekening. Zaffier heeft eiser verzocht dit nader uit te leggen, waarop hij geen duidelijke uitleg kon geven en hij heeft, ook na de gelegenheid om Zaffier hierover binnen een week schriftelijk te informeren, geen verklaring afgelegd over de wijze van gokken. Naar aanleiding hiervan is het primaire besluit I genomen. Eiser heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
3.3.
Aan het bestreden besluit heeft Zaffier ten grondslag gelegd dat op grond van vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) het niet melden van gokactiviteiten een schending van de inlichtingenplicht oplevert. Daarbij speelt de verwijtbaarheid geen rol. Gelet op jurisprudentie van de CRvB [1] ziet Zaffier geen aanleiding om rekening te houden met de inleg. Al zou in het verleden minder aandacht zijn geweest voor gokactiviteiten maakt dit niet dat in strijd is gehandeld met het vertrouwens- of rechtszekerheidsbeginsel. Daarnaast bestaat er geen dringende reden op basis waarvan van terugvordering moet worden afgezien.
De boete
4.1.
Bij brief van 3 april 2024 is aan eiser het voornemen tot het opleggen van een boete kenbaar gemaakt. Op het voornemen is op 15 april 2024 door eiser gereageerd.
4.2.
In de boeterapportage van 15 mei 2024 staat dat eiser geen melding heeft gemaakt van zijn gokactiviteiten. Eiser is in de toekenningsbrief nadrukkelijk geïnformeerd over de inlichtingenplicht. Het feit dat eiser geen winst zou hebben gemaakt met het gokken, ontslaat hem niet van het nakomen van de inlichtingenverplichting. Er is sprake van normale verwijtbaarheid. Er bestaat geen aanleiding om de boete te matigen wegens dringende redenen. Er is rekening gehouden met de fictieve draagkracht van eiser. Op basis hiervan is de boete vastgesteld op € 440,-. De boete wordt verrekend met de uitkering in maandelijkse termijnen van 5% per 1 januari 2025. Naar aanleiding hiervan is het primaire besluit II genomen.
4.3.
Aan het bestreden besluit heeft Zaffier ten grondslag gelegd dat sprake is van een schending van de inlichtingenplicht. Dat betekent dat aan eiser op grond van artikel 18a van de Participatiewet (PW) een boete moet worden overwogen. Nu het benadelingsbedrag hoger is dan € 150,- en geen sprake is van een zelfmelder kan niet worden volstaan met een waarschuwing. Bij de vaststelling van de boete is rekening gehouden met de fictieve draagkracht van eiser. Er bestaat geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de draagkrachtberekening. Tot slot bestaat er geen dringende reden om af te zien van het opleggen van een boete.
Standpunt eiser5. Eiser stelt zich op het standpunt dat er geen sprake is van een schending van de inlichtingenplicht. Eiser staat niet voor niets onder curatele en anderzijds is de focus van uitvoeringsorganen van de bijstand eerst recent naar onder meer gokken verschoven. Zaffier heeft haar gewijzigde beleid op geen enkele wijze met de bijstandsgerechtigde gecommuniceerd, zodat hij er ook niet op bedacht hoefde te zijn dat Zaffier zich met zijn uitgaven en verlies bij het online gokken zou bemoeien. Hierom hoefde van een bijstandsgerechtigde niet verlangd te worden deze vrijetijdsbesteding, die geen extra inkomen genereert, aan Zaffier op te geven. Hij heeft geen inkomsten genoten uit de online gokactiviteiten en hoefde hier dus geen melding van te maken. Eiser voert voorts aan dat Zaffier de inleg ten onrechte als verwervingskosten ziet. De opstelling van Zaffier miskent de nadere nuancering die de CRvB heeft aangebracht in de uitspraak van 6 mei 2025 [2] . Eiser heeft een volledig overzicht van de inleg (kosten) en de overboekingen van het gokbedrijf overgelegd, waaraan Zaffier ten onrechte geen enkel belang heeft gehecht. Onder aan de streep is sprake van een verlies van € 299,09. Er is sprake van een disproportionele en onredelijke terugvordering die op gespannen voet staat met de menselijke maat. Wat betreft de boete stelt eiser dat deze voelt als een driedubbele bestraffing en dit alle perken te buiten gaat. Volgens eiser had moeten worden volstaan met een waarschuwing.
Herziening, intrekking en terugvordering
6.1.
Op grond van artikel 17, eerste lid, van de PW doet een belanghebbende op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling aan het college van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op het recht op bijstand.
6.2.
