ECLI:NL:RBNNE:2025:4892

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
28 oktober 2025
Publicatiedatum
2 december 2025
Zaaknummer
11558636 \ EL EXPL 25-4
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige daad en zorgplicht in effectenleaseovereenkomsten

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Nederland op 28 oktober 2025 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen een eiser en Dexia Nederland B.V. De eiser had twee leaseovereenkomsten afgesloten met Dexia, maar stelde dat hij niet goed was geïnformeerd over de risico's van de producten. De eiser vorderde onder andere schadevergoeding op grond van onrechtmatige daad en schending van zorgplicht door Dexia. De kantonrechter oordeelde dat Dexia onrechtmatig had gehandeld door de eiser als cliënt te accepteren via een tussenpersoon die geen vergunning had om advies te geven. De rechter stelde vast dat Dexia haar zorgplicht had geschonden en dat de eiser schade had geleden als gevolg van dit onrechtmatig handelen. Dexia werd veroordeeld tot betaling van de schadevergoeding van € 7.754,81, vermeerderd met wettelijke rente. Daarnaast werd Dexia veroordeeld in de proceskosten. De vordering in reconventie van Dexia werd afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Assen
Zaaknummer: 11558636 \ EL EXPL 25-4
Vonnis van 28 oktober 2025
in de zaak van
[eiser ] ,
wonende te [woonplaats] ,
eisende partij in conventie,
verwerende partij in reconventie,
hierna te noemen: [eiser ] ,
gemachtigde: mr. G. van Dijk (Leaseproces),
tegen
DEXIA NEDERLAND B.V.,
te Amsterdam,
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in reconventie,
hierna te noemen: Dexia,
gemachtigde: USG Legal Professionals B.V.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 19 februari 2025,
- de conclusie van antwoord in conventie, tevens conclusie van eis in reconventie,
- de conclusie van repliek in conventie, tevens conclusie van antwoord in reconventie,
- het tussenvonnis van 22 april 2025,
- de conclusie van dupliek in conventie, tevens conclusie van repliek in reconventie,
- de conclusie van dupliek in reconventie, tevens houdende akte uitlaten producties in conventie,
- de akte uitlating producties van Dexia,
- de bij de stukken gevoegde producties.
1.2.
Ten slotte is vonnis (nader) bepaald op heden.

2.De feiten

2.1.
[eiser ] heeft twee leaseovereenkomsten met (de rechtsvoorgangster van) Dexia gesloten.
Het betreft de volgende overeenkomsten:
Nr.
Contractnr.
Datum
Naam overeenkomst
I.
[nummer]
16-11-2000
Profit Effect
II.
[nummer]
16-11-2000
Profit Effect
2.2.
Dexia heeft met betrekking tot de overeenkomsten een eindafrekening opgesteld met het volgende resultaat:
Nr.
Datum eindafrekening
Resultaat
Betaald
I.
21-06-2006
- € 4.279,44
Ja
II.
21-06-2006
- € 4.279,44
Ja
2.3.
Volgens opgave van Dexia (productie 1 bij conclusie van antwoord en van eis in reconventie) heeft [eiser ] op grond van de overeenkomsten – al dan niet bij wijze van vooruitbetaling – in totaal een bedrag van € 5.362,30 aan Dexia betaald.
2.4.
De gemachtigde van [eiser ] heeft bij brief van 2 december 2005 de nietigheid, vernietiging, dan wel ontbinding van de overeenkomst ingeroepen op grond van misbruik van omstandigheden, wanprestatie, dwaling, onrechtmatige daad en/of misleidende reclame. Tevens wordt het recht voorbehouden daartoe ook andere gronden nog aan te voeren.
2.5.
Bij brief van 10 januari 2025 heeft de gemachtigde van [eiser ] Dexia gesommeerd over te gaan tot terugbetaling van alle door [eiser ] betaalde bedragen, vermeerderd met wettelijke rente en buitengerechtelijke kosten.
3. De vordering en het verweer in de hoofdzaak en in het incident in conventie en in reconventie
3.1.
