ECLI:NL:CRVB:2025:761

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
6 mei 2025
Publicatiedatum
20 mei 2025
Zaaknummer
23/1176 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en terugvordering van bijstand wegens schending van de inlichtingenverplichting door online gokactiviteiten

In deze zaak gaat het om de intrekking en terugvordering van bijstand van appellanten, die sinds 1 februari 2016 bijstand ontvingen op basis van de Participatiewet. Het dagelijks bestuur van de Uitvoeringsorganisatie Baanbrekers heeft vastgesteld dat appellanten online gokactiviteiten hebben verricht zonder dit te melden, waardoor hun recht op bijstand niet kon worden vastgesteld. Appellanten hebben betoogd dat zij met de door hen verstrekte documenten, waaronder bankafschriften en een gokoverzicht, voldoende bewijs hebben geleverd om aan te tonen dat zij recht hebben op bijstand. De Raad voor de Rechtspraak heeft echter geoordeeld dat de verstrekte informatie niet voldoende is om het recht op bijstand vast te stellen, omdat het gokoverzicht geen compleet beeld geeft van de gokactiviteiten. De Raad heeft ook geoordeeld dat er geen dringende redenen zijn om van terugvordering af te zien, ondanks de claims van appellanten over gokverslaving en psychische klachten. De rechtbank heeft het beroep van appellanten tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard, en de Raad heeft deze uitspraak bevestigd. De beslissing houdt in dat de intrekking en terugvordering van de bijstand in stand blijft, en appellanten krijgen geen vergoeding voor hun proceskosten.

Uitspraak

23/1176 PW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 4 april 2023, 21/2974 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] (appellante) en [Appellant] (appellant), beiden te [woonplaats]
het dagelijks bestuur van de Uitvoeringsorganisatie Baanbrekers (dagelijks bestuur)
Datum uitspraak: 6 mei 2025

SAMENVATTING

In deze uitspraak gaat het over de intrekking en terugvordering van de bijstand van appellanten op de grond dat zij de inlichtingenverplichting hebben geschonden door niet te melden dat zij online gokactiviteiten hebben verricht. Hierdoor is het recht op bijstand niet vast te stellen. Appellanten hebben volgens het dagelijks bestuur niet aannemelijk gemaakt dat zij nog (aanvullend) recht op bijstand hebben omdat zij geen volledig inzicht hebben gegeven in hun gokactiviteiten. Appellanten hebben niet betwist dat zij online hebben gegokt, maar stellen zich op het standpunt dat met de door hen verstrekte stukken het recht op bijstand wel is vast te stellen en dat zij aannemelijk hebben gemaakt dat zij nog (aanvullend) recht op bijstand hebben. Volgens appellanten moet de vooronderstelling uit de rechtspraak over gokken in een gokinstelling ook in hun geval worden toegepast. Daarnaast hebben zij aangevoerd dat er dringende redenen zijn om van terugvordering af te zien. Appellanten krijgen geen gelijk.

