Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het onder 1 primair, het onder 2 primair, het onder 3, 4 en het onder 5 het laste gelegde.
Hij heeft hiertoe ten aanzien van het onder 1 en onder 2 primair ten laste gelegde aangevoerd dat de verklaringen van aangeefsters [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] gedetailleerd, consistent en authentiek zijn. Er is geen aanleiding om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van deze aangiftes, aldus de officier van justitie. Voor het bewijs van de seksuele relatie is er veel steun te vinden in de getuigenverklaringen in het dossier. Zo hebben onder meer getuigen [getuige 1] en [getuige 2] verklaard dat zij van verdachte hebben gehoord dat hij seks heeft gehad met de beide aangeefsters. Getuige [getuige 3] heeft verklaard dat hij van aangeefster [slachtoffer 1] heeft gehoord dat verdachte haar heeft gedwongen om seks met hem te hebben. De officier van justitie heeft aangevoerd dat gebruik gemaakt kan worden van schakelbewijs, omdat de omstandigheden die de aangeefsters hebben beschreven op essentiële punten met elkaar overeenkomen. Beide aangeefsters zijn binnen hun relatie met verdachte verkracht. Verdachte heeft geweld gebruikt. De aangeefsters zaten in een moeilijke periode van hun leven. Verdachte was eerst aardig tegen hen, maar werd na korte tijd agressief. Verdachte zette aangeefsters op tegen hun families. Met gebruikmaking van schakelbewijs kan zowel de ten laste gelegde verkrachting van aangeefster [slachtoffer 1] bewezen worden als ook de verkrachting van aangeefster [slachtoffer 2] , aldus de officier van justitie.
Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde heeft de officier van justitie aangevoerd dat de verklaring van aangeefster [slachtoffer 1] wordt ondersteund door de verklaringen van de medewerkers van de [naam winkel] , zoals weergegeven in het proces-verbaal van bevindingen, en ook door de verklaringen van de moeder van [slachtoffer 1] , getuige [getuige 4] en getuige [getuige 5] . Voor de contacten via de telefoon geldt dat daarvoor geen steunbewijs voorhanden is, maar dat hoeft ook niet gelet op de uitleg die in vaste rechtspraak aan artikel 342 lid 2 Sv wordt gegeven.
Ten aanzien van het onder 4 ten laste gelegde heeft hij aangevoerd dat de aangifte op onderdelen steun vindt in ander bewijsmateriaal. Voor de bewezenverklaring als geheel is niet vereist dat elk aspect van de bewezenverklaring door meer dan één bewijsmiddel wordt ondersteund. Getuige [getuige 6] heeft blauwe plekken in het gezicht van aangeefster [slachtoffer 2] gezien. Ook heeft zij aangeefster en verdachte samen gezien op een bankje in een speeltuin. Daarnaast heeft getuige [getuige 7] gezien dat er een ruzie heeft plaatsgevonden. Tot slot heeft de moeder van aangeefster letsel bij aangeefster waargenomen. Omdat de verklaring van aangeefster op relevante punten door getuigen wordt ondersteund, kan het ten laste gelegde in zijn geheel worden bewezen, aldus de officier van justitie.
Ten aanzien van het onder 5 ten laste gelegde heeft de officier van justitie aangevoerd dat dit feit wettig en overtuigend bewezen kan worden op grond van de getuigenverklaring van [slachtoffer 3] en de bekennende verklaring van verdachte.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde. Hij heeft daartoe ten aanzien van het onder 1 en 2 ten laste gelegde aangevoerd dat verdachte heeft ontkend enig seksueel contact te hebben gehad met aangeefsters [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] . Er kan niet zonder meer worden gesteld dat de verklaringen van de aangeefsters spontaan, authentiek en betrouwbaar zijn. Nadat de relatie met verdachte zou zijn verbroken, heeft aangeefster [slachtoffer 2] kennelijk contact gezocht met aangeefster [slachtoffer 1] . Pas daarna zijn de aangiftes en de getuigenverklaringen opgenomen. In de aangiftes staan geen exacte data waarop de gewraakte seksuele handelingen zouden hebben plaatsgevonden. Voorts kunnen de verklaringen van aangeefsters dat zij zichzelf herkennen op naaktfoto’s op de telefoon van verdachte, niet voor het bewijs worden gebruikt. Deze foto’s bevinden zich namelijk niet in het dossier en op deze wijze kan de betrouwbaarheid van deze herkenning niet worden getoetst. Uit het proces-verbaal van bevindingen met de meldingen van de wijkagent blijkt weliswaar dat verdachte en aangeefster [slachtoffer 2] op het bed worden aangetroffen in de woning van verdachte, maar daarmee staat nog niet vast dat er een seksuele relatie is geweest. Er is onvoldoende wettig bewijs voor het onder 1 en het onder 2 ten laste gelegde, aldus de raadsman.
Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde heeft hij aangevoerd dat de verklaring van aangeefster [slachtoffer 1] onvoldoende wordt ondersteund. Weliswaar spreken de getuigen wel over een ex van aangeefster die haar bij de supermarkt zou lastigvallen, maar verdachte wordt niet bij naam genoemd. Dat is opmerkelijk, omdat verdachte daar vaste klant was en bij naam bekend was bij het personeel. Dit maakt dat niet met zekerheid kan worden vastgesteld dat verdachte daadwerkelijk aangeefster heeft lastiggevallen, terwijl zij bij de supermarkt aan het werk was. Voor de belaging via de telefoon ontbreekt ieder bewijs in het dossier.
Ten aanzien van het onder 4 ten laste gelegde heeft de raadsman aangevoerd dat er onvoldoende steunbewijs in het dossier te vinden is. Verdachte heeft de mishandelingen ontkend. De getuigen bevestigen slechts een algemeen beeld, namelijk een interactie tussen aangeefster en verdachte, maar hebben de mishandelingen niet daadwerkelijk gezien. Dit maakt dat er onvoldoende overtuigend bewijs is, aldus de raadsman.
Ten aanzien van het onder 5 en laste gelegde heeft de raadsman geen verweer gevoerd.
Oordeel van de rechtbank Vrijspraak van het onder 1 primair en het onder 2 primair ten laste gelegde
De rechtbank acht het onder 1 primair en het onder 2 primair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen, zodat verdachte hiervan zal worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt hiertoe het volgende.
In zedenzaken doet zich regelmatig de situatie voor dat er slechts twee personen aanwezig waren bij de gestelde seksuele handelingen: de aangeefster en de vermeende dader. Dat is ook in deze zaak het geval. De aangeefsters hebben verklaard dat zij door verdachte zijn verkracht, verdachte ontkent enig seksueel contact met aangeefsters te hebben gehad.
Volgens het tweede lid van artikel 342 Sv kan het bewijs dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, door de rechter niet uitsluitend worden aangenomen op de verklaring van één getuige. Deze bepaling strekt ter waarborging van de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing, in die zin dat zij de rechter verbiedt tot een bewezenverklaring te komen ingeval de door één getuige gereleveerde feiten en omstandigheden op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal. Daarbij geldt wel dat deze bepaling betrekking heeft op de bewezenverklaring als geheel en niet vereist is dat elk aspect van de bewezenverklaring door meer dan één bewijsmiddel wordt ondersteund.
Uit vaste jurisprudentie van de Hoge Raad kan worden afgeleid dat niet is vereist dat de verkrachting als zodanig bevestiging vindt in ander bewijsmateriaal, maar dat het afdoende is wanneer de verklaring van de aangeefster op onderdelen voldoende steun vindt in andere bewijsmiddelen, afkomstig van een andere bron dan degene die de belastende verklaring heeft afgelegd. De vraag of aan het bewijsminimum van artikel 342, tweede lid, Sv is voldaan, laat zich niet in algemene zin beantwoorden, maar vergt een beoordeling van het concrete geval.
1
Met betrekking tot het onder 1 en 2 primair ten laste gelegde geldt dat twee verkrachtingen zijn ten laste gelegd in verschillende periodes, waarbij aangeefsters [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] betrokken zijn. Beiden hebben aangifte gedaan van verkrachting. Aangeefster [slachtoffer 1] heeft verklaard dat zij, gedurende de relatie, in de periode van januari 2020 tot en met maart 2020 driemaal door verdachte is verkracht. Zij heeft over twee van deze verkrachtingen verklaard dat verdachte haar bij de pols heeft vastgepakt, haar naar de slaapkamer heeft gesleurd, de deur blokkeerde, haar broek naar beneden trok en met zijn penis in haar vagina binnendrong. Over de derde keer heeft aangeefster [slachtoffer 1] verklaard dat zij en verdachte ruzie hadden gehad. Verdachte ramde een mes in de deur, pakte haar bij de arm en duwde haar op de eettafel. Hij trok haar broek naar beneden en is met zijn penis in haar vagina binnengedrongen.
Aangeefster [slachtoffer 2] heeft verklaard dat zij, gedurende de relatie met verdachte, in de periode van 17 november 2020 tot en met 26 juni 2021 zes tot zeven keer door hem is verkracht. Zij heeft verklaard dat verdachte steeds bij haar bleef aandringen om seks met hem te hebben. Hoewel aangeefster aangaf dat zij dit niet wilde, ging verdachte toch door. Hij trok dan haar broek uit en drong haar vagina binnen met zijn penis.
