ECLI:NL:RBNNE:2022:3767

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
13 oktober 2022
Publicatiedatum
18 oktober 2022
Zaaknummer
18-253515-21
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Meervoudige strafzaak tegen verdachte wegens ontuchtige handelingen met minderjarige meisjes en mishandeling

In deze strafzaak heeft de rechtbank Noord-Nederland op 13 oktober 2022 uitspraak gedaan in een meervoudige kamer. De verdachte is beschuldigd van het plegen van ontuchtige handelingen met drie minderjarige meisjes en mishandeling. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte gedurende een lange periode meermalen ontuchtige handelingen heeft gepleegd met de slachtoffers, die zich in een kwetsbare leeftijdsfase bevonden. De verdachte heeft de slachtoffers misbruikt voor seksuele doeleinden en heeft hen bovendien onder druk gezet om tegen hun ouders te liegen. De rechtbank heeft de verklaringen van de slachtoffers als betrouwbaar beoordeeld, maar heeft de verdachte vrijgesproken van de primair ten laste gelegde verkrachtingen, omdat er onvoldoende wettig bewijs was. De rechtbank heeft de verdachte wel schuldig bevonden aan de subsidiaire tenlasteleggingen van ontuchtige handelingen en mishandeling. De rechtbank heeft een gevangenisstraf van vijf jaar opgelegd, met aftrek van de voorlopige hechtenis, en heeft de verdachte onderworpen aan een maatregel tot gedragsbeïnvloeding en vrijheidsbeperking. De rechtbank heeft ook schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen, die de gevolgen van de daden van de verdachte ondervinden.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht Locatie Leeuwarden
parketnummer 18/253515-21
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 13 oktober 2022 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] , thans gedetineerd in de [instelling] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 29 september 2022. Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. H.C.L. Crozier, advocaat te Sneek. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. R.G. de Graaf.

Tenlastelegging

Aan verdachte is, na aanvulling van de tenlastelegging als bedoeld in artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) ten laste gelegd dat:
1
hij in of omstreeks de periode van 10 januari 2020 tot en met 4 april 2020, te [plaats] , gemeente [gemeente] , in elk geval in Nederland, door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid meermalen, althans eenmaal, [slachtoffer 1] heeft gedwongen tot het ondergaan van een of meer handeling(en) die bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 1] , door, omstreeks eind januari 2020, zijn, verdachtes, penis in de vagina van die [slachtoffer 1] te brengen, bestaande dat geweld of die andere feitelijkheid en/of die bedreiging met geweld of die andere feitelijkheid hierin, door die [slachtoffer 1] bij haar pols vast te pakken/te grijpen en/of haar naar de slaapkamer te sleuren/brengen en/of (vervolgens) de balkondeur(en) en/of slaapkamerdeur op slot te draaien waardoor zij de ruimte (zijnde de slaapkamer) niet kon verlaten en/of (vervolgens) haar (hardhandig) op het bed te duwen en/of (vervolgens) haar broek en/of string naar beneden te trekken en/of haar stevig vast te houden en/of (vervolgens) geslachtsgemeenschap met haar te hebben en/of door, omstreeks medio februari 2020, zijn, verdachtes, penis in de vagina van die [slachtoffer 1] te brengen, bestaande het geweld of die andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid hierin, door die [slachtoffer 1] bij haar pols vast te pakken/te grijpen en/of haar naar de slaapkamer te sleuren/brengen en/of (vervolgens) haar (hardhandig) op het bed te duwen en/of (vervolgens) haar benen omhoog te duwen en/of haar kuiten vast te pakken en/of (vervolgens) haar panty te scheuren en/of haar string opzij te schuiven en/of (vervolgens) geslachtsgemeenschap met haar te hebben en/of
door, omstreeks eind maart 2020, zijn, verdachtes, penis in de vagina van die [slachtoffer 1] te brengen, bestaande het geweld of die andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid hierin, door meermalen, althans eenmaal (met kracht) een mes in een deur te steken en/of (vervolgens) die [slachtoffer 1] bij haar arm vast te pakken en/of (vervolgens) haar (hardhandig) voorover op de eettafel te duwen en/of haar handen achter haar rug vast te houden en/of
(vervolgens) haar broek naar beneden te trekken en/of (vervolgens) geslachtsgemeenschap met haar te hebben;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij in of omstreeks de periode van 10 januari 2020 en 4 april 2020, te [plaats] , gemeente [gemeente] , in elk geval in Nederland, meermalen, althans eenmaal, met [slachtoffer 1] , geboren op
[geboortedatum] , die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 1] , te weten het (telkens) brengen van zijn, verdachtes, penis in de vagina van die [slachtoffer 1] ;
2
hij in of omstreeks de periode van 17 november 2020 tot en met 26 juni 2021 te [plaats] , gemeente [gemeente] , in elk geval in Nederland, door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid meermalen, althans eenmaal, [slachtoffer 2] heeft gedwongen tot het ondergaan van een of meer handeling(en) die bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 2] , door (telkens) zijn, verdachtes, penis in de vagina van die [slachtoffer 2] te brengen, bestaande dat geweld of die andere feitelijkheid en/of die bedreiging met geweld of die andere feitelijkheid hierin, door met gebruikmaking van zijn, verdachtes, psychisch en een uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht op die [slachtoffer 2] , mede gelet op het leeftijdsverschil tussen hem, verdachte, en [slachtoffer 2] (telkens) een situatie te doen ontstaan waarin zij zich niet tegen/aan de seksuele gemeenschap met hem, verdachte, kon verzetten en/of onttrekken en/of (aldus) voor die [slachtoffer 2] een dreigende situatie heeft doen ontstaan, door
  • die [slachtoffer 2] (telkens) te pushen en/of manipuleren om seks met hem, verdachte, te hebbenwanneer ze aan verdachte kenbaar had gemaakt dat ze geen seks met hem, verdachte, wilde hebben door 'nee stop', 'ik wil het niet' en/of 'ik heb er geen zin in', althans woorden van gelijke strekking en/of aard tegen hem, verdachte, uit te spreken,
  • die [slachtoffer 2] (telkens) te vragen waarom zij geen seks met hem, verdachte, wilde hebben en/of
(vervolgens) boos te worden op die [slachtoffer 2] en/of een of meerdere voorwerpen naar die [slachtoffer 2] te gooien en/of die [slachtoffer 2] in/op haar gezicht en/of op haar arm(en) te slaan wanneer zij aan hem, verdachte, kenbaar had gemaakt dat zij geen seks met hem, verdachte, wilde hebben en/of
- ( (vervolgens) zijn, verdachtes, penis (telkens) in de vagina van die [slachtoffer 2] te duwen/ brengen;subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij in of omstreeks de periode van 17 november 2020 tot en met 26 juni 2021 te [plaats] , gemeente [gemeente] , in elk geval in Nederland, meermalen, althans eenmaal, met [slachtoffer 2] , geboren op [geboortedatum] , die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 2] , te weten
  • het brengen van zijn, verdachtes, vinger(s) in de vagina van die [slachtoffer 2] ,
  • het brengen van zijn, verdachtes, penis in de vagina van die [slachtoffer 2] en/of
  • het doen of laten betasten en/of aftrekken en/of pijpen van zijn, verdachtes, penis door die[slachtoffer 2] ;
3
hij in of omstreeks de periode van 10 januari 2021 tot en met 11 juni 2021 te [plaats] , gemeente [gemeente] , althans in Nederland, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op eens anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van [slachtoffer 1] , door
- die [slachtoffer 1] meermalen per dag, op verschillende dagen en/of tijdstippen, althans meermalen
(anoniem) te bellen gedurende de avond en/of nacht,
- die [slachtoffer 1] , toen zij de telefoon opnam, middels Google Translate uit te schelden voor
'kankerhoer', 'kankerslet', `je bent dik','vies vuil varken', 'ga jezelf snijden', 'je hoort hier niet', althans woorden van gelijke aard en/of strekking,
  • meermalen bij het werk van die [slachtoffer 1] te verschijnen en aldaar die [slachtoffer 1] uit teschelden en/of
  • die [slachtoffer 1] op te wachten bij haar werk met het oogmerk die [slachtoffer 1] , te dwingen ietste doen, niet te doen, te dulden en/of vrees aan te jagen;
4
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2021 tot en met 19 juni 2021 te [plaats] , gemeente [gemeente] , in elk geval in Nederland, meermalen, althans eenmaal, zijn levensgezel, [slachtoffer 2] , heeft mishandeld door
  • een (deels) gevuld blikje energy drank tegen het (voor)hoofd van die [slachtoffer 2] te gooien,- (vervolgens) met zijn vlakke hand die [slachtoffer 2] in haar gezicht te slaan en/of haar (vervolgens) een duw te geven waardoor die [slachtoffer 2] achterover viel, - (vervolgens) tegen het been van die [slachtoffer 2] te schoppen,
  • met zijn vlakke hand die [slachtoffer 2] op haar wang te slaan
  • (met kracht) meermalen, althans eenmaal met zijn vuist op de ribben van die [slachtoffer 2] te slaan
  • (met kracht) met zijn (rechter)hand die [slachtoffer 2] bij haar keel te pakken en/of (vervolgens) die[slachtoffer 2] (terwijl hij haar met zijn hand bij haar keel vasthield) omhoog en achterover te tillen en/of (vervolgens) die [slachtoffer 2] (met kracht) achterover te duwen en/of
  • (met kracht) aan de haren van die [slachtoffer 2] te trekken en/of een hete aansteker tegen debovenkant van de hand van die [slachtoffer 2] te duwen/houden en/of met zijn vlakke hand die [slachtoffer 2] op haar wang te slaan en/of (met kracht) aan de haren van die [slachtoffer 2] te trekken, waardoor zij (op de trap) achterover viel en/of (met kracht) met zijn hand(en) en/of vuist(en) op het achterhoofd van die [slachtoffer 2] te slaan;
5
hij in of omstreeks de periode van 28 oktober 2020 tot en met 27 januari 2021 te [plaats] , gemeente
[gemeente] , in elk geval in Nederland,
met [slachtoffer 3] , geboren op [geboortedatum] , die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 3] , te weten
  • het brengen van zijn vinger(s) en/of tong tussen de schaamlippen en/of in de vagina van die[slachtoffer 3] ,
  • het brengen van zijn penis in de vagina en/of anus van die [slachtoffer 3] .