[eiser ] vordert dan wel verzoekt (samengevat) dat de kantonrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
  • Dexia ex artikel 194 Rv te veroordelen om [eiser ] afschriften te verstrekken van de aanvraagformulieren,
  • voor recht zal verklaren dat Dexia onrechtmatig heeft gehandeld jegens [eiser ] en/of toerekenbaar is tekort geschoten,
  • voor recht zal verklaren dat [eiser ] schade heeft geleden als gevolg van het onrechtmatig handelen van Dexia en Dexia gehouden is die schade te vergoeden,
  • Dexia zal veroordelen tot voldoening aan [eiser ] van al datgene dat [eiser ] aan Dexia heeft betaald onder de overeenkomst, vermeerderd met de wettelijke rente daarover,
  • Dexia zal veroordelen tot betaling van de buitengerechtelijke kosten van [eiser ] , met rente,
  • Dexia zal veroordelen in de proceskosten en de nakosten, met rente.
3.2.
Dexia voert verweer tegen de vorderingen. Het verweer mondt uit in een (deels voorwaardelijke) tegenvordering, waarbij Dexia vordert, dan wel verzoekt (samengevat) dat de kantonrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
in het incident:
- [eiser ] ex artikel 195 Rv zal veroordelen om aan Dexia een afschrift te verstrekken van het intakeformulier waar de door Leaseproces namens [eiser ] in deze procedure ingenomen feitelijke stellingen aan zijn ontleend,
in de hoofdzaak:
  • voor recht zal verklaren dat Dexia niets meer aan [eiser ] verschuldigd is,
  • [eiser ] zal veroordelen in de proceskosten, met rente.
3.3.
Op de stellingen en verweren van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling van de vorderingen in conventie en in reconventie in de hoofdzaak en in het incident
Afgifte stukken
4.1.
[eiser ] heeft bij inleidende dagvaarding voorwaardelijk gevorderd Dexia te veroordelen om op grond van artikel 194 Rv aan [eiser ] een afschrift te verstrekken van het aanvraagformulieren. Dexia heeft het aanvraagformulier bij de conclusie van antwoord, tevens conclusie van eis in reconventie niet in het geding gebracht, zodat de voorwaarde op dit onderdeel is vervuld. Bij incidenteel vonnis van 22 april 2025 is hierop beslist, zodat het onder I. gevorderde zal worden afgewezen.
schending zorgplicht
4.2.
[eiser ] verwijt Dexia in de eerste plaats dat zij haar waarschuwingsplicht heeft geschonden. Dexia heeft dat als zodanig niet weersproken, maar beroept zich op eigen schuld. Zoals hieronder zal blijken, slaagt het beroep van Dexia op eigen schuld niet. Dit betekent dat vast staat dat Dexia haar zorgplicht heeft geschonden. [eiser ] verwijt Dexia voorts dat zij haar informatieverplichting heeft geschonden. Gelet op het feit dat de schending van de bijzondere zorgplicht door Dexia al vast staat, zal de kantonrechter dit verwijt onbesproken laten.
schending artikel 41 NR 1999
4.3.
[eiser ] stelt tevens, verkort weergegeven, dat Dexia onrechtmatig jegens hem heeft gehandeld door hem als cliënt te accepteren via [assurantiekantoor] , terwijl het [assurantiekantoor] als cliëntenremisier zonder vergunning ex artikel 7 Wet toezicht effectenverkeer 1995 (hierna: Wte 1995) niet was toegestaan om [eiser ] te adviseren om een effectenleaseovereenkomst met Dexia aan te gaan en Dexia dit wist, althans dit behoorde te weten. Dexia heeft deze stelling gemotiveerd betwist.
4.4.