Niet in geschil is dat eiser online gokactiviteiten heeft verricht in de periode 1 oktober 2023 tot en met 29 februari 2024. Ook is niet in geschil dat eiser bij Zaffier geen melding heeft gemaakt van deze gokactiviteiten. Volgens vaste rechtspraak van de CRvB, die de rechtbank onderschrijft, is gokken op zichzelf een bezigheid die gemeld moet worden. [3] Hiervoor is van belang dat uit de aard van het gokken voortvloeit dat er inkomsten mee kunnen worden verworven. Dit maakt dat gokken van invloed kan zijn op het recht op bijstand. Dit moest eiser redelijkerwijs duidelijk zijn. Dit betekent ook dat Zaffier eiser niet had hoeven informeren over de door eiser gestelde wijziging van focus. De stelling dat klanten bij gokken per saldo verliezen doet er niet aan af dat uit de aard van gokken voortvloeit dat er inkomsten mee kunnen worden verworven. Het college moet hiervan op de hoogte worden gesteld, zodat het kan onderzoeken of inderdaad inkomsten zijn verworven en tot welk bedrag. Verder geldt dat de inlichtingenplicht een objectief geformuleerde verplichting is, waarbij verwijtbaarheid geen rol speelt. Door zijn gokactiviteiten niet bij Zaffier te melden, heeft eiser de op hem rustende inlichtingenverplichting geschonden.
6.3.
Schending van de inlichtingenverplichting levert een rechtsgrond op voor herziening en intrekking van de bijstand indien als gevolg daarvan niet kan worden vastgesteld of en, zo ja, in hoeverre de betrokkene verkeert in bijstandbehoevende omstandigheden. Het is dan aan de betrokkene om aannemelijk te maken dat hij, indien hij destijds wel aan de inlichtingenverplichting zou hebben voldaan, over de betreffende periode recht op volledige dan wel aanvullende bijstand zou hebben gehad.
6.4.
Voor zover eiser stelt dat Zaffier bij de vaststelling van het recht op bijstand rekening had moeten houden met de door eiser ingelegde bedragen en op basis van het overgelegde overzicht van de door hem gestorte bedragen het recht op bijstand had moeten vaststellen, overweegt de rechtbank als volgt. Het is vaste rechtspraak dat inleggelden zijn aan te merken als verwervingskosten en dat bij de vaststelling van de in het kader van de PW in aanmerking te nemen inkomsten geen plaats is voor de verrekening van verwervingskosten. De inlegkosten bij gokactiviteiten kunnen niet in mindering worden gebracht op de ontvangen bedragen. Het is niet de taak van de rechter om dit stelsel te doorkruisen, maar het is aan de wetgever om, als veranderde maatschappelijke inzichten daartoe nopen, de wet op dit punt – al dan niet voor bepaalde kosten of uitgaven - aan te passen. [4] Eiser ontving algemene bijstand op grond van de PW en kon de bedragen die online gokbedrijven hebben uitgekeerd steeds vrij besteden. Dit betekent, gelet op het voorgaande, dat Zaffier terecht bij het vaststellen van de inkomsten uit gokactiviteiten geen rekening heeft gehouden met de verwervingskosten.
6.5.
In de door eiser aangehaalde uitspraak van de CRvB van 6 mei 2025 [5] is door het betreffende college het standpunt ingenomen dat het recht op bijstand niet kon worden vastgesteld over de maanden waarin de betrokkene online had gegokt en is de bijstand over die maanden daarom ingetrokken. De CRvB overweegt vervolgens dat bij online gokken, anders dan bij gokken in een gokinstelling, wel gegevens kunnen worden verstrekt aan de hand waarvan het mogelijk is om de gokopbrengsten, en daarmee ook het recht op bijstand, vast te stellen. De CRvB concludeert tot slot dat, omdat de betrokkene deze gegevens niet heeft overgelegd, het recht op bijstand over de betreffende maanden niet kan worden vastgesteld. De gemachtigde van Zaffier heeft ter zitting toegelicht dat uit de door eiser aangehaalde uitspraak niet volgt dat wel rekening moet worden gehouden met de inlegkosten, maar dat het ziet op het kunnen vaststellen van het recht op bijstand. In casu heeft Zaffier het recht op bijstand kunnen vaststellen. De rechtbank ziet geen aanleiding om Zaffier hierin niet te volgen. De rechtbank stelt vast dat uit de rapportage van 2 april 2024 blijkt dat Zaffier op basis van de bankafschriften van eiser de gokopbrengsten, en daarmee het recht op bijstand, heeft kunnen vaststellen. Uit de aangehaalde uitspraak blijkt naar het oordeel van de rechtbank niet dat de inlegkosten in mindering moeten worden gebracht op de ontvangen bedragen. De rechtbank verwijst in dit verband ook naar de uitspraak van de CRvB van dezelfde datum [6] waarin de CRvB, naar aanleiding van een overgelegd gokoverzicht en bankafschriften, nogmaals herhaalt dat de inlegkosten bij gokactiviteiten niet in mindering worden gebracht op de ontvangen bedragen en dat dit vaste rechtspraak is.