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het onder 1 primair, het onder 2 primair, het onder 3, 4 en het onder 5 het laste gelegde.
Hij heeft hiertoe ten aanzien van het onder 1 en onder 2 primair ten laste gelegde aangevoerd dat de verklaringen van aangeefsters [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] gedetailleerd, consistent en authentiek zijn. Er is geen aanleiding om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van deze aangiftes, aldus de officier van justitie. Voor het bewijs van de seksuele relatie is er veel steun te vinden in de getuigenverklaringen in het dossier. Zo hebben onder meer getuigen [getuige 1] en [getuige 2] verklaard dat zij van verdachte hebben gehoord dat hij seks heeft gehad met de beide aangeefsters. Getuige [getuige 3] heeft verklaard dat hij van aangeefster [slachtoffer 1] heeft gehoord dat verdachte haar heeft gedwongen om seks met hem te hebben. De officier van justitie heeft aangevoerd dat gebruik gemaakt kan worden van schakelbewijs, omdat de omstandigheden die de aangeefsters hebben beschreven op essentiële punten met elkaar overeenkomen. Beide aangeefsters zijn binnen hun relatie met verdachte verkracht. Verdachte heeft geweld gebruikt. De aangeefsters zaten in een moeilijke periode van hun leven. Verdachte was eerst aardig tegen hen, maar werd na korte tijd agressief. Verdachte zette aangeefsters op tegen hun families. Met gebruikmaking van schakelbewijs kan zowel de ten laste gelegde verkrachting van aangeefster [slachtoffer 1] bewezen worden als ook de verkrachting van aangeefster [slachtoffer 2] , aldus de officier van justitie.
Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde heeft de officier van justitie aangevoerd dat de verklaring van aangeefster [slachtoffer 1] wordt ondersteund door de verklaringen van de medewerkers van de [naam winkel] , zoals weergegeven in het proces-verbaal van bevindingen, en ook door de verklaringen van de moeder van [slachtoffer 1] , getuige [getuige 4] en getuige [getuige 5] . Voor de contacten via de telefoon geldt dat daarvoor geen steunbewijs voorhanden is, maar dat hoeft ook niet gelet op de uitleg die in vaste rechtspraak aan artikel 342 lid 2 Sv wordt gegeven.
Ten aanzien van het onder 4 ten laste gelegde heeft hij aangevoerd dat de aangifte op onderdelen steun vindt in ander bewijsmateriaal. Voor de bewezenverklaring als geheel is niet vereist dat elk aspect van de bewezenverklaring door meer dan één bewijsmiddel wordt ondersteund. Getuige [getuige 6] heeft blauwe plekken in het gezicht van aangeefster [slachtoffer 2] gezien. Ook heeft zij aangeefster en verdachte samen gezien op een bankje in een speeltuin. Daarnaast heeft getuige [getuige 7] gezien dat er een ruzie heeft plaatsgevonden. Tot slot heeft de moeder van aangeefster letsel bij aangeefster waargenomen. Omdat de verklaring van aangeefster op relevante punten door getuigen wordt ondersteund, kan het ten laste gelegde in zijn geheel worden bewezen, aldus de officier van justitie.
Ten aanzien van het onder 5 ten laste gelegde heeft de officier van justitie aangevoerd dat dit feit wettig en overtuigend bewezen kan worden op grond van de getuigenverklaring van [slachtoffer 3] en de bekennende verklaring van verdachte.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde. Hij heeft daartoe ten aanzien van het onder 1 en 2 ten laste gelegde aangevoerd dat verdachte heeft ontkend enig seksueel contact te hebben gehad met aangeefsters [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] . Er kan niet zonder meer worden gesteld dat de verklaringen van de aangeefsters spontaan, authentiek en betrouwbaar zijn. Nadat de relatie met verdachte zou zijn verbroken, heeft aangeefster [slachtoffer 2] kennelijk contact gezocht met aangeefster [slachtoffer 1] . Pas daarna zijn de aangiftes en de getuigenverklaringen opgenomen. In de aangiftes staan geen exacte data waarop de gewraakte seksuele handelingen zouden hebben plaatsgevonden. Voorts kunnen de verklaringen van aangeefsters dat zij zichzelf herkennen op naaktfoto’s op de telefoon van verdachte, niet voor het bewijs worden gebruikt. Deze foto’s bevinden zich namelijk niet in het dossier en op deze wijze kan de betrouwbaarheid van deze herkenning niet worden getoetst. Uit het proces-verbaal van bevindingen met de meldingen van de wijkagent blijkt weliswaar dat verdachte en aangeefster [slachtoffer 2] op het bed worden aangetroffen in de woning van verdachte, maar daarmee staat nog niet vast dat er een seksuele relatie is geweest. Er is onvoldoende wettig bewijs voor het onder 1 en het onder 2 ten laste gelegde, aldus de raadsman.
Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde heeft hij aangevoerd dat de verklaring van aangeefster [slachtoffer 1] onvoldoende wordt ondersteund. Weliswaar spreken de getuigen wel over een ex van aangeefster die haar bij de supermarkt zou lastigvallen, maar verdachte wordt niet bij naam genoemd. Dat is opmerkelijk, omdat verdachte daar vaste klant was en bij naam bekend was bij het personeel. Dit maakt dat niet met zekerheid kan worden vastgesteld dat verdachte daadwerkelijk aangeefster heeft lastiggevallen, terwijl zij bij de supermarkt aan het werk was. Voor de belaging via de telefoon ontbreekt ieder bewijs in het dossier.
Ten aanzien van het onder 4 ten laste gelegde heeft de raadsman aangevoerd dat er onvoldoende steunbewijs in het dossier te vinden is. Verdachte heeft de mishandelingen ontkend. De getuigen bevestigen slechts een algemeen beeld, namelijk een interactie tussen aangeefster en verdachte, maar hebben de mishandelingen niet daadwerkelijk gezien. Dit maakt dat er onvoldoende overtuigend bewijs is, aldus de raadsman.
Ten aanzien van het onder 5 en laste gelegde heeft de raadsman geen verweer gevoerd.
Oordeel van de rechtbank Vrijspraak van het onder 1 primair en het onder 2 primair ten laste gelegde
De rechtbank acht het onder 1 primair en het onder 2 primair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen, zodat verdachte hiervan zal worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt hiertoe het volgende.
In zedenzaken doet zich regelmatig de situatie voor dat er slechts twee personen aanwezig waren bij de gestelde seksuele handelingen: de aangeefster en de vermeende dader. Dat is ook in deze zaak het geval. De aangeefsters hebben verklaard dat zij door verdachte zijn verkracht, verdachte ontkent enig seksueel contact met aangeefsters te hebben gehad.
Volgens het tweede lid van artikel 342 Sv kan het bewijs dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, door de rechter niet uitsluitend worden aangenomen op de verklaring van één getuige. Deze bepaling strekt ter waarborging van de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing, in die zin dat zij de rechter verbiedt tot een bewezenverklaring te komen ingeval de door één getuige gereleveerde feiten en omstandigheden op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal. Daarbij geldt wel dat deze bepaling betrekking heeft op de bewezenverklaring als geheel en niet vereist is dat elk aspect van de bewezenverklaring door meer dan één bewijsmiddel wordt ondersteund.
Uit vaste jurisprudentie van de Hoge Raad kan worden afgeleid dat niet is vereist dat de verkrachting als zodanig bevestiging vindt in ander bewijsmateriaal, maar dat het afdoende is wanneer de verklaring van de aangeefster op onderdelen voldoende steun vindt in andere bewijsmiddelen, afkomstig van een andere bron dan degene die de belastende verklaring heeft afgelegd. De vraag of aan het bewijsminimum van artikel 342, tweede lid, Sv is voldaan, laat zich niet in algemene zin beantwoorden, maar vergt een beoordeling van het concrete geval.
1
Met betrekking tot het onder 1 en 2 primair ten laste gelegde geldt dat twee verkrachtingen zijn ten laste gelegd in verschillende periodes, waarbij aangeefsters [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] betrokken zijn. Beiden hebben aangifte gedaan van verkrachting. Aangeefster [slachtoffer 1] heeft verklaard dat zij, gedurende de relatie, in de periode van januari 2020 tot en met maart 2020 driemaal door verdachte is verkracht. Zij heeft over twee van deze verkrachtingen verklaard dat verdachte haar bij de pols heeft vastgepakt, haar naar de slaapkamer heeft gesleurd, de deur blokkeerde, haar broek naar beneden trok en met zijn penis in haar vagina binnendrong. Over de derde keer heeft aangeefster [slachtoffer 1] verklaard dat zij en verdachte ruzie hadden gehad. Verdachte ramde een mes in de deur, pakte haar bij de arm en duwde haar op de eettafel. Hij trok haar broek naar beneden en is met zijn penis in haar vagina binnengedrongen.