De kantonrechter stelt bij de beoordeling het volgende voorop. In 2016 heeft de Hoge Raad in zijn arrest van 2 september 2016 ( Beckers /Dexia, ECLI:NL:HR:2016:2012) onder meer geoordeeld, samengevat weergegeven, dat indien een cliëntenremisier zich niet beperkt tot het aanbrengen van potentiële cliënten bij een beleggingsinstelling of effecteninstelling, maar hij die belegger tevens in de uitoefening van zijn beroep of bedrijf adviseert, de aldus handelende cliëntenremisier over een vergunning dient te beschikken. Indien de cliëntenremisier geen vergunning heeft en zich niet heeft beperkt tot het aanbrengen van de cliënt, maar ook jegens de afnemer als financieel adviseur is opgetreden en Dexia hiervan op de hoogte was of behoorde te zijn, schendt Dexia niet alleen haar zorgplicht, maar handelt zij ook in strijd met artikel 41 NR 1999. Dit levert volgens de Hoge Raad een (extra) onrechtmatigheidsgrond op, die Dexia zwaar wordt aangerekend. Dit komt doordat een cliënt die is geadviseerd door een dienstverlener (beleggingsadviseur) minder snel bedacht hoeft te zijn op en zich minder snel uit eigen beweging hoeft te verdiepen in niet vermelde risico's dan degene die zich wendt tot een aanbieder van een effectenleaseproduct. De Hoge Raad oordeelt daarnaast dat niet hoeft te worden aangetoond dat Dexia wist of behoorde te weten dat de cliëntenremisier niet over een vergunning beschikte toen zij ten opzichte van de belegger mede als beleggingsadviseur optrad. Dexia moet als professionele effecteninstelling (geacht worden te) weten dat een cliëntenremisier die tevens adviseert, de grenzen van de vrijstelling van artikel 12 Vrijstellingsregeling Wte 1995 overschrijdt. Daarom lag het ook op haar weg om, als zij wist of behoorde te weten dat [assurantiekantoor] mede in de hoedanigheid van beleggingsadviseur was opgetreden, te onderzoeken of [assurantiekantoor] over de daartoe benodigde vergunning beschikte. Indien daarvan geen sprake was had Dexia moeten weigeren met de particuliere belegger te contracteren. In zijn arrest van 12 oktober 2018 ( Timmermans /Dexia, ECLI:NL:HR:2018:1935) en van 10 juni 2022 (ECLI:NL:HR:2022:862) bevestigt de Hoge Raad het voorgaande nogmaals uitdrukkelijk.
4.5.
In voornoemd arrest van 10 juni 2022 heeft de Hoge Raad voorts geoordeeld dat de reikwijdte van de vrijstelling van artikel 12 Vrijstellingsregeling Wte 1995 als volgt dient te worden bepaald:
- een tussenpersoon gaat de reikwijdte van de vrijstelling te buiten indien hij een bepaalde afnemer het aangaan van een specifieke effectenleaseovereenkomst of een ander specifiek financieel product aanbeveelt;
- het moet gaan om een gepersonaliseerde aanbeveling, dat wil zeggen dat zij voorgesteld is als geschikt voor deze afnemer, of berust op een afweging van de persoonlijke omstandigheden van de afnemer;
- het moet gaan om een aanbeveling die de tussenpersoon doet in het kader van zijn beroep of bedrijf; daarvan kan ook sprake zijn als de tussenpersoon een dergelijke aanbeveling slechts incidenteel of zelfs eenmalig doet;
- geen vergunning behoeft de tussenpersoon voor het verstrekken van algemene informatie over wat effectenleaseovereenkomsten zijn, en evenmin voor het verstrekken van algemeen advies (waarbij in algemene zin wordt aangeraden een, verder op geen enkele wijze nader bepaalde, effectenleaseovereenkomst te sluiten);
- uit de enkele omstandigheid dat een tussenpersoon met de afnemer een aanvraagformulier invult, waarbij in voorkomende gevallen een fondskeuze aangekruist wordt, en dit opstuurt, volgt niet dat de tussenpersoon heeft geadviseerd.
4.6.
Voor de beoordeling of de tussenpersoon een gepersonaliseerde aanbeveling tot het aangaan van een specifieke effectenleaseovereenkomst heeft gedaan, kunnen volgens de Hoge Raad de volgende omstandigheden van belang zijn:
- de omstandigheid dat de tussenpersoon al dan niet heeft geïnformeerd naar de financiële omstandigheden en financiële doelen van de afnemer;
- de omstandigheid dat de tussenpersoon al dan niet ook andere mogelijke effectenleaseproducten heeft genoemd en besproken dan het uiteindelijk afgenomen product;
- de omstandigheid dat de tussenpersoon al dan niet, naast of in samenhang met het afgenomen effectenleaseproduct, een ander financieel product, zoals een hypothecaire lening, heeft geadviseerd.
4.7.
In aanvulling daarop heeft de Hoge Raad geoordeeld dat, ook indien voornoemde omstandigheden niet worden vastgesteld, de mogelijkheid bestaat dat de tussenpersoon toch een gepersonaliseerde aanbeveling heeft gedaan als hiervoor genoemd, namelijk een aanbeveling die is voorgesteld als geschikt voor de betrokken afnemer.
4.8.