PROCESVERLOOP

Namens appellanten heeft mr. M.L.M. Klinkhamer, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het dagelijks bestuur heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft partijen een regiebrief met vragen en opmerkingen gestuurd. Partijen hebben nadere stukken ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 10 februari 2025. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Klinkhamer, die mede namens appellant is verschenen. Het dagelijks bestuur heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.P. van Roestel.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellanten ontvingen sinds 1 februari 2016 bijstand naar de norm voor gehuwden op grond van de Participatiewet (PW).
1.2.
In het kader van een (her)onderzoek heeft een inkomensconsulent van Baanbrekers met een brief van 3 september 2020 bij appellanten bankafschriften opgevraagd van al hun aanwezige bank- en spaarrekeningen over de periode van 1 januari 2020 tot en met 31 augustus 2020. Omdat uit de verstrekte bankafschriften bleek dat appellanten gokactiviteiten hebben verricht die zij niet hadden gemeld, heeft de inkomensconsulent met een brief van 28 september 2020 bij appellanten bankafschriften opgevraagd over de periode vanaf 1 maart 2017, voor zover deze al niet bij een eerder onderzoek waren verkregen. Verder heeft het college appellanten verzocht om bewijsstukken te verstrekken die zien op hun gokactiviteiten vanaf 1 maart 2017. Appellanten is gevraagd een volledige boekhouding te verstrekken waaruit blijkt wanneer en waar zij gokactiviteiten hebben verricht, welke inleg zij hebben gedaan en welke opbrengsten zij, per spel, hebben verkregen uit deze gokactiviteiten. Appellanten hebben de bankafschriften verstrekt en hebben laten weten dat de gevraagde boekhouding er niet is. De bevindingen van het onderzoek staan in een rapport van 30 november 2020.
1.3.
Op basis van de resultaten van dit onderzoek heeft het dagelijks bestuur met besluiten van 30 november 2020 en 22 december 2020 de bijstand van appellanten ingetrokken met ingang van 3 maart 2017 en de gemaakte kosten van bijstand over de periode van 3 maart 2017 tot en met 31 oktober 2020 teruggevorderd tot een bedrag van € 65.560,41. Appellanten hebben daartegen bezwaar gemaakt.
1.4.
Met een besluit van 23 juni 2021 (bestreden besluit) heeft het dagelijks bestuur het bezwaar gegrond verklaard en de intrekking en terugvordering van de bijstand niet gehandhaafd over de periode van 1 januari 2018 tot en met 6 juni 2019. Het terug te vorderen bedrag is daarom verlaagd naar € 43.583,86. Aan het bestreden besluit heeft het dagelijks bestuur ten grondslag gelegd dat appellanten de op hen rustende inlichtingenverplichting hebben geschonden door geen melding te maken van online gokactiviteiten die zij hebben verricht en dat hierdoor het recht op bijstand niet is vast te stellen. Het door appellanten na de hoorzitting verstrekte overzicht van inleg en uitbetaling op het gokaccount van appellanten (gokoverzicht), in combinatie met de zichtbare uitbetalingen op de bankafschriften, is niet voldoende om het recht op bijstand vast te stellen. Met deze stukken is onduidelijk gebleven wat de opbrengt is geweest per gespeeld spel. Dit is van belang omdat de opbrengst per gespeeld spel niet direct werd uitbetaald, maar opnieuw kon worden ingezet. De informatie die hier betrekking op heeft, hebben appellanten niet verstrekt. Voorts acht het dagelijks bestuur geen dringende redenen aanwezig om van terugvordering af te zien.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten.
Het standpunt van appellanten
3. Appellanten zijn het met die uitspraak van de rechtbank niet eens. Wat zij daartegen hebben aangevoerd wordt hierna besproken.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of het oordeel van de rechtbank over de intrekking en terugvordering van de bijstand juist is. Hij doet dat aan de hand van de argumenten die appellanten hebben aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. Hierna legt de Raad uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. De wettelijke regels die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk zijn, zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Intrekking - schending inlichtingenverplichting
4.1.
Het bestreden besluit wordt getoetst voor de periode van 3 maart 2017 tot en met 31 december 2017 en voor de periode van 7 juni 2019 tot en met de datum van het intrekkingsbesluit, 30 november 2020 (te beoordelen periodes).
4.2.