Aangeefster [slachtoffer 2] heeft verklaard dat zij, gedurende de relatie met verdachte, in de periode van 17 november 2020 tot en met 26 juni 2021 zes tot zeven keer door hem is verkracht. Zij heeft verklaard dat verdachte steeds bij haar bleef aandringen om seks met hem te hebben. Hoewel aangeefster aangaf dat zij dit niet wilde, ging verdachte toch door. Hij trok dan haar broek uit en drong haar vagina binnen met zijn penis.
De rechtbank acht de verklaringen van beide aangeefsters op zichzelf betrouwbaar. In de overwegingen die de rechtbank heeft gewijd aan de onder 1 en 2 subsidiair ten laste gelegde feiten wordt daarop nader ingegaan.
Naar het oordeel van de rechtbank kan in het onderhavige geval niet worden gezegd dat de verklaringen van de aangeefsters voldoende steun vinden in de overige verklaringen afgelegd door anderen. Weliswaar hebben meerdere getuigen verklaard over de seksuele relatie tussen verdachte en de aangeefsters, maar alleen getuige [getuige 3] heeft verklaard dat aangeefster [slachtoffer 1] aan hem heeft verteld dat verdachte haar had verkracht. De inhoud van deze verklaring geeft naar het oordeel van de rechtbank in het licht van artikel 342, tweede lid, Sv onvoldoende steun aan de door aangeefster beschreven feiten en omstandigheden, omdat deze verklaring geen zelfstandige, eigen waarnemingen inhoudt ten aanzien van de emotionele of fysieke toestand van de aangeefster vlak nadat het strafbare feit zou hebben plaatsgevonden. In die zin levert de verklaring van getuige [getuige 3] onvoldoende steunbewijs aan de verklaringen van aangeefster [slachtoffer 1] . Ook overigens bevat het dossier onvoldoende steunbewijs voor de ten laste gelegde dwang in de vorm van (dreigen met) geweld of (met) een feitelijkheid.
Omdat de verklaringen van beide aangeefsters – voor zover deze betrekking hebben op de verkrachtingen – niet voldoende worden ondersteund door de verklaringen van anderen, rijst de vraag op welke andere grondslag de bewezenverklaring voor de onderhavige feiten zou kunnen worden gebaseerd. Uit vaste rechtspraak van de Hoge Raad volgt dat het gebruik van aan andere, soortgelijke feiten ten grondslag liggende bewijsmiddelen als steunbewijs (in de vorm van zogenaamd schakelbewijs) onder omstandigheden is toegelaten. Voor de bewezenverklaring van een feit wordt in dat geval mede redengevend geacht de – uit één of meer bewijsmiddelen blijkende – omstandigheid dat de verdachte bij één of meer andere strafbare feiten betrokken was. Daarbij moet het gaan om bewijsmateriaal ten aanzien van die andere feiten dat op essentiële punten belangrijke overeenkomsten of kenmerkende gelijkenissen vertoont met het bewijsmateriaal van het te bewijzen feit en dat duidt op een herkenbaar en gelijksoortig patroon in de handelingen van de verdachte.
Bij de beantwoording van de vraag of sprake is van een dergelijke overeenkomende modus operandi kunnen betrokken worden de feitelijke gang van zaken ten aanzien van de betreffende feiten, waaronder begrepen de context waarbinnen zij zich hebben voorgedaan, de omstandigheden waarmee zij zijn omgeven en het desbetreffende handelen van de verdachte alsmede de verklaringen die de verdachte daarover heeft afgelegd. Het bewijs kan in elk van de zaken over en weer redengevend worden geacht, zelfs als geen enkel feit afzonderlijk – dus los van de schakelbewijsconstructie – wettig en overtuigend bewezen kan worden.
2
Hoewel de verklaringen van aangeefsters overeenkomsten of kenmerkende gelijkenissen vertonen, zijn er bij nauwkeurige vergelijking op essentiële punten ook grote verschillen tussen de verklaringen te zien. De verklaringen van de aangeefsters lopen immers uiteen waar het gaat om de wijze waarop de dwang is uitgeoefend: waar aangeefster [slachtoffer 1] heeft verklaard dat zij hardhandig en met geweld is gedwongen tot het hebben van geslachtsgemeenschap, heeft [slachtoffer 2] verklaard dat verdachte telkens bleef aandringen en doorging terwijl zij steeds te kennen had gegeven dat zij geen geslachtsgemeenschap wilde. Deze verschillen wegen zwaarder dan de overeenkomsten in hun verklaringen, omdat de verschillen te maken hebben met de manier waarop verdachte aangeefsters zou hebben gedwongen tot het ondergaan van seksuele handelingen, terwijl de overeenkomsten veel meer te maken hebben met het ontstaan van een seksuele relatie tussen verdachte en de minderjarige aangeefsters. De verklaringen van beide aangeefsters kunnen daarom naar het oordeel van de rechtbank niet over en weer worden gebruikt als steunbewijs. Dit betekent dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is dat verdachte aangeefsters [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] heeft gedwongen tot het ondergaan van geslachtsgemeenschap. De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van de onder 1 primair en onder 2 primair ten laste gelegde verkrachtingen.
Bewijs van het onder 1 subsidiair ten laste gelegde
De bewijsmiddelen
De rechtbank past ten aanzien van het onder 1 subsidiair ten laste gelegde de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. De door verdachte ter terechtzitting van 29 september 2022 afgelegde verklaring, voor zoverinhoudend:
[slachtoffer 1] kwam vaak bij mij thuis in [plaats] over de vloer als mijn zoontje [naam] er ook was. De berichten die u mij voorhoudt op pagina 388 en verder van het dossier, waarbij als afzender staat “ [verdachte] ”, heb ik geschreven.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 1 juli 2021, opgenomenop pagina 113 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met BVH-nummer 202127511 d.d. 20 januari 2022, inhoudend als verklaring van [slachtoffer 1] (geboren op [geboortedatum] ):
Ik heb op het [naam school 1] gezeten. Op 11 januari 2020 is de relatie met [verdachte] begonnen. Ik was 15 jaar, hij was 27 jaar. Wij hadden voor het eerst seks ongeveer 17 of 18 januari 2020. In die tweede week hebben wij twee keer seks gehad. Op een gegeven moment was het dagelijks, soms vier of vijf keer per week. Hij stopte zijn geslachtsdeel in mijn vagina. Op 4 april 2020 heb ik [verdachte] op alles geblokkeerd.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 28 juli 2021,opgenomen op pagina 40 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [getuige 1] :
Ik weet nog een keer van een feest waar [verdachte] heen ging, daar was [slachtoffer 1] ook. Toen bleven ze daar beneden slapen. [verdachte] vertelde dat hij en [slachtoffer 1] toen seks hadden gehad.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal uitwerking studioverhoor d.d. 11 december2021, opgenomen op pagina 76 van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [getuige 2] , afgelegd op 30 september 2021:
A: [verdachte] heeft met [slachtoffer 1] een relatie gehad.
V: Wat weet jij wat er gebeurd is in de relatie van [verdachte] met [slachtoffer 1] ?
A: Nou, ze hadden anderhalf jaar geleden al een relatie. En ze hebben ook dingen gedaan. Dat vertellen zij.
V: Dat vertellen zij jou? Wat vertellen ze jou dan?
A: Nou, dat ze hadden geneukt en gezoend en zo.
V: En wie vertelde dat dan?
A: [verdachte] .
5. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 27 juli 2021,opgenomen op pagina 24 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [getuige 8] :
[slachtoffer 1] was het vriendinnetje van [getuige 1] . [slachtoffer 1] was ook minderjarig. [slachtoffer 1] en [getuige 1] leerden elkaar kennen bij [verdachte] thuis. Later is een relatie ontstaan tussen [verdachte] en [slachtoffer 1] .
6. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 11 november2021, opgenomen op pagina 101 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [getuige 9] :
Ik ken [verdachte] via [slachtoffer 1] . Dat was een scharrel van [slachtoffer 1] . Volgens mij waren zij een soort tortelduifjes. Ze waren altijd samen aan het optrekken en op de manier hoe ze naar keken, een soort verliefde blikken. Ik weet wel dat [slachtoffer 1] en [verdachte] seks met elkaar hebben gehad en dat, toen [verdachte] met [slachtoffer 2] bezig was, [slachtoffer 1] hem appte om naar [plaats] te komen en dat ze toen ook weer seks gehad hebben. [verdachte] vertelde mij dat hij toen in [plaats] seks had gehad met [slachtoffer 1] .
7. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 21 oktober 2021,openomen op pagina 333 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant:
Op 19 oktober 2021 verrichtte ik digitaal onderzoek aan de telefoon welke onder verdachte [verdachte] in beslag genomen is. Dit betreft de Samsung S8 met goednummer 2377930. Tijdens dit onderzoek heb ik chatberichten aangetroffen tussen verdachte [verdachte] en de eerder gehoorde getuige [slachtoffer 3] . Deze chatberichten zijn verstuurd in de periode van 28-10-2020 tot 03-092021. Tevens omschrijft verdachte [verdachte] in bovenstaande chatverkeer dat een persoon bij hem langskwam in een tussenuur om seks met hem te hebben.