De rechtbank acht de verklaringen van beide aangeefsters op zichzelf betrouwbaar. In de overwegingen die de rechtbank heeft gewijd aan de onder 1 en 2 subsidiair ten laste gelegde feiten wordt daarop nader ingegaan.
Naar het oordeel van de rechtbank kan in het onderhavige geval niet worden gezegd dat de verklaringen van de aangeefsters voldoende steun vinden in de overige verklaringen afgelegd door anderen. Weliswaar hebben meerdere getuigen verklaard over de seksuele relatie tussen verdachte en de aangeefsters, maar alleen getuige [getuige 3] heeft verklaard dat aangeefster [slachtoffer 1] aan hem heeft verteld dat verdachte haar had verkracht. De inhoud van deze verklaring geeft naar het oordeel van de rechtbank in het licht van artikel 342, tweede lid, Sv onvoldoende steun aan de door aangeefster beschreven feiten en omstandigheden, omdat deze verklaring geen zelfstandige, eigen waarnemingen inhoudt ten aanzien van de emotionele of fysieke toestand van de aangeefster vlak nadat het strafbare feit zou hebben plaatsgevonden. In die zin levert de verklaring van getuige [getuige 3] onvoldoende steunbewijs aan de verklaringen van aangeefster [slachtoffer 1] . Ook overigens bevat het dossier onvoldoende steunbewijs voor de ten laste gelegde dwang in de vorm van (dreigen met) geweld of (met) een feitelijkheid.
Omdat de verklaringen van beide aangeefsters – voor zover deze betrekking hebben op de verkrachtingen – niet voldoende worden ondersteund door de verklaringen van anderen, rijst de vraag op welke andere grondslag de bewezenverklaring voor de onderhavige feiten zou kunnen worden gebaseerd. Uit vaste rechtspraak van de Hoge Raad volgt dat het gebruik van aan andere, soortgelijke feiten ten grondslag liggende bewijsmiddelen als steunbewijs (in de vorm van zogenaamd schakelbewijs) onder omstandigheden is toegelaten. Voor de bewezenverklaring van een feit wordt in dat geval mede redengevend geacht de – uit één of meer bewijsmiddelen blijkende – omstandigheid dat de verdachte bij één of meer andere strafbare feiten betrokken was. Daarbij moet het gaan om bewijsmateriaal ten aanzien van die andere feiten dat op essentiële punten belangrijke overeenkomsten of kenmerkende gelijkenissen vertoont met het bewijsmateriaal van het te bewijzen feit en dat duidt op een herkenbaar en gelijksoortig patroon in de handelingen van de verdachte.
Bij de beantwoording van de vraag of sprake is van een dergelijke overeenkomende modus operandi kunnen betrokken worden de feitelijke gang van zaken ten aanzien van de betreffende feiten, waaronder begrepen de context waarbinnen zij zich hebben voorgedaan, de omstandigheden waarmee zij zijn omgeven en het desbetreffende handelen van de verdachte alsmede de verklaringen die de verdachte daarover heeft afgelegd. Het bewijs kan in elk van de zaken over en weer redengevend worden geacht, zelfs als geen enkel feit afzonderlijk – dus los van de schakelbewijsconstructie – wettig en overtuigend bewezen kan worden.
2
Hoewel de verklaringen van aangeefsters overeenkomsten of kenmerkende gelijkenissen vertonen, zijn er bij nauwkeurige vergelijking op essentiële punten ook grote verschillen tussen de verklaringen te zien. De verklaringen van de aangeefsters lopen immers uiteen waar het gaat om de wijze waarop de dwang is uitgeoefend: waar aangeefster [slachtoffer 1] heeft verklaard dat zij hardhandig en met geweld is gedwongen tot het hebben van geslachtsgemeenschap, heeft [slachtoffer 2] verklaard dat verdachte telkens bleef aandringen en doorging terwijl zij steeds te kennen had gegeven dat zij geen geslachtsgemeenschap wilde. Deze verschillen wegen zwaarder dan de overeenkomsten in hun verklaringen, omdat de verschillen te maken hebben met de manier waarop verdachte aangeefsters zou hebben gedwongen tot het ondergaan van seksuele handelingen, terwijl de overeenkomsten veel meer te maken hebben met het ontstaan van een seksuele relatie tussen verdachte en de minderjarige aangeefsters. De verklaringen van beide aangeefsters kunnen daarom naar het oordeel van de rechtbank niet over en weer worden gebruikt als steunbewijs. Dit betekent dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is dat verdachte aangeefsters [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] heeft gedwongen tot het ondergaan van geslachtsgemeenschap. De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van de onder 1 primair en onder 2 primair ten laste gelegde verkrachtingen.
Bewijs van het onder 1 subsidiair ten laste gelegde
De bewijsmiddelen
De rechtbank past ten aanzien van het onder 1 subsidiair ten laste gelegde de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.