Terugvordering
7.1.
Zaffier is verplicht om de kosten van bijstand terug te vorderen voor zover de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is ontvangen als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenverplichting. Dit uitgangspunt staat in artikel 58, eerste lid, van de PW. Indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn kan Zaffier besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien. Dat volgt uit artikel 58, achtste lid, van de PW.
7.2.
Zaffier heeft zich op het standpunt gesteld dat er geen dringende redenen zijn om van terugvordering af te zien. Het ontbreken van een theoretische achtergrond van eiser dat zou maken dat het besef dat hij gokactiviteiten had moeten doorgeven er niet is, is niet aan te merken als een dringende reden. Zaffier is van mening dat van eiser verwacht mocht worden dat - voor zover het hem niet duidelijk zou zijn - het op zijn weg had gelegen om navraag bij Zaffier te doen. Ook de omstandigheid dat het besluit tot terugvordering en boete kort na het einde van de schuldregeling is ontvangen waarbij niet direct weer een beroep op schuldregeling kan worden gedaan is niet als zodanig aan te merken.
7.3.
De rechtbank is van oordeel dat Zaffier geen dringende redenen heeft hoeven aannemen om geheel of gedeeltelijk van de terugvordering af te zien. Hiertoe overweegt zij dat is vast komen te staan dat de terugvordering het gevolg is van het feit dat eiser geen melding heeft gemaakt van zijn online gokactiviteiten en hiermee zijn inlichtingenplicht heeft geschonden. Ter zitting is toegelicht dat eiser net schuldenvrij was en de terugvordering ervoor zorgt dat hij weer in de schulden komt. Het voorgaande acht de rechtbank onvoldoende om van de terugvordering af te zien. Daarbij wordt aangetekend dat financiële gevolgen van een besluit tot terugvordering zich in het algemeen pas voordoen indien daadwerkelijk tot invordering wordt overgegaan. In dat kader heeft de betrokkene als schuldenaar bescherming, of kan hij deze zo nodig inroepen, van de regels over de beslagvrije voet als neergelegd in artikel 475b tot en met 475e van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Van verdere omstandigheden die de terugvordering disproportioneel of onredelijk zouden maken is de rechtbank niet gebleken.
Boete
8. Nu eiser zijn inlichtingenverplichting heeft geschonden was verweerder op grond van artikel 18a, eerste lid, van de PW in beginsel gehouden hem een boete op te leggen. [7] Bij de bepaling van de hoogte van de boete is Zaffier naar het oordeel van de rechtbank terecht uitgegaan van een ‘normale’ verwijtbaarheid en er is rekening gehouden met de fictieve draagkracht van eiser. Anders dan eiser stelt kan niet worden volstaan met het geven van een waarschuwing, omdat het benadelingsbedrag hoger is dan € 150 en eiser niet zelf een melding heeft gedaan van de gokactiviteiten. [8] De rechtbank is niet gebleken van dringende redenen of persoonlijke omstandigheden op grond waarvan Zaffier van het opleggen van de boete had moeten afzien. Dringende redenen als bedoeld in artikel 18a, zevende lid, aanhef en onder b, van de PW moeten zijn gelegen in onaanvaardbare sociale en/of financiële consequenties van de boete voor de betrokkene. Het moet gaan om incidentele gevallen, waarin iets bijzonders en uitzonderlijks aan de hand is en waarin een individuele afweging plaatsvindt van alle relevante omstandigheden. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van dergelijke onaanvaardbare sociale en/of financiële consequenties van de boete voor hem.

Conclusie en gevolgen

9. De beroepen zijn ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt en de bestreden besluiten in stand blijven. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Ook krijgt hij geen vergoeding van zijn proceskosten.
Het verzoek namens eiser om vergoeding van de geleden schade komt niet voor inwilliging in aanmerking en wordt daarom afgewezen.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart de beroepen ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan op 22 september 2025 door mr. drs. J.H.A.C. Everaerts, rechter, in aanwezigheid van mr. S.A. Zorge, griffier.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Uitspraak van 12 september 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:1798.
2.CRvB 6 mei 2025, ECLI:NL:CRVB:2025:760.
3.Zie bijvoorbeeld 4 april 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:502 en 23 februari 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:483.
4.Zie bijvoorbeeld CRvB, 26 november 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:2320.
5.CRvB 6 mi 2025, ECLI:NL:CRVB:2025:760.
6.CRvB 6 mei 2025, ECLI:NL:CRVB:2025:761.
7.Artikel 18a, eerste lid, van de PW.
8.Artikel 2aa, eerste lid, onder a en b, van het Boetebesluit sociaalzekerheidswetten.