8. Een ander geschrift, te weten een overzicht van chatberichten, opgenomen als bijlage 4. bij hetonder 7. genoemd proces-verbaal van bevindingen d.d. 21 oktober 2021, opgenomen op pagina 388 e.v. van voornoemd dossier, voor zover inhoudend:
[verdachte] : Luister ik ging met haar.
[verdachte] : Ze kwam voor [naam] en voor [naam] .
[verdachte] : In tussenuur kwam ze zelfs om ff te neuken.
[verdachte] : 50 min he tussenuur.
[verdachte] : op [naam school 1] .
[verdachte] : Ja vond d’r wel oprecht een leuke meid.
[verdachte] : Mn hele familie haatte me om hoe zij was. En hoe oud. En da ze eerst van m’n neefje was.
Bewijsoverwegingen
Uit de verklaring van aangeefster [slachtoffer 1] blijkt dat zij en verdachte vanaf 11 januari 2020 een relatie hebben gehad, waarbij zij vlak daarna voor het eerst seks hadden. Meerdere getuigen hebben verklaard dat zij wisten dat verdachte seks had gehad met aangeefster [slachtoffer 1] .
De raadsman heeft aangevoerd dat de verklaringen van aangeefsters [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] niet voor het bewijs kunnen worden gebruikt, omdat deze verklaringen niet betrouwbaar kunnen worden geacht, gelet op de mogelijkheid van onderlinge beïnvloeding. De rechtbank overweegt met betrekking tot dit verweer van de raadsman het volgende.
Vooropgesteld moet worden dat de verklaringen van aangeefster consistent zijn. Zij heeft in grote lijnen zowel in het met haar gevoerde informatieve gesprek als in haar aangifte gelijkluidend verklaard. Daarnaast zijn de verklaringen authentiek, gedetailleerd en bevatten zij geen onlogische elementen. Het enkele feit dat er onderlinge gesprekken tussen de aangeefsters hebben plaatsgevonden wil naar het oordeel van de rechtbank nog niet zeggen dat er daadwerkelijk afstemming van de verklaringen heeft plaatsgevonden. Uit het onderzoek ter terechtzitting en het dossier zijn overigens geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die erop zouden kunnen wijzen dat de afgelegde verklaringen door eventuele onderlinge inhoudelijke afstemming zouden zijn beïnvloed. Dat de verklaringen van de aangeefsters onbetrouwbaar zouden zijn, gezien de mogelijkheid van onderlinge beïnvloeding als gevolg van onderling contact tussen de aangeefsters, ziet de rechtbank dan ook niet in.
Vervolgens komt de vraag aan de orde of de verklaringen van aangeefster voldoende steun vinden in andere bewijsmiddelen die afkomstig zijn uit een andere bron dan aangeefster. De verklaringen van getuigen [getuige 1] , [getuige 2] , [getuige 8] en [getuige 9] vormen naar het oordeel van de rechtbank voor wat betreft de betrouwbaarheid van de verklaring van de aangeefster een aanvulling op de inhoud van die verklaring. De getuigen beschrijven een patroon waarbij verdachte met verschillende minderjarige meisjes een relatie heeft gehad. De getuigen bevestigen de seksuele relatie tussen aangeefster [slachtoffer 1] en verdachte. De tot het bewijs gebezigde verklaringen hebben met elkaar gemeen dat de getuigen van verdachte zelf hebben gehoord dat hij een relatie heeft gehad met aangeefster [slachtoffer 1] en dat zij (meermalen) geslachtsgemeenschap hebben gehad. De rechtbank is dan ook van oordeel dat deze verklaringen de verklaring van de aangeefster [slachtoffer 1] – voor zover deze betrekking heeft op het seksueel contact tussen haar en verdachte – ondersteunen.
Voorts blijkt uit het proces-verbaal van bevindingen en de beschreven chatberichten die op de telefoon van verdachte zijn aangetroffen dat verdachte met [slachtoffer 3] (die later getuige
[slachtoffer 3] bleek te zijn) een chatgesprek heeft gehad. Verdachte stuurt onder meer: ‘‘Ik ging met haar. Ze kwam voor [naam] en voor [naam] . In tussenuur kwam ze zelfs om ff te neuken.’’ Daarnaast stuurt verdachte dat hij haar leuk vond en dat zijn familie hem haatte om wie zij was, hoe oud zij was en omdat zij eerst met zijn neefje ging. Gelet op de inhoud van deze berichten kan het naar het oordeel van de rechtbank niet anders zijn dan dat deze berichten betrekking hebben op aangeefster [slachtoffer 1] . De inhoud van deze door verdachte verzonden berichten past geheel bij aangeefster [slachtoffer 1] , voor wat betreft de school die ze bezocht, haar leeftijd, dat zij ook bij verdachte was als [naam] bij hem was en dat zij eerder een relatie had gehad met [getuige 1] .
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij deze berichten wel heeft verstuurd, maar dat deze berichten geen betrekking hadden op aangeefster [slachtoffer 1] , maar op iemand anders met de naam ‘ [naam] ’. Dit acht de rechtbank ongeloofwaardig, temeer nu verdachte heeft aangegeven dat hij ook met die ‘ [naam] ’ een seksuele relatie heeft gehad en dat zij al twintig jaar oud zou zijn, maar nog wel op school zou zitten. Dit past in het geheel niet bij de inhoud van de berichten, namelijk onder meer dat de familie van verdachte hem zou haten vanwege de leeftijd van het meisje. Daarnaast komt verdachte pas ter terechtzitting met deze verklaring voor de berichten. Hij heeft dit niet tijdens zijn verhoor bij de politie verklaard. De rechtbank zal deze verklaring van verdachte daarom terzijde schuiven.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat er voldoende wettig en overtuigend bewijs is voor de seksuele relatie tussen verdachte en aangeefster [slachtoffer 1] , waarbij sprake is geweest van seksueel binnendringen van het lichaam. Aangeefster had op dat moment de leeftijd van zestien jaren nog niet bereikt.
Bewijs van het onder 2 subsidiair ten laste gelegde
De bewijsmiddelen
De rechtbank past ten aanzien van het onder 2 subsidiair ten laste gelegde de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. De door verdachte ter zitting van 29 september 2022 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend:
[slachtoffer 2] kwam bij mij thuis over de vloer. Toen de wijkagent er was, was [slachtoffer 2] in mijn slaapkamer.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 25 augustus 2021,opgenomen op pagina 252 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [slachtoffer 2] (geboren op [geboortedatum] ):
Pleegdatum: tussen 17 november 2020 en 26 juni 2021.
Ik doe aangifte voor zeden. U vraagt mij in welke periode het heeft plaatsgevonden. In de periode vanaf 17 november 2020, toen is de relatie met [verdachte] begonnen, tot 7 maanden daarna, dat is dan juni 2021 ongeveer. [verdachte] woonde in [plaats] . Op 17 november had ik een relatie met hem, toen vroeg hij mij of ik een relatie met hem wilde.
V: Hoe oud was jij toen jij een relatie met [verdachte] kreeg?
A: 15.
V: Wanneer was de eerste keer dat jullie seks hadden?
A: Ik denk begin november.
V: Hoe kwam het dat jullie toen seks hadden?
A: Het was de eerste keer dat ik hem ontmoette, we ging afspreken. We gingen naar zijn huis en toen gebeurde dat. Het was mijn eerste keer seks.
V: Wat versta jij onder seks?
A: Gewoon, dat hij met zijn lul in mijn kut gaat.
V: Vingeren, aftrekken, pijpen?
A: Ja, die dingen deed ik ook met hem.
V: Op welke manieren heeft hij jouw kut aangeraakt?
A: Vingeren en gewoon seks.
V: Heeft hij nog contact gezocht?
A: Ja, via Snapchat. Ik heb nog heel veel screenshots van gesprekken, tussen hem en mij, nadat het uit was.
O: Aangeefster zal deze screenshots naar verbalisant mailen.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 27 juli 2021,opgenomen op pagina 24 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [getuige 8] :
Het laatste meisje heette [slachtoffer 2] . Ik kwam hem en [slachtoffer 2] tegen bij de [naam winkel] en je kan mij niet wijs maken dat ze 19 was, ik zag gewoon dat ze veel jonger was. Ik zocht haar met die reden op sociale media op. Ik zag dat dit het zoveelste minderjarige meisje was. We wisten ook dat hij handtastelijk kon zijn.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 28 juli 2021,opgenomen op pagina 40 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [getuige 1] :
V: Nog andere relaties?
A: Met [slachtoffer 2] .
V: Hoe weet je dit?
A: Dat vertelde [verdachte] aan mij. V: Wat was de leeftijd van [slachtoffer 2] ?
A: Volgens mij 15 of 16.
V: Wat voor relatie hadden zij?
A: Meer dan vriendschap. Volgens mij rond de 7 maanden. Ze kregen wat met elkaar vlak voordat ik met mijn vriendin had.
V: vertelde [verdachte] ook dat hij seks had?
A: Hij had ook seks met [slachtoffer 2] . Dat vertelde hij ook gewoon. Dat gaat dan zo van: “he, ik heb seks gehad.”
5. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 11 november2021, opgenomen op pagina 101 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [getuige 9] :
In februari dit jaar, 2021, toen speelde het in ieder geval al wel, dat [slachtoffer 2] bij [verdachte] kwam.