Met inachtneming van het vorenstaande overweegt de kantonrechter als volgt. Niet in geschil is dat [assurantiekantoor] is opgetreden als effectenbemiddelaar. Een effectenbemiddelaar die mogelijke cliënten aanbrengt bij een effecteninstelling wordt ook cliëntenremisier genoemd. Cliëntenremisiers zoals [assurantiekantoor] waren uit hoofde van artikel 12 van de Vrijstellingsregeling Wte 1995 vrijgesteld van de vergunningplicht van artikel 7 lid 1 Wte 1995, om cliënten aan te brengen bij een effecteninstelling als Dexia. Op grond van artikel 21 lid 1 Wte 1995 moesten effectenbemiddelaars die van de vergunningplicht waren vrijgesteld, worden ingeschreven in het in dit artikel genoemde register. Voornoemde vrijstelling was slechts beperkt tot werkzaamheden als cliëntenremisier. De effecteninstelling die wist of behoorde te weten dat een cliëntenremisier een aangebrachte belegger vergunningplichtige diensten heeft verleend zonder over de noodzakelijke vergunning te beschikken en deze belegger niettemin als cliënt accepteert, handelt in strijd met artikel 41 NR 1999 en daarmee onrechtmatig jegens die belegger.
4.9.
De kantonrechter zal voor het antwoord op de vraag of sprake is van schending van artikel 41 NR 1999 dienen te beoordelen of [assurantiekantoor] haar vrijstelling te buiten is gegaan en vergunningplichtige diensten heeft verleend, alsmede of Dexia dit wist of behoorde te weten. Vast staat tussen partijen dat [assurantiekantoor] niet over een vergunning ex artikel 7 lid 1 Wte 1995 beschikte.
4.10.
[eiser ] stelt over de feitelijke gang van zaken het volgende:
Een adviseur van [assurantiekantoor] kwam bij [eiser ] thuis langs voor een gesprek over een nieuwe hypothecaire lening. Tijdens dat gesprek gaf de adviseur aan dat hij wellicht nog een ander interessant product had voor [eiser ] wat hij graag met hem zou willen bespreken. [eiser ] heeft hiermee ingestemd.
Tijdens het eerste gesprek heeft de adviseur van [assurantiekantoor] geïnformeerd naar de wensen en de financiële situatie van [eiser ] . Zo is met de adviseur gesproken over het inkomen, het werk, de maandlasten en het spaargeld van [eiser ] . Daarnaast is met de adviseur gesproken over de wens van [eiser ] om meer rendement te behalen op zijn spaargeld. Op dat moment dat [eiser ] zijn spaargeld op een spaarrekening staan en deed hij er verder niets mee. Dit leverde hem nauwelijks rendement op. De adviseur gaf aan dat het mogelijk was om dit doel te bereiken en dat hij hier een geschikt product voor wist.
De adviseur adviseerde [eiser ] om twee Profit Effect producten van Bank Labouchere af te sluiten, waarvan één met een vooruitbetaling van ongeveer NLG 3.200,- en één met een maandelijkse inleg van ongeveer NLG 100,-. De adviseur heeft aan [eiser ] gevraagd welk deel van zijn spaargeld [eiser ] kon missen en welk bedrag hij maandelijks nog kon missen om extra mee te sparen. Op basis daarvan heeft de adviseur twee Profit Effect producten geadviseerd, zodat [eiser ] een deel van zijn spaargeld kon investeren in het ene Profit Effect product en ook nog maandelijks een extra bedrag kon sparen met het andere Profit Effect product. Volgens de adviseur zou [eiser ] op deze wijze aanzienlijk vermogen opbouwen en kon hij zo meer rendement op zijn vermogen behalen dan wanneer hij zijn spaargeld op een spaarrekening zou laten staan. De adviseur benadrukte dat de aandelen die gekoppeld waren aan de Profit Effect producten van stabiele Nederlandse bedrijven waren en een goed verwacht rendement hadden. Hij ondersteunde zijn verhaal aan de hand van en brochure van het Profit Effect product.
De adviseur heeft [eiser ] niet geïnformeerd over de specifieke risico’s. Zo heeft hij er niet op gewezen dat met geleend geld werd belegd en dat bij tegenvallende koersontwikkelingen, de inleg geheel verloren kon gaan en er bovendien een schuld kon ontstaan uit hoofde van de effectenleaseovereenkomsten. Als [eiser ] op deze risico’s was gewezen had zij de Profit Effect producten nooit afgesloten.
[eiser ] had geen ervaring met beleggen of kennis van complexe financiële producten en vertrouwde daarom volledig op de deskundigheid van de adviseur en zijn advies. Om deze reden heeft [eiser ] het advies van de adviseur opgevolgd. Conform het advies van de adviseur heeft [eiser ] twee Profit Effect overeenkomsten afgesloten, waarvan één met een vooruitbetaling van NLG 3.233,64 en één met een maandelijkse inleg van NLG 99,81.