Niet in geschil is dat appellanten online gokactiviteiten hebben verricht in de te beoordelen periodes en dat zij de op hen rustende inlichtingenverplichting hebben geschonden door hiervan geen melding te maken bij het dagelijks bestuur.
4.3.
Schending van de inlichtingenverplichting levert een rechtsgrond op voor intrekking van de bijstand indien als gevolg daarvan niet kan worden vastgesteld of en, zo ja, in hoeverre de betrokkene verkeert in bijstandbehoevende omstandigheden. Het is dan aan de betrokkene aannemelijk te maken dat hij, indien hij destijds wel aan de inlichtingenverplichting zou hebben voldaan, over de betreffende periode recht op volledige dan wel aanvullende bijstand zou hebben gehad.
4.4.
Appellanten hebben primair aangevoerd dat zij met het verstrekte gokoverzicht en de overgelegde bankafschriften duidelijk hebben gemaakt dat er minder is uitbetaald op de bankrekening dan dat zij hebben ingelegd. Het saldo van de inleg minus de bankbijschrijvingen is negatief. Daarom hebben zij over de gehele te beoordelen periode recht op volledige bijstand. Deze beroepsgrond slaagt niet.
4.4.1.
Het gokoverzicht en de bijschrijvingen op de bankafschriften geven weliswaar een indicatie van de met gokken gewonnen bedragen, maar geven daarvan geen compleet beeld. Gewonnen bedragen hoeven namelijk niet te worden uitbetaald op een bankrekening. Die kunnen ook geheel of gedeeltelijk op een onlineaccount of wallet als tegoed blijven staan. Ook blijkt uit de bankafschriften niet of appellanten winsten hebben behaald die zij mogelijk weer hebben ingezet om te gokken. Omdat onduidelijk is wat appellanten met de (tussentijds) gewonnen bedragen hebben gedaan hebben zij niet duidelijk gemaakt of de bijschrijvingen op de bankafschriften de enige bedragen zijn die appellanten hebben gewonnen met gokken. [1] Verder kunnen de inlegkosten bij gokactiviteiten niet in mindering worden gebracht op de ontvangen bedragen. Dit is vaste rechtspraak. [2]
4.5.
Appellanten hebben subsidiair aangevoerd dat als hun eerste beroepsgrond niet slaagt, het dagelijks bestuur net als in de uitspraak van de Raad van 4 april 2023 [3] bij de vaststelling van de gokopbrengsten had moeten uitgaan van de volgens het gokoverzicht ingelegde bedragen op het gokaccount. Dit leidt er toe dat appellanten nog een aanvullend recht op bijstand hebben. Ook deze beroepsgrond slaagt niet.
4.5.1.
De uitspraak van 4 april 2023 gaat over gokken in een gokinstelling. De Raad heeft in die uitspraak tot uitdrukking gebracht dat het bij gokken in een gokinstelling nagenoeg onmogelijk is om de gokopbrengsten vast te stellen, al dan niet schattenderwijs. Hierbij heeft de Raad overwogen dat wel aan de hand van pinopnames in een gokinstelling de verrichte gokactiviteiten en de daarmee verkregen bedragen aannemelijk kunnen worden gemaakt, omdat bij gokactiviteiten in een gokinstelling kan worden uitgegaan van de vooronderstelling dat de inkomsten daaruit – ongeacht welk gokspel is gespeeld – gelijk zijn aan de ingelegde bedragen.
4.5.2.
Anders dan bij een bezoek aan een gokinstelling is het bij onlinegokken in beginsel wél mogelijk om met een verifieerbare administratie of boekhouding te komen waarin is opgenomen welke bedragen bij welk gokspel zijn ingezet, welk bedrag per speelbeurt is gewonnen en of en, zo ja, in hoeverre bij welk gokspel de ontvangen bedragen eventueel weer opnieuw zijn ingezet. Bij online gokken worden namelijk al deze gebeurtenissen geregistreerd in het gokaccount van de betrokkene. Ook in het geval van appellanten kan ervan worden uitgegaan dat via hun gokaccount(s) een overzicht verstrekt kan worden van de bedragen die zij bij het gokken hebben ingezet, de bedragen die zij per speelbeurt hebben gewonnen en of en, zo ja, in hoeverre zij de met het gokken ontvangen bedragen eventueel weer opnieuw hebben ingezet, helemaal nu appellanten op hun verzoek al een overzicht van inleg- en opbrengsten van de (beheerder van de) gokwebsite hebben ontvangen.
4.5.3.
Appellanten hebben niet aannemelijk gemaakt dat zij niet een uitgebreider overzicht met de gevraagde gegevens kunnen verkrijgen. Alleen al daarom is de vooronderstelling zoals neergelegd in de uitspraak van 4 april 2023 hier niet van toepassing.
4.5.4.
Appellanten hebben nog gesteld dat het gokaccount gesloten is, maar hebben niet met stukken aannemelijk gemaakt dat de gevraagde gegevens over de gespeelde spellen hierdoor niet meer verstrekt kunnen worden.
Terugvordering - dringende redenen
4.6.