Ik zag een beetje scharrelen, gewoon heel erg naar elkaar toe trekken, heel gezellig, ook weer de blikken die ik dan bij hen zie, klef bij elkaar zitten, handje vasthouden.
6. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 27 juli 2021,opgenomen op pagina 198 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant:
Wijkagent op huisbezoek, 22 februari 2021 om 11 uur, [verdachte] en [slachtoffer 2] lagen in zijn slaapkamer op bed. [verdachte] is gewezen op de strafbaarheid van seks met een 15-jarige. Hij zei het niet te kunnen helpen gevoelens te hebben voor de 15-jarige.
7. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 20 september 2021,opgenomen op pagina 268 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend het relaas van verbalisant:
Op 31 augustus 2021 11:06 uur zijn via de mail een vijftiental fotobestanden ontvangen van
[slachtoffer 2] behorende bij haar aangifte 2021128012 -6. De vijftien afbeeldingen, betreffende berichten tussen [slachtoffer 2] en [verdachte] , worden bij dit proces-verbaal gevoegd.
8. De eigen waarneming van de rechtbank, gedaan ter terechtzitting van 29 september 2022, voorzover van belang inhoudende:
Op pagina 282 van het strafdossier staat een afbeelding met daarop een screenshot van een Snapchatgesprek. Deze afbeelding behoort bij de aangifte van aangeefster [slachtoffer 2] . Op deze afbeelding staat een bericht, verzonden door iemand met de naam [verdachte] , met de tekst ‘Je wou gewoon graag ontmaagd worden.’
9. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 21 oktober 2021,openomen op pagina 333 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant:
Op onder andere dinsdag 19 oktober 2021 verrichtte ik, verbalisant [verbalisant] , digitaal onderzoek aan de telefoon welke onder verdachte [verdachte] in beslag genomen is. Dit betreft de Samsung S8 met goednummer 2377930. Tijdens dit onderzoek heb ik chatberichten aangetroffen tussen verdachte [verdachte] en de eerder gehoorde getuige [slachtoffer 3] . Deze chatberichten zijn verstuurd in de periode van 28-10-2020 tot 03-09-2021. Tevens omschrijft verdachte [verdachte] in bovenstaande chatverkeer dat hij een relatie had met aangever [slachtoffer 2] en spreekt hij over seksueel contact met aangever [slachtoffer 2] .
10. Een ander geschrift, te weten een overzicht van chatberichten, opgenomen als bijlage 7. bij hetonder 9. genoemd proces-verbaal van bevindingen d.d. 21 oktober 2021, opgenomen op pagina 420 e.v. van voornoemd dossier, voor zover inhoudend:
[verdachte] (27-11-2020): k d8 [slachtoffer 2] .
[slachtoffer 3] : Je hebt mij niet meer dus je kan haar best een keer proberen.
[verdachte] : Miss heb k da al 10x gedaan [verdachte] : 20x.
[verdachte] : 30x.
[verdachte] : 100000x.
[verdachte] : Deed ik tg wel.
[verdachte] : Of k nou met jou ga of ni.
[verdachte] : Net zoals jij ook je beentjes spreid voor jan en alleman.
Bewijsoverwegingen
Aangeefster [slachtoffer 2] heeft verklaard dat zij vanaf 17 november 2020 een relatie heeft gehad met verdachte. Deze relatie duurde tot en met juni 2021. Gedurende deze relatie hebben zij meermalen geslachtsgemeenschap gehad en heeft verdachte in die periode zijn vinger in de vagina van aangeefster gebracht en zijn penis door haar laten betasten, aftrekken en pijpen, aldus aangeefster [slachtoffer 2] .
Vooropgesteld moet worden dat de verklaringen van aangeefster consistent zijn. Zij heeft in grote lijnen zowel in het met haar gevoerde informatieve gesprek als in haar aangifte gelijkluidend verklaard. Daarnaast zijn de verklaringen authentiek, gedetailleerd en bevatten zij geen onlogische elementen.
Gelet op hetgeen eerder met betrekking tot het onder 1 subsidiair ten laste gelegde is overwogen, is de rechtbank, anders dan de raadsman, van oordeel dat de verklaring van aangeefster [slachtoffer 2] wel degelijk kan worden gebruikt voor het bewijs. De rechtbank ziet in het contact tussen de aangeefsters geen aanleiding om aan de betrouwbaarheid van de verklaring van aangeefster [slachtoffer 2] te twijfelen.
Vervolgens komt de vraag aan de orde of de verklaringen van aangeefster voldoende steun vinden in andere bewijsmiddelen die afkomstig zijn uit een andere bron dan aangeefster.
Naar het oordeel van de rechtbank vindt de verklaring van aangeefster steun in de verklaringen van getuigen [getuige 1] , [getuige 9] en [getuige 8] . Deze getuigen wisten van de relatie tussen verdachte en aangeefster. Zij hebben specifiek verklaard dat aangeefster [slachtoffer 2] ‘het zoveelste’ minderjarige meisje was. Zij zagen de verliefde blikken en het gedrag dat past bij een relatie. [getuige 1] heeft bovendien van verdachte zelf gehoord dat hij seks had met aangeefster. De rechtbank ziet geen aanleiding om aan de verklaringen van deze getuigen te twijfelen.
Voorts wordt de verklaring van aangeefster ondersteund door het proces-verbaal met de meldingen van de wijkagent. De verbalisant beschrijft expliciet dat verdachte en aangeefster [slachtoffer 2] in de woning van verdachte op het bed lagen. Verdachte heeft op dat moment tegenover de verbalisant aangegeven dat hij het niet kon helpen dat hij gevoelens had voor de vijftienjarige, aangeefster [slachtoffer 2] , nadat de verbalisant hem erop had gewezen dat seks met een meisje onder de zestien strafbaar is.
Daarnaast blijkt uit de bij de aangifte van [slachtoffer 2] gevoegde afbeeldingen van de
Snapchatberichten dat verdachte aan aangeefster een bericht heeft gestuurd met de tekst ‘jij wou gewoon graag ontmaagd worden’. Aangeefster [slachtoffer 2] heeft verklaard dat het seksueel contact met verdachte voor haar de eerste keer was. Naar het oordeel van de rechtbank past dit bericht daarom bij de seksuele relatie tussen verdachte en aangeefster [slachtoffer 2] . De verklaring van verdachte dat hij dit bericht niet gestuurd heeft, acht de rechtbank dan ook ongeloofwaardig. De rechtbank schuift deze verklaring van verdachte terzijde.
Ten slotte blijkt uit het proces-verbaal van bevindingen en de beschreven chatberichten die op de telefoon van verdachte zijn aangetroffen dat iemand met de naam ‘ [verdachte] ’ met [slachtoffer 3] (die later getuige [slachtoffer 3] bleek te zijn) een chatgesprek heeft gehad. Degene met de naam ‘ [verdachte] ’ stuurt onder meer dat hij denkt aan [slachtoffer 2] , dat hij misschien al wel tien, twintig, of dertig keer iets met haar gedaan heeft, net zoals getuige [slachtoffer 3] -in de bewoordingen van ‘ [verdachte] ’- haar benen zou spreiden voor jan en alleman. Naar het oordeel van de rechtbank passen deze berichten, gelet op de inhoud, maar zeker ook gelet ook op de datum waarop deze berichten zijn verzonden, bij de seksuele relatie tussen verdachte en aangeefster [slachtoffer 2] . Uit deze berichten blijkt naar het oordeel van de rechtbank dat verdachte aan getuige [slachtoffer 3] vertelt dat hij meermalen seks heeft gehad met aangeefster [slachtoffer 2] . De verklaring van verdachte dat hij de berichten niet heeft gestuurd en dat mogelijk iemand anders deze berichten op zijn telefoon heeft geschreven én verzonden, acht de rechtbank ongeloofwaardig. Deze verklaring van verdachte schuift de rechtbank terzijde.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat er voldoende wettig en overtuigend bewijs is voor de seksuele relatie tussen verdachte en aangeefster [slachtoffer 2] , waarbij onder meer sprake is geweest van seksueel binnendringen van het lichaam. Aangeefster had op dat moment de leeftijd van zestien jaren nog niet bereikt.
Vrijspraak van het onder 3 ten laste gelegde
De rechtbank acht het onder 3 ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen, zodat verdachte hiervan zal worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt hiertoe het volgende.
De rechtbank stelt voorop dat bij de beoordeling van de vraag of sprake is van belaging als bedoeld in artikel 285b, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht van belang is wat kan worden vastgesteld met betrekking tot de aard, de duur, de frequentie en de intensiteit van de gedragingen van de verdachte, de omstandigheden waaronder deze hebben plaatsgevonden en de invloed daarvan op het persoonlijk leven en de persoonlijke vrijheid van de aangeefster.
3
Uit het strafdossier en datgene wat ter terechtzitting is besproken, leidt de rechtbank af dat aangeefster [slachtoffer 1] heeft verklaard dat verdachte haar, na het einde van hun relatie, gedurende een periode van januari 2021 tot juni 2021, diverse malen direct heeft benaderd en heeft lastiggevallen. Uit de aangifte blijkt dat zij door een anoniem telefoonnummer is gebeld. Zij hoorde gemompel en gelach. Enkele dagen later werd zij opnieuw gebeld. Zij werd dan door een stem van Google Translate uitgescholden. Daarnaast heeft verdachte meerdere keren aangeefster benaderd, terwijl zij aan het werk was in de supermarkt [naam winkel] en heeft hij haar uitgescholden.