De aanvraag voor de twee Profit Effect overeenkomsten is door de adviseur in orde gemaakt en de uiteindelijke overeenkomsten zijn op een later moment ondertekend.
4.11.
[eiser ] heeft, ter onderbouwing van haar stellingen, gewezen op de volgende stukken die in het geding zijn gebracht:
  • kopieën van de overeenkomsten en eindafrekening van het contract [nummer]
  • een brief van mr. [naam] van 10 november 2022
  • een schermafbeelding van de website van [assurantiekantoor]
  • een sommatie- en 14-dagen brief.
aanhoudingsverzoek
4.12.
Dexia heeft grote bezwaren tegen de – door haar zo genoemde – ‘bewijsconstructie’ omtrent de advisering door tussenpersonen die in de jurisprudentie van de rechtbanken vaak wordt gehanteerd. Voor het geval de kantonrechter bij de beoordeling van deze zaak het voornemen heeft gebruik te maken van diezelfde constructie/redenering, heeft Dexia verzocht om de zaak aan te houden in verband met door haar ingestelde cassatieberoepen tegen drie arresten van de gerechtshoven ’s-Hertogenbosch en Arnhem-Leeuwarden. De bewuste redenering omtrent het bewijs is onderwerp van deze cassatieberoepen.
4.13.
Het verzoek van Dexia wordt niet gehonoreerd, omdat de jurisprudentie van de gerechtshoven op dit punt de juistheid van de door de rechtbanken gevolgde redenering vooralsnog bevestigt. Er is bovendien geen concrete indicatie dat de Hoge Raad de betreffende arresten mogelijk gaat vernietigen.
(nieuwe) argumenten Dexia
4.14.
Dexia heeft tegen de bewuste overwegingen (nieuwe) argumenten aangevoerd. Die komen er, kort gezegd, op neer:
  • dat ten onrechte de gemachtigde van de afnemer op zijn woord wordt geloofd;
  • dat zonder verder bewijs wordt aangenomen dat sprake is geweest van advisering door de tussenpersoon;
  • dat ten onrechte wordt aangenomen dat op Dexia een onderzoeks- en vaststellingsplicht rust, en
  • dat Dexia ten onrechte niet wordt toegelaten tot (tegen)bewijs.
4.15.
Deze argumenten gaan niet op. Bij de beoordeling van deze zaak geldt – evenals in vergelijkbare zaken – als uitgangspunt dat, zoals [eiser ] onderbouwd heeft gesteld en Dexia onvoldoende heeft weersproken, tussenpersonen een gebruikelijke werkwijze hadden. Daarbij bracht de adviseur van de tussenpersoon steeds de situatie en de wensen van een klant in kaart en stelde in aansluiting daarop een bepaald effectenleaseproduct als geschikt voor. Dexia wist dat. [1] [2] Met de stellingen omtrent de concrete feiten en omstandigheden ten aanzien van de advisering in zijn geval heeft [eiser ] , tegen de achtergrond van de beschreven gebruikelijke werkwijze, voldoende onderbouwd gesteld dat sprake is geweest van vergunningplichtige advisering. Dat betekent dat Dexia, om tot (tegen)bewijs te worden toegelaten, niet kan volstaan met een betwisting in algemene termen van de door [eiser ] geschetste gang van zaken. Zij had daarvoor meer concreet moeten maken dat en waarom volgens haar destijds in dit geval geen sprake is geweest van advisering, door uiteen te zetten op welke wijze de overeenkomsten dan wel tot stand waren gekomen. Nu zij dat niet heeft gedaan, heeft zij de stelling van [eiser ] dat sprake is geweest van vergunningplichtige advisering onvoldoende gemotiveerd weersproken. Deze stelling moet daarom als vaststaand worden aangenomen. Daarom wordt niet aan bewijslevering toegekomen. Dat de gemachtigde van [eiser ] in een andere zaak mogelijk in de processtukken een onjuiste weergave van de geschetste gang van zaken heeft opgenomen, betekent niet zonder meer dat zij in alle zaken een onbetrouwbare weergave van de feiten geeft. Van Dexia mag worden verwacht dat zij toelicht waarom daarvan in dit specifieke geval sprake is. Als de door de afnemer beschreven wijze van advisering niet klopt, kan Dexia dit immers weerspreken door te omschrijven hoe het volgens haar is gegaan. Dat Dexia dat volgens haar stellingen niet kan, omdat zij op geen enkele wijze betrokken is geweest bij het contact tussen [eiser ] en de adviseur van de tussenpersoon, komt voor haar rekening en risico. Zij heeft er destijds immers van afgezien om eigen voorlichting te geven aan potentiële klanten zoals [eiser ] en gebruik gemaakt van tussenpersonen voor de afzet van haar producten. Anders dan Dexia meent betekent het voorgaande niet dat op haar een onderzoeks- of vaststellingsplicht rust, maar slechts dat het mogelijk ontbreken van onderbouwing van haar betwisting, voor haar rekening en risico komt.