Appellanten hebben aangevoerd dat sprake is van dringende redenen om van terugvordering af te zien. Zij hebben gesteld dat zij gokverslaafd waren en dat appellante psychische klachten heeft. Verder hebben zij nooit winst gemaakt met het gokken en heeft de besluitvorming geleid tot financiële schade, inhoudende dat zij jarenlang inkomenstoeslag zijn misgelopen en dat er maandelijks door de vordering een bedrag is ingehouden op de bijstand. Deze beroepsgrond slaagt om de hierna volgende redenen ook niet.
4.6.1.
Het dagelijks bestuur is verplicht om de kosten van bijstand terug te vorderen voor zover de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is ontvangen als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenverplichting. Dit uitgangspunt staat in artikel 58, eerste lid, van de PW. Indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn kan het dagelijks bestuur besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien. Dat volgt uit artikel 58, achtste lid, van de PW.
4.6.2.
Zoals de Raad in vier uitspraken van 10 december 2024 [4] tot uitdrukking heeft gebracht moet een besluit om al dan niet van deze mogelijkheid gebruik te maken zijn gebaseerd op een belangenafweging. Daarbij geldt het uitgangspunt dat wat ten onrechte is ontvangen in beginsel moet worden terugbetaald en verder dat met alle relevante feiten en omstandigheden van het geval rekening wordt gehouden. Die feiten en omstandigheden kunnen zien op de gevolgen van de terugvordering, maar ook op de oorzaak daarvan. De afweging zal een toetsing aan de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, waaronder het evenredigheidsbeginsel, moeten kunnen doorstaan.
4.6.3.
Het dagelijks bestuur heeft zich op het standpunt gesteld dat er geen dringende redenen zijn om van terugvordering af te zien. Daarbij heeft het dagelijks bestuur van belang geacht dat de voormalige gokverslaving van appellanten en de psychische klachten van appellante niet zijn gespecificeerd en onderbouwd met stukken. Verder zijn de intrekking en terugvordering niet het gevolg van nalaten of handelen van het dagelijks bestuur, maar van het niet melden door appellanten van hun gokactiviteiten en zorgen de regels over de beslagvrije voet en het kwijtscheldingsbeleid van het dagelijks bestuur ervoor dat de terugvordering niet leidt tot onevenredige gevolgen.
4.6.4.
Op grond van wat appellanten naar voren hebben gebracht heeft het dagelijks bestuur bij afweging van de betrokken belangen geen dringende redenen hoeven aannemen om geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien. Het besluit om niet van terugvordering af te zien getuigt, gelet op 4.6.3, niet van een onevenwichtige afweging van de daarbij betrokken belangen. Dat appellanten over een aantal jaren geen inkomenstoeslag hebben ontvangen leidt niet tot een ander oordeel, alleen al omdat dat geen verband houdt met de terugvordering.

Conclusie en gevolgen

4.7.
Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de intrekking en terugvordering van de bijstand in stand blijft.
5. Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgen appellanten geen vergoeding voor hun proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door W.F. Claessens als voorzitter en J.T.H. Zimmerman en D.H. Harbers als leden, in tegenwoordigheid van S. van Pelt als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 6 mei 2025.
(getekend) W.F. Claessens
(getekend) S. van Pelt

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wettelijke regels

Artikel 17, eerste lid, van de Participatiewet
De belanghebbende doet aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op bijstand. […]
Artikel 54, derde lid, van de Participatiewet
Het college herziet een besluit tot toekenning van bijstand, dan wel trekt een besluit tot toekenning van bijstand in, indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, of artikel 30c, tweede en derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand. […].
Artikel 58, eerste lid, van de Participatiewet
Het college van de gemeente die de bijstand heeft verleend vordert de kosten van bijstand terug voor zover de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is ontvangen als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, of de verplichtingen, bedoeld in artikel 30c, tweede en derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen.
Artikel 58, achtste lid, van de Participatiewet
Indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn kan het college besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien.

Voetnoten

1.Vergelijk de uitspraken van 17 januari 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:86, en van 14 mei 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:938.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 26 november 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:2320.