Naar het oordeel van de rechtbank kan niet worden vastgesteld dat verdachte degene is geweest die aangeefster heeft gebeld, omdat aangeefster het vermoeden had dat verdachte het was (en dus kennelijk niet met zekerheid kon zeggen dat het verdachte was) en verdachte dit heeft weersproken. Ook overigens is geen bewijs voorhanden op basis waarvan zou kunnen worden vastgesteld dat verdachte deze telefonische contacten met aangeefster heeft gehad.
In het proces-verbaal van bevindingen van 16 november 2021, opgenomen op pagina 317 van het strafdossier, staat een aantal verklaringen van getuigen opgenomen. Zo verklaart getuige [getuige 10] over een voorval in mei 2021, waarbij verdachte aangeefster benaderde en haar uitschold. Voorts staat in het proces-verbaal van bevindingen van 27 juli 2021, opgenomen op pagina 198 van het strafdossier, een aantal meldingen over verdachte omschreven. Op 3 maart 2021 en op 29 maart 2021 is er bij de politie gemeld dat verdachte tegen aangeefster [slachtoffer 1] zou hebben staan schelden in de supermarkt. De getuigen benoemen weliswaar in algemene termen nog meer momenten waarop aangeefster lastiggevallen werd terwijl zij binnen aan het werk was of buiten de winkelkarretjes aan het schoonmaken was, maar daarbij worden geen exacte data of concrete omstandigheden genoemd. Ook aangeefster benoemt verder geen exacte data of concrete omstandigheden.
Van een aantal momenten kan concreet worden vastgesteld dat verdachte aangeefster heeft benaderd en haar heeft uitgescholden. Gelet daarop is de rechtbank van oordeel dat de verdachte tegenover de aangeefster wederrechtelijk heeft gehandeld. Toch kan dit handelen van verdachte niet als belaging worden aangemerkt, omdat niet kan worden vastgesteld dat stelselmatig inbreuk is gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van aangeefster [slachtoffer 1] . Daarbij heeft de rechtbank de aard en de frequentie van de gedragingen in aanmerking genomen. Er kan namelijk over een periode van vijf maanden slechts van een gering aantal momenten concreet worden vastgesteld dat verdachte aangeefster heeft benaderd en haar heeft uitgescholden. Dit betekent dat belaging niet kan worden bewezen en dat verdachte van het onder 3 ten laste gelegde zal worden vrijgesproken.
Bewijs van het onder 4 ten laste gelegde
De bewijsmiddelen
De rechtbank past ten aanzien van het onder 4 ten laste gelegde de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. De verklaring van verdachte, afgelegd tijdens het verhoor door de rechter-commissaris op 23 september 2021:
U vraagt mij naar de mishandeling van [slachtoffer 2] . Die warme aansteker? Met die aansteker in de hand deden we bij elkaar.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 8 juli 2021, opgenomenop pagina 309 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [slachtoffer 2] :
Begin januari had [verdachte] mij pijn gedaan met een aansteker. [verdachte] had een aansteker in zijn hand en liet deze een tijd branden. [verdachte] drukte toen opzettelijk de hete aansteker tegen de bovenkant van mijn hand. Ik voelde dat dit heet was en heb hier nu nog steeds een litteken van. Op een dinsdag in maand mei van 2021 kwam [verdachte] mij ophalen van school in [plaats] . Ik ga naar school [naam school 2] in [plaats] naast het [naam school 1] . Daar tegenover is een speeltuintje en daar liep ik met [verdachte] heen. [verdachte] stond op van het bankje en liep naar mij toe. Ik zag dat [verdachte] voor mij kwam staan en ik zag dat hij mij sloeg met zijn vlakke rechterhand op mijn linkerwang. Ik zag dat [verdachte] dit opzettelijk en met kracht deed. Ik voelde direct een scherpe pijn op mijn linkerwang en verloor bijna mijn evenwicht, zo hard was die klap.
Ongeveer drie weken terug op een vrijdag was ik in de woning van [verdachte] (de rechtbank begrijpt: in [plaats] ). Ik stond bovenaan de trap in het portiek. Ik hoorde dat [verdachte] achter mij aan kwam. Ik voelde dat ineens aan mijn haar werd getrokken. Dit deed behoorlijk pijn. Ik was net twee treden de trap af en viel hierdoor achterover.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 2 oktober 2021, opgenomen op pagina 296 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [getuige 6] :
Ik zat in de trein van [plaats] naar [plaats] . [slachtoffer 2] stapte in te [plaats] . Ik zag dat ze van slag was en ook wel haar in de war, niet zoals ik haar normaal zie. Make-up uitgelopen. Ik vroeg wat er was gebeurd, ze zei: ‘‘ik was bij [verdachte] , hij heeft me geslagen, ik viel en hij trok aan mijn haar. Er lag een pluk haar achter mij.’’ Het was in de zomer.
Een keer fietste ik naar school, dan heb je daar een speeltuintje achter de [naam school 1] . Ik zag iemand zitten op het bankje en ik hoorde [verdachte] schreeuwen tegen haar. Ik zag dat degene op het bankje in elkaar zat gedoken, gekleineerd. Ik heb het [slachtoffer 2] later gevraagd of zij het was en dat gaf ze toe.
Bewijsoverweging
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende.
Aangeefster [slachtoffer 2] heeft verklaard dat zij op verschillende momenten door verdachte is mishandeld. Zij heeft ten eerste een aantal momenten beschreven waarop zij bij verdachte thuis door hem is mishandeld. Verder heeft zij een incident op station [plaats] genoemd. De rechtbank is, anders dan de officier van justitie, van oordeel dat deze mishandelingen niet kunnen worden bewezen. Hoewel de verklaring van aangeefster op onderdelen steun vindt in de verklaringen van getuigen, moeten de mishandelingen naar het oordeel van de rechtbank als aparte, van elkaar te onderscheiden gebeurtenissen worden beschouwd; het betreft immers een impliciet cumulatieve tenlastelegging. Voor de hiervoor genoemde gebeurtenissen vindt de verklaring van aangeefster geen steun in de verklaringen van getuigen. Ten aanzien van de door aangeefster beschreven mishandeling op station [plaats] in het bijzonder geldt dat geen steunbewijs kan worden gevonden in de verklaring van getuige [getuige 7] , omdat zij een gebeurtenis beschrijft op station [plaats] .
Van deze feiten (de eerste zeven gedachtestreepjes en het laatste gedachtestreepje in de tenlastelegging) zal de rechtbank verdachte daarom vrijspreken.
Voor de volgende gebeurtenissen is naar het oordeel van de rechtbank wel voldoende wettig en overtuigend bewijs aanwezig.
Aangeefster beschrijft een moment in begin januari 2021 waarop verdachte een hete aansteker op de hand van aangeefster duwde. Verdachte heeft dit tijdens zijn verhoor bij de rechter-commissaris erkend, alhoewel hij wel verklaarde dat zij dit bij elkaar deden. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij zich dit niet meer kon herinneren, maar heeft ook verklaard dat hij en zijn neef, getuige [getuige 1] , dit bij elkaar deden en dat ze het allemaal wel bij elkaar deden. De rechtbank houdt verdachte aan zijn bekennende verklaring die hij tegenover de rechter-commissaris heeft afgelegd en merkt het handelen van verdachte aan als een mishandeling.
Voorts heeft aangeefster een incident beschreven in mei 2021, waarbij verdachte haar bij een bankje in een speeltuin nabij het [naam school 1] te [plaats] op haar linkerwang heeft geslagen. Ook heeft zij een incident beschreven waarbij verdachte haar aan de haren heeft getrokken. Getuige [getuige 6] heeft aangeefster zien huilen en heeft aangeefster horen vertellen over het laatstgenoemde incident. Naar het oordeel van de rechtbank ondersteunt deze verklaring de verklaring van aangeefster, omdat deze verklaring een eigen waarneming bevat van de getuige met betrekking tot de emotionele toestand en het uiterlijk van aangeefster vlak na het incident. Daarnaast heeft [getuige 6] gezien dat verdachte in die speeltuin op een bankje tegen iemand, later bleek haar dat dit aangeefster was, stond te schreeuwen. Naar het oordeel van de rechtbank wordt de verklaring van aangeefster ook op dit punt voldoende ondersteund.
Overigens spreekt de rechtbank verdachte vrij van het bestanddeel dat het zijn levensgezel betrof die hij heeft mishandeld. Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad is bij de invulling van het bestanddeel ‘levensgezel’ doorslaggevend of sprake is van een nauwe persoonlijke betrekking van een zekere hechtheid; het moet gaan om een relatie die qua hechtheid vergelijkbaar is met die tussen echtgenoten of geregistreerde partners.
4Daarvan is hier naar het oordeel van de rechtbank geen sprake.
Bewijs van het onder 5 ten laste gelegde
De rechtbank acht het onder 5 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. Nu verdachte dit feit duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Deze opgave luidt als volgt:
de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 29 september 2022;
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 29 september
2021, opgenomen op pagina 59 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend de verklaring van [slachtoffer 3] ;
3. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal uitwerking studioverhoor d.d. 9 december2021, opgenomen op pagina 426 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend de verklaring van [slachtoffer
3] .