Wetenschap Dexia
4.16.
Dexia heeft voorts betwist dat zij wist of moest weten dat [assurantiekantoor] beleggingsadvies gaf, dat mede inhield een effectenleaseovereenkomst met Dexia te sluiten. De kantonrechter overweegt omtrent de wetenschap van Dexia als volgt.
4.17.
In vergelijkbare zaken bij deze rechtbank, waaronder een vonnis van 24 juni 2020 (Rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, ECLI:NL:RBNNE:2020:2219), alsmede in vergelijkbare zaken bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, waaronder de arresten van 3 november 2020 (bijvoorbeeld ECLI:NL:GHARL:2020:8984), is wetenschap bij Dexia aangenomen in zaken waarin onder meer Spaar Select heeft geadviseerd. Het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft zijn oordeel bevestigd in een recent arrest van 5 juli 2022 (ECLI:NL:GHARL:2022:5730). De kantonrechter is van oordeel dat die overwegingen over de wetenschap van Dexia ook hier van toepassing zijn (zie onder meer rechtsoverwegingen 5.28 en 5.29 van het vonnis van 24 juni 2020). Hetgeen Dexia in deze procedure overigens nog heeft aangevoerd, leidt niet tot een ander oordeel, zodat de kantonrechter ervan uitgaat dat Dexia wist en in ieder geval had behoren te weten dat er vergunningplichtig advies werd gegeven.
4.18.
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat [assurantiekantoor] haar vrijstelling te buiten is gegaan door vergunningplichtige diensten te verlenen in de vorm van beleggingsadvies en dat Dexia daarvan wist, althans behoorde te weten. Het had daarom op de weg van Dexia gelegen om bij de totstandkoming van de onderhavige effectenleaseovereenkomst te verifiëren of zij die kon en mocht aangaan. Door de overeenkomst met [eiser ] te sluiten in plaats van te weigeren, heeft Dexia haar verplichtingen ingevolge artikel 41 NR 1999 geschonden.
Onrechtmatige daad
4.19.
Concluderend is de kantonrechter van oordeel dat Dexia onrechtmatig jegens [eiser ] heeft gehandeld, zowel vanwege schending van artikel 41 NR 1999 als vanwege schending van haar zorgplicht (waarschuwingsplicht). De gevorderde verklaring voor recht dat Dexia onrechtmatig jegens [eiser ] heeft gehandeld acht de kantonrechter daarom toewijsbaar.
Schade
4.20.
Het voorgaande brengt naar het oordeel van de kantonrechter met zich dat Dexia de door [eiser ] gevorderde schade, bestaande uit de inleg in de overeenkomst en de restschuld na afloop van de overeenkomst, volledig dient te vergoeden. Weliswaar zijn aan [eiser ] omstandigheden toerekenbaar die tot zijn schade hebben bijgedragen, maar vanwege de uiteenlopende ernst van de gemaakte fouten, eist de billijkheid in beginsel dat de vergoedingsplicht van Dexia geheel in stand blijft (zie onder meer voornoemde arresten Beckers /Dexia en Timmermans /Dexia). Verder kunnen er situaties zijn waarin voldoende reden is om een deel van de schade op grond van artikel 6:101 BW voor rekening van de afnemer te doen komen, maar in dit geval zijn dergelijke feiten en omstandigheden niet aanwezig. Er is geen aanleiding om af te wijken van het hierboven genoemde uitgangspunt. De schade komt dan ook geheel voor rekening van Dexia.
4.21.
Dit betekent dat de gevorderde verklaring voor recht dat [eiser ] schade heeft geleden als gevolg van het onrechtmatig handelen van Dexia en dat Dexia gehouden is om deze schade aan [eiser ] te vergoeden toewijsbaar is.
Verrekening voordelen
4.22.