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het onder 1 subsidiair, het onder 2 subsidiair, het onder 4 en het onder 5 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
onder 1 subsidiair:
hij in de periode van 10 januari 2020 en 4 april 2020, te [plaats] , meermalen, met [slachtoffer 1] , geboren op [geboortedatum] , die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 1] , te weten het telkens brengen van zijn, verdachtes, penis in de vagina van die [slachtoffer 1] ;
onder 2 subsidiair:
hij in de periode van 17 november 2020 tot en met 26 juni 2021 te [plaats] , meermalen, met [slachtoffer 2] , geboren op [geboortedatum] , die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 2] , te weten - het brengen van zijn, verdachtes, vinger in de vagina van die [slachtoffer 2] ,
  • het brengen van zijn, verdachtes, penis in de vagina van die [slachtoffer 2] en
  • het doen of laten betasten, aftrekken en pijpen van zijn, verdachtes, penis door die [slachtoffer 2] ;
onder 4:
hij in de periode van 1 januari 2021 tot en met 19 juni 2021 te [plaats] , meermalen, zijn levensgezel,
[slachtoffer 2] , heeft mishandeld door
  • een hete aansteker tegen de bovenkant van de hand van die [slachtoffer 2] te duwen en
  • met zijn vlakke hand die [slachtoffer 2] op haar wang te slaan en
  • met kracht aan de haren van die [slachtoffer 2] te trekken, waardoor zij op de trap achterover viel.
hij in de periode van 28 oktober 2020 tot en met 27 januari 2021 te [plaats] , met [slachtoffer 3] , geboren op [geboortedatum] , die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 3] , te weten
  • het brengen van zijn vinger en tong tussen de schaamlippen en/of in de vagina van die [slachtoffer3] ,
  • het brengen van zijn penis in de vagina van die [slachtoffer 3] ;
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Strafbaarheid van het bewezen verklaardeHet bewezen verklaarde levert op:
onder 1 subsidiair, 2 subsidiair, 5:
met iemand die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die bestaan of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, meermalen gepleegd;
onder 4:mishandeling, meermalen gepleegd.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes jaren. Daarnaast heeft de officier gevorderd dat aan verdachte de gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel op grond van artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht wordt opgelegd.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat kan worden volstaan met oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan de duur van de reeds ondergane voorlopige hechtenis, nu hij heeft betoogd dat alleen het onder 5 ten laste gelegde bewezen kan worden verklaard.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting, de rapportages van de reclassering, de Pro Justitia rapportages van psychiatrisch onderzoek en psychologisch onderzoek en van het Pieter Baan Centrum, en het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De ernst van de feiten
De verdachte heeft zich gedurende een lange periode meermalen schuldig gemaakt aan het plegen van ontuchtige handelingen met minderjarige meisjes. Verdachte heeft met slachtoffers [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] geslachtsgemeenschap gehad. De verdachte heeft met zijn handelen op zeer grove wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van de jonge slachtoffers. Er is sprake van een patroon waarbij verdachte het telkens deed voorkomen dat sprake was van een (aanvankelijk vriendschappelijke) relatie en dat hij een luisterend oor voor deze meisjes bood, maar hij misbruikte hen vervolgens voor seksuele doeleinden. De slachtoffers bevonden zich in een kwetsbare leeftijdsfase waarin zij hun seksualiteit nog aan het ontdekken waren. Daarnaast bevonden de slachtoffers zich in een moeilijke periode van hun leven. Verdachte was zich van die jonge leeftijd en hun bijzondere kwetsbaarheden bewust en heeft desondanks daarvan misbruik gemaakt. Er was sprake van een aanzienlijk leeftijdsverschil tussen verdachte en de slachtoffers.
Verdachte heeft bovendien de slachtoffers van hun families vervreemd en heeft ze ertoe aangezet om tegen hun ouders te liegen. De seksuele contacten waren onbeschermd en er bestonden zorgen over mogelijke zwangerschappen. Uiteindelijk heeft hij hen weer afgestoten. Daarnaast heeft verdachte meermalen geweld gebruikt tegen slachtoffer [slachtoffer 2] . Dit handelen van verdachte verdient niets dan afkeuring.
De verdachte heeft zich bij zijn handelen slechts laten leiden door zijn eigen lustgevoelens en geen rekening gehouden met de gevoelens van de slachtoffers. De slachtoffers zullen hetgeen hen is overkomen de rest van hun leven met zich mee moeten dragen; het is een feit van algemene bekendheid dat feiten als deze vaak langdurige en ernstige schade kunnen toebrengen aan de geestelijke gezondheid en het welzijn van de desbetreffende personen. Bovendien hebben twee van de slachtoffers bij gelegenheid van het spreekrecht duidelijk verwoord wat de impact van het handelen van verdachte op hun levens is geweest en nog steeds is. Dit alles rekent de rechtbank verdachte zwaar aan.
Voorts heeft verdachte steeds, en tegen beter weten in, ontkend dat hij een seksuele relatie heeft onderhouden met slachtoffers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] . Het bestaan van de seksuele relaties is naar het oordeel van de rechtbank echter onomstotelijk komen vast te staan. Met betrekking tot de seksuele relatie met slachtoffer [slachtoffer 3] heeft verdachte ontkend dat hij wist dat zij minderjarig was, maar ook dit is naar het oordeel van de rechtbank zeer ongeloofwaardig. Hoewel het de verdachte vrij staat om zijn eigen proceshouding te bepalen, neemt de rechtbank het verdachte kwalijk dat hij geen enkele verantwoordelijkheid heeft willen nemen voor zijn gedrag. Daardoor is het ook zeer de vraag of verdachte het verwerpelijke van zijn handelen inziet en in het vervolg andere keuzes zal maken. Dit gedrag van verdachte geeft bovendien blijk van minachting jegens zijn slachtoffers.
De op te leggen straf en/of maatregel
De feiten die jegens de verdachte bewezen zijn verklaard, zijn, vanwege zwaarwegende omstandigheden als het maken van inbreuk op de lichamelijke integriteit, de betrokkenheid van minderjarigen en het meermalen plegen van die feiten, door de wetgever in de categorie ernstiger misdrijven opgenomen. Dat blijkt reeds uit de in het Wetboek van Strafrecht opgenomen strafmaxima. Alleen al deze omstandigheid maakt duidelijk dat bij bewezenverklaring van (een combinatie van) dergelijke feiten in het algemeen slechts oplegging van een straf die vrijheidsbeneming van aanmerkelijke duur met zich brengt, in aanmerking komt.
De rechtbank heeft tevens in aanmerking genomen dat verdachte niet eerder onherroepelijk is veroordeeld. De rechtbank heeft voorts acht geslagen op de voornoemde Pro Justitia rapportages, waaronder met name het Pro Justitia rapport van het Pieter Baan Centrum van 8 augustus 2022. Verdachte heeft meegewerkt aan het onderzoek. Uit het onderzoek komt onder meer naar voren dat verdachte niet voldoende in staat is om op adequate wijze om te gaan met stressvolle situaties. Enige vorm van agressieregulatieproblematiek, verminderde frustratietolerantie of verhoogde impulsiviteit worden echter niet waargenomen. Er wordt met name een onrijpe man gezien die onder lastige omstandigheden is opgegroeid. Er worden geen patronen in disfunctioneren gezien die het niveau halen van een persoonlijkheidsstoornis. Daarnaast hebben de deskundigen geen parafile stoornis vastgesteld. Uit de rapportages van het Pieter Baan Centrum en de reclassering vloeit geen behandeladvies voort.
Omdat uit de adviezen geen behandeladvies voortvloeit, resteert niets anders dan zogeheten kale afstraffing. Daarbij staan de strafdoelen van vergelding en speciale preventie voorop. Alles afwegende acht de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vijf jaren, met aftrek van de reeds ondergane voorlopige hechtenis, passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.
Uit de rapportage van de reclassering van 23 september 2021 blijkt dat het risico op recidive zeer hoog is ingeschat. De rechtbank is van oordeel dat in onderhavige zaak het voorkomen van recidive van zwaarwegend belang is. Om dit te kunnen bewerkstelligen, kan een maatregel tot
vrijheidsbeperking en gedragsbeïnvloeding, als bedoeld in artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht, worden opgelegd. Deze maatregel houdt in dat de verdachte zich na detentie aan vrijheidsbeperkende en gedragsbeïnvloedende maatregelen dient te houden en zich moet conformeren aan langdurig toezicht van de reclassering, opdat het risico op herhaling wordt geminimaliseerd.
Aan de voorwaarden voor oplegging van genoemde maatregel is naar het oordeel van de rechtbank voldaan. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de hierboven bewezen verklaarde zedenmisdrijven. Dit zijn misdrijven die gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van één of meer personen en op deze strafbare feiten zijn naar de wettelijke omschrijving gevangenisstraffen van vier of meer jaren gesteld. Bovendien is naar het oordeel van de rechtbank de oplegging van de maatregel in het belang van de bescherming van de veiligheid van anderen.
De rechtbank merkt ten overvloede op dat deze maatregel pas kan worden tenuitvoergelegd na een daartoe strekkende vordering van het openbaar ministerie bij beëindiging van de gevangenisstraf en een daaropvolgende beslissing van de rechtbank.
Voor oplegging van een contact- en locatieverbod ingevolge artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht ziet de rechtbank op dit moment geen aanleiding. Mocht dat te zijner tijd noodzakelijk zijn, dan bestaat de mogelijkheid om een dergelijk verbod na ommekomst van de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in het kader van de maatregel tot vrijheidsbeperking en gedragsbeïnvloeding op te leggen.