Volgens Dexia dient bij het vaststellen van de voor vergoeding in aanmerking komende schade rekening te worden gehouden met de voordelen die [eiser ] heeft genoten. Onder verwijzing naar het financieel overzicht (productie 1 bij conclusie van antwoord in conventie tevens eis in reconventie) stelt Dexia dat [eiser ] , naast een bedrag van € 285,02 aan ontvangen dividend, een bedrag van € 172,10 aan fiscaal voordeel heeft genoten. Ook heeft Dexia op 15 januari 2025 al een bedrag van € 6.279,00 aan [eiser ] betaald conform het Hofmodel.
4.23.
Partijen zijn het erover eens dat daadwerkelijk genoten voordeel op de door [eiser ] geleden schade in mindering mag worden gebracht. Dit betekent dat door [eiser ] ontvangen dividend op de gevorderde schadevergoeding in mindering mag worden gebracht.
Ook zijn partijen het erover eens dat [eiser ] een fiscaal voordeel van € 175,43 heeft genoten.
Daarnaast is niet in geschil dat Dexia een vergoeding van € 6.279,00 aan [eiser ] heeft betaald. Volgens [eiser ] bestaat laatstgenoemd bedrag uit twee componenten, te weten twee derde deel van de restschuld van € 5.705,92 en een bedrag aan wettelijke rente van. Het resterende bedrag aan restschuld dat Dexia nog dient te vergoeden is volgens [eiser ] de oorspronkelijke restschuld ad € 8.558,88 verminderd met € 5.705,92 = € 2.852,96. Laatstgenoemd bedrag dient volgens [eiser ] te worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment dat de restschuld (door [eiser ] ) is betaald. De kantonrechter is met [eiser ] van oordeel dat Dexia nog een derde deel van de restschuld, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag van betaling van dat deel van de restschuld door [eiser ] tot aan de voldoening van het resterende een derde deel van de restschuld door Dexia, dient te voldoen. De omstandigheid dat in eerdere uitspraken twee derde deel van de restschuld vermeerderd met de wettelijke rente daarover in mindering is gebracht op de schade, maakt het voorgaande niet anders. Deze wijze van verrekening was op dat moment nog geen punt van discussie tussen partijen.
4.24.
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat de gevorderde vergoeding van al hetgeen [eiser ] aan Dexia heeft betaald, zal worden toegewezen, verminderd met dividenduitkeringen, fiscaal voordeel en de reeds betaalde vergoeding conform het Hofmodel, te weten:
  • Betaalde inleg € 5.362,30
  • Betaalde restschuld
Totaal door [eiser ] betaald € 13.921,18
  • Dividenduitkeringen € 285,02
  • Fiscaal voordeel € 175,43
  • Vergoeding Hofmodel
Totale schade [eiser ] € 7.754,81
Aldus zal een bedrag van € 7.754,81 worden toegewezen. De door [eiser ] gevorderde wettelijke rente over de geleden schade, telkens vanaf de dag dat [eiser ] aan Dexia heeft betaald, acht de kantonrechter ook toewijsbaar (zie het arrest van de Hoge Raad van 1 mei 2015 (ECLI:NL:HR:2015:1198). De door [eiser ] gevorderde voldoening van voornoemde bedragen binnen drie weken na betekening van dit vonnis zal als niet betwist eveneens worden toegewezen.
Buitengerechtelijke kosten
4.25.
Daarnaast vordert [eiser ] vergoeding van buitengerechtelijke kosten conform rapport Voorwerk II. Dexia heeft daartegen verweer gevoerd. Naar het oordeel van de kantonrechter is onvoldoende komen vast te staan dat de gemachtigde van [eiser ] werkzaamheden heeft verricht die meer omvatten dan een enkele (eventueel herhaalde) aanmaning, het enkel doen van een - niet aanvaard - schikkingsvoorstel, het inwinnen van eenvoudige inlichtingen of het op de gebruikelijke wijze samenstellen van het dossier. Hierbij neemt de kantonrechter in aanmerking dat het opstellen en versturen van enkele gestandaardiseerde stukken, zoals de opt-out verklaring en de stuitingsbrieven, op een lijn moeten worden gesteld met het opstellen en versturen van een aanmaning of een ander eenvoudige brief en niet voor vergoeding in aanmerking komen (vgl. HR 12 april 2019, ECLI:NL:HR:2019:590). De kantonrechter is van oordeel dat dit ook geldt voor de aansprakelijkstellingen. Daarnaast is de kantonrechter van oordeel dat werkzaamheden als het voeren van een intakegesprek, het samenstellen, completeren en verwerken van de voor het dossier benodigde informatie en stukken, het beoordelen van de juridische haalbaarheid van de aanspraken van [eiser ] en het berekenen van de hoogte van het terug te vorderen bedrag, werkzaamheden zijn ter instructie van de zaak en ter voorbereiding van een procedure. De gevorderde buitengerechtelijke kosten zullen daarom als onvoldoende adequaat onderbouwd worden afgewezen.