Inbeslaggenomen goederen

De rechtbank acht het aan verdachte toebehorende inbeslaggenomen voorwerp, te weten de telefoon, genoemd onder goednummer 1421172 (van het merk Samsung) vatbaar voor onttrekking aan het verkeer nu het bij gelegenheid van het onderzoek naar de door hem begane feiten is aangetroffen, terwijl het ongecontroleerde bezit daarvan door verdachte in strijd is met de wet of het algemeen belang. Op de telefoon zijn namelijk afbeeldingen aangetroffen die als kinderpornografisch materiaal zijn aangemerkt.

Benadeelde partij

De volgende personen hebben zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding:
[slachtoffer 1] , tot een bedrag van € 57,84 ter zake van materiële schade en € 15.000,00 ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan;
[slachtoffer 2] , tot een bedrag van € 225,62 ter vergoeding van materiële schade en € 15.000,00 ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan;
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat vorderingen van de beide benadeelde partijen integraal kunnen worden toegewezen. Hij heeft oplegging van de schadevergoedingsmaatregel gevorderd.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair verzocht de vorderingen van de benadeelde partijen niet-ontvankelijk te verklaren, nu hij vrijspraak heeft verzocht van de ten laste gelegde feiten.
Subsidiair heeft hij aangevoerd dat niet kan worden vastgesteld dat alle schade rechtstreeks voortvloeit uit het handelen van verdachte. Bovendien komt de gevorderde vergoeding van de reiskosten niet voor vergoeding in aanmerking, aldus de raadsman.
Oordeel van de rechtbank
Materiële schade
De rechtbank is van oordeel dat de door de benadeelde partij [slachtoffer 2] gevorderde vergoeding van reiskosten die zien op de bezoeken aan het politiebureau van € 94,86, als rechtstreekse materiële schade zijn aan te merken. In zijn arrest van 28 mei 2019 heeft de Hoge Raad geoordeeld dat als vermogensschade ingevolge artikel 6:96, tweede lid, BW mede voor vergoeding in aanmerking komen: (…) b. redelijke kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid, waaronder ook zijn begrepen de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt om het gepleegde strafbare feit aan het licht te brengen.
5Gelet daarop acht de rechtbank de kosten die de benadeelde partij [slachtoffer 2] heeft gemaakt voor het doen van aangifte toewijsbaar.
Wat betreft de door beide benadeelde partijen gevorderde reiskosten voor het bijwonen van de zittingen merkt de rechtbank op dat deze niet aan te merken zijn als schade die rechtstreeks is geleden door het strafbare feit, zoals bedoeld in artikel 51f, eerste lid, Sv, maar onder proceskosten in de zin van artikel 532 Sv dienen te worden geschaard. Voor zover de benadeelde partij deze kosten (ook) heeft willen opvoeren als proceskosten overweegt de rechtbank het volgende.
Vooropgesteld wordt dat volgens de Hoge Raad een redelijke wetsuitleg van artikel 592a Sv (thans artikel 532 Sv) meebrengt dat bij de begroting van de (proces)kosten dezelfde maatstaf wordt gehanteerd als in civiele procedures.
6Die maatstaf wordt in civiele procedures ontleend aan de artikelen 237 en volgende van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv).
Op grond van artikel 238, eerste en tweede lid, Rv komen reis-, verlet- en verblijfkosten van de partij die aanspraak heeft op proceskostenvergoeding alleen voor vergoeding in aanmerking indien in persoon mag worden geprocedeerd en ook daadwerkelijk in persoon wordt geprocedeerd. De rechtbank stelt vast dat in de onderhavige voegingsprocedure de benadeelde partijen met behulp van een gemachtigde hebben geprocedeerd, die ook ter terechtzitting de vordering heeft toegelicht. De gevorderde kosten die verband houden met het bijwonen van de zitting komen dan ook niet voor vergoeding in aanmerking. De rechtbank zal de vordering voor dit deel dan ook afwijzen.
Immateriële schade
Naar het oordeel van de rechtbank is ten aanzien van benadeelde partij [slachtoffer 1] voldoende aannemelijk dat zij schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder 1 subsidiair bewezen verklaarde. Gebruikmakend van haar schattingsbevoegdheid ex artikel 6:97 van het Burgerlijk Wetboek schat de rechtbank de hoogte van de schade op € 5.000,00. De rechtbank zal de vordering tot dit bedrag toewijzen en voor het overige deel niet-ontvankelijk verklaren.
Naar het oordeel van de rechtbank is ten aanzien van benadeelde partij [slachtoffer 2] voldoende aannemelijk dat zij schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder 2 subsidiair en het onder 4 bewezen verklaarde. Gebruikmakend van haar schattingsbevoegdheid ex artikel 6:97 van het Burgerlijk Wetboek schat de rechtbank de hoogte van de schade op € 5.500,00. De rechtbank zal de vordering tot dit bedrag toewijzen en voor het overige deel niet-ontvankelijk verklaren. Daar komt bij het bedrag aan materiële schade dat de rechtbank zal toewijzen, te weten € 94,86, zodat in totaal een bedrag van € 5.594,86 zal worden toegewezen.
Omdat de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank telkens de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partijen tot aan deze uitspraak in verband met de vordering hebben gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Toepassing van wetsartikelen
De rechtbank heeft gelet op de artikelen 36b, 36c, 36f, 38z, 57, 245 en 300 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder 1 primair, onder 2 primair en onder 3 is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 subsidiair, 2 subsidiair, 4 en onder 5 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van vijf jaren.

Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Legt veroordeelde tevens op
de maatregel strekkende tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking.
Verklaart onttrokken aan het verkeerde in beslag genomen telefoon, genoemd onder goednummer 1421172 (Samsung).
Ten aanzien van het feit 1 subsidiair:
Wijst de vorderingen van de benadeelde partij toe tot het hierna te noemen bedrag en veroordeelt verdachte om aan [slachtoffer 1] te betalen:
  • het bedrag van € 5.000,00 (zegge: vijfduizend euro);
  • de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 4 april 2020 tot de dag van algehele voldoening;
  • de proceskosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerleggingvan deze uitspraak alsnog zal maken, tot heden begroot op nihil.
Verklaart de vordering van [slachtoffer 1] -voor zover de vordering ziet op vergoeding van immateriële schade- voor het overige niet-ontvankelijk. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Wijst de vordering van [slachtoffer 1] -voor zover de vordering ziet op vergoeding van materiële schade- af.
Legt aan verdachte de verplichting op om ten behoeve van [slachtoffer 1] aan de Staat te betalen een bedrag van € 5.000,00 (zegge: vijfduizend euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 4 april 2020 tot de dag van algehele voldoening. Dit bedrag bestaat uit immateriële schade.
Bepaalt dat bij gebreke van volledig verhaal van de betalingsverplichting aan de Staat gijzeling voor de duur van 60 dagen kan worden toegepast. De toepassing van gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat als verdachte voldoet aan de betalingsverplichting aan de benadeelde partij of aan de Staat, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd van de betalingsverplichting aan beiden.
Ten aanzien van feit 2 subsidiair en feit 4:
Wijst de vorderingen van de benadeelde partij toe tot het hierna te noemen bedrag en veroordeelt verdachte om aan [slachtoffer 2] te betalen:
  • het bedrag van € 5.594,86 (zegge: vijfduizend vijfhonderd euro vierennegentig en zesentachtigeurocent);
  • de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 30 juni 2021 tot de dag van algehele voldoening;
  • de proceskosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerleggingvan deze uitspraak alsnog zal maken, tot heden begroot op nihil.
Verklaart de vordering van [slachtoffer 2] -voor zover de vordering ziet op vergoeding van immateriële schade- voor het overige niet-ontvankelijk. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Wijst de vordering van [slachtoffer 2] -voor zover de vordering ziet op vergoeding van materiële schade- voor het overige af.
Legt aan verdachte de verplichting op om ten behoeve van [slachtoffer 2] aan de Staat te betalen een bedrag van € 5.594,86 (zegge: vijfduizend vijfhonderd euro vierennegentig en zesentachtig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 30 juni 2021 tot de dag van algehele voldoening. Dit bedrag bestaat uit immateriële schade.
Bepaalt dat bij gebreke van volledig verhaal van de betalingsverplichting aan de Staat gijzeling voor de duur van 62 dagen kan worden toegepast. De toepassing van gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat als verdachte voldoet aan de betalingsverplichting aan de benadeelde partij of aan de Staat, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd van de betalingsverplichting aan beiden.
Dit vonnis is gewezen door mr. N.A. Vlietstra, voorzitter, mr. B.F. Hammerle en mr. L.M. Praamstra, rechters, bijgestaan door mr. D.H. Röben, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 13 oktober 2022.
Vgl. HR 13 februari 2018, ECLI:NL:HR:2018:189, rov. 2.3 en HR 13 juli 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM2452,
NJ2010/515, rov. 2.4.
Vgl. HR 14 maart 2006, ECLI:NL:HR:2006:AU5496,
NJ2007/345, en HR 12 december 2017, ECLI:NL:HR:2017:3118,
NJ2018/84.
Vgl. HR 4 november 2014, ECLI:NL:HR:2014:3095.
Vgl. HR 14 september 2021, ECLI:NL:HR:2021:1251.
Vgl. HR 28 mei 2019, ECLI:NL:HR:2019:793.
Vgl. HR 28 mei 2019, ECLI:NL:HR:2019:793.