Proceskosten
4.26.
Dexia zal als de grotendeels in het ongelijk te stellen partij in de proceskosten in conventie worden veroordeeld, waarbij aansluiting wordt gezocht bij het toe te wijzen bedrag. De kosten aan de zijde van [eiser ] worden vastgesteld op:
- dagvaarding € 144,47
- griffierecht € 257,00
- salaris gemachtigde
€ 678,00 (2 punten x € 339,00 +
Totaal € 1.079,47
De nakosten zullen worden toegewezen op de wijze als in het dictum bepaald, met inachtneming van het gevorderde bedrag van € 100,00. De gevorderde rente over de proceskosten en de nakosten is toewijsbaar. Omdat er sprake moet zijn van een redelijke termijn voor betaling, is de ingangsdatum veertien dagen na de uitspraak van dit vonnis.
in reconventie
4.27.
De in conventie toegewezen vergoeding van schade staat in de weg aan de gevorderde verklaring voor recht dat Dexia niets meer is verschuldigd aan [eiser ] .
4.28.
Op de door Dexia ingestelde incidentele vordering is reeds beslist bij vonnis van 22 april 2025.
4.29.
De vordering in reconventie zal worden afgewezen. Dexia zal als de in het ongelijk te stellen partij in de proceskosten in (onvoorwaardelijke) reconventie worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiser ] worden vastgesteld op € 542,00 (2 punten × € 271,00).

5.De beslissing

De kantonrechter:
in conventie
5.1.
verklaart voor recht dat Dexia onrechtmatig jegens [eiser ] heeft gehandeld, zowel vanwege schending van artikel 41 NR 1999 als vanwege schending van haar zorgplicht (waarschuwingsplicht);
5.2.
verklaart voor recht dat [eiser ] schade heeft geleden als gevolg van het onrechtmatig handelen van Dexia en dat Dexia gehouden is om deze schade aan [eiser ] te vergoeden;
5.3.
veroordeelt Dexia tot betaling van de door [eiser ] geleden schade van € 7.754,81, te vermeerderen met wettelijke rente, telkens vanaf de dag der door [eiser ] gedane betalingen tot aan de dag van volledige betaling, te voldoen binnen drie weken na betekening van dit vonnis;
5.4.
veroordeelt Dexia in de proceskosten aan de zijde van [eiser ] tot op heden vastgesteld op € 1.079,47, te voldoen binnen veertien dagen na de uitspraak van dit vonnis en zonder die voldoening daarna te vermeerderen met de wettelijke rente tot de dag der algehele voldoening;
5.5.
veroordeelt Dexia in de nakosten, begroot op € 100,00, te voldoen binnen veertien dagen na de uitspraak van dit vonnis en zonder die voldoening daarna te vermeerderen met de wettelijke rente tot de dag der algehele voldoening;
5.6.
verklaart dit vonnis in conventie uitvoerbaar bij voorraad ten aanzien van de veroordelingen in 5.3., 5.4 en 5.5;
5.7.
wijst het meer of anders gevorderde af;
in reconventie
5.8.
wijst de vorderingen af;
5.9.
veroordeelt Dexia in de proceskosten aan de zijde van [eiser ] tot op heden vastgesteld op € 542,00.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.B. van Baalen en in het openbaar uitgesproken op 28 oktober 2025.
56118/vj

Voetnoten

1.Vergelijk gerechtshof Arnhem Leeuwarden 16 mei 2023 ECLI:NL:GHARL:2023:4177, gerechtshof ’s Hertogenbosch 10 december 2024 ECLI:NL:GHSCHE:2024:3936, gerechtshof Arnhem Leeuwarden 11 februari 2025 ECLI:NL:GHARL:2025:684, ECLI:NL:GHARL:2025:686, ECLI:NL:GHARL:2025:687, ECLI:NL:GHARL:2025:688 en ECLI:NL:GHARL:2025:689, gerechtshof Amsterdam 11 februari 2025 ECLI:NL:GHAMS:2025:379.
2.Zie bijvoorbeeld Hoge Raad 9 juni 2023, ECLI:NL:HR:2023:882.