ECLI:NL:RBOBR:2020:5985

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
2 december 2020
Publicatiedatum
1 december 2020
Zaaknummer
19/1649
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vergunning voor wijziging van een graanhandelbedrijf in een dorpskern met milieueffecten

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 2 december 2020 uitspraak gedaan over een vergunningaanvraag voor een wijziging van een graanhandelbedrijf in Maashees. De vergunninghoudster had een omgevingsvergunning aangevraagd voor het bouwen van een nieuwe silo en het verplaatsen van de grondstoffenopslag. Eisers, omwonenden van het bedrijf, stelden dat de wijziging niet milieuneutraal was en dat de geluidsbelasting zou toenemen. De rechtbank oordeelde dat de vergunning niet kon worden verleend, omdat de inrichting niet meer kon voldoen aan de eerder vergunde geluidsgrenswaarden. De rechtbank benadrukte dat bij de beoordeling van de milieugevolgen rekening gehouden moest worden met eventuele fouten in de eerdere vergunningen. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en herroept het primaire besluit, waarbij verweerder de eisers het griffierecht en proceskosten moest vergoeden. De rechtbank concludeerde dat de aanvraag voor de wijziging niet correct was behandeld en dat de uitgebreide procedure gevolgd moest worden, gezien de mogelijke negatieve milieueffecten van de wijziging.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 19/1649

uitspraak van de meervoudige kamer van 2 december 2020 in de zaak tussen

[eiser] , [eiser] , [eiser] , [eiser] , [eiser] , [eiser] , [eiser] , [eiser] en [eiser] ,te [woonplaats] , eisers
(gemachtigde: mr. V. Wösten)
en
het college van gedeputeerde staten van de provincie Noord-Brabant, verweerder
(gemachtigden: R.M. de Groot, P. Jans en mr. T.J.H. Verstappen).

Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen: Havens Graanhandel N.V., te Maashees, vergunninghoudster(gemachtigde: mr. D.H. Nas).

Procesverloop

Bij besluit van 28 augustus 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder aan vergunninghoudster een omgevingsvergunning voor vijf jaar verleend voor de activiteiten bouwen, afwijken van het bestemmingsplan, milieu en het milieuneutraal veranderen van de grondstoffenopslag aan de Mgr. Geurtsstraat 41 te Maashees (het perceel).
Verweerder heeft het hiertegen door eisers gemaakte bezwaar bij besluit van 23 mei 2019 (het bestreden besluit) ongegrond verklaard, met verbetering van de motivering van het primaire besluit.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Op 12 december 2019 heeft een telefonische inlichtingencomparitie plaatsgevonden, waarbij de rechter-commissaris heeft gesproken met de gemachtigde van eisers, de gemachtigde van verweerder en de gemachtigde van derde-partij. Van de telefonische inlichtingencomparitie is proces-verbaal opgemaakt.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft de Stichting advisering bestuursrechtspraak (StAB) ingeschakeld. De StAB heeft eerst een concept verslag gestuurd naar partijen die daar op hebben kunnen reageren. De StAB heeft op 29 september 2020 een advies uitgebracht aan de rechtbank. Partijen hebben reacties ingediend naar aanleiding van het advies, ook op de zitting.
De zaak is, gelijktijdig met de zaken SHE 20/933, SHE 20/2161 en SHE 20/2160 behandeld op de zitting van 27 oktober 2020. Namens eisers zijn [naam] en [naam] verschenen, bijgestaan door de gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.
Voor vergunninghoudster is [naam] verschenen, bijgestaan door de gemachtigde en de deskundige P. Geelen. Tevens zijn op de zitting gehoord J. Koedoot. R. de Vogel en A.J. Vereijke, werkzaam bij de StAB.

Overwegingen

Inleiding
1. In deze uitspraak zet de rechtbank eerst de feiten op een rij. Daarna zal de rechtbank uitleggen waarom eisers geen kopie krijgen van het computermodel dat de StAB heeft gebruikt en aangepast ten behoeve van haar advies. Vervolgens zullen de beroepsgronden worden behandeld. De belangrijkste beroepsgrond van eisers is dat de wijziging van de inrichting niet milieuneutraal is. De rechtbank zal echter eerst de “overige” beroepsgronden behandelen, ook omdat die betrekking hebben op de bevoegdheid van verweerder om een besluit te nemen met de reguliere voorbereidingsprocedure, Daarna gaat de rechtbank dieper in op de belangrijkste beroepsgrond. In de bijlage bij de uitspraak staat de regelgeving waarnaar wordt verwezen.
Feiten
2. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten.
  • Vergunninghoudster exploiteert op het perceel een graanhandelbedrijf dat zich bezighoudt met de op- en overslag van grondstoffen voor veevoeders. Het bedrijf omvat een IPPC-installatie. Het bedrijf is van oudsher gevestigd in de dorpskern van Maarhees en het beschikt over een kade aan de Maas. Aan deze kade kunnen schepen worden aangemeerd van leveranciers en afnemers. De kade wordt niet door andere schepen gebruikt. Het bedrijf is ook eigenaar van het perceel Raaijveldweg 4 te Maarhees en gebruikt de loods op dit perceel voor opslag.
  • Eisers wonen aan de Mgr. Geurtsstraat en de Raaijveldweg, in de directe nabijheid van het perceel.
  • Op het perceel is het bestemmingsplan “Maashees” (het bestemmingsplan) van toepassing. Het bestemmingplan is vastgesteld door de gemeenteraad van de gemeente Boxmeer op 16 juli 2009 en op 16 september 2009 onherroepelijk geworden. Het perceel heeft hierin de enkelbestemming “Bedrijf” en de functieaanduiding “Specifieke vorm van bedrijf-mengvoederbedrijf”. Het terrein van de inrichting ligt binnen een planologisch aangewezen geluidzone. Deze zone omvat geen andere bedrijven. Buiten de zone mag de geluidbelasting vanuit het bedrijf niet meer bedragen dan 50 dB(A).
  • Op 10 april 2012 heeft het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Boxmeer (het college) een revisievergunning als bedoeld in artikel 2.6 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) verleend voor de inrichting. De revisievergunning had - onder meer - betrekking op het realiseren van een verticaal siloblok, zuidoostelijk van het bestaande verticale siloblok en een overkapping. Op 29 mei 2012 heeft het college een omgevingsvergunning verleend voor de activiteiten bouwen en afwijken van het bestemmingsplan ten behoeve van het verplaatsen van een grondstoffenopslag. Bij besluit van 15 mei 2012 met verzenddatum 22 mei 2012 heeft het college een omgevingsvergunning verleend voor het milieuneutraal veranderen van een grondstoffenopslag. Nadien heeft verweerder bij besluit van 3 september 2015 nog een veranderingsvergunning verleend voor uitbreiding van de bedrijfsuren in de nachtperiode.
  • In de revisievergunning zijn geluidgrenswaarden opgenomen voor een aantal specifieke woningen voor het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau op specifieke punten (vergunningspunten). Sommige woningen van eisers zijn een vergunningspunt, maar niet allemaal. Er is een algemene grenswaarde opgenomen voor het maximale geluidsniveau. De grenswaarden voor het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau in de nachtperiode zijn verhoogd in de veranderingsvergunning van 3 september 2015. De grenswaarden staan in de bijlage bij deze uitspraak.
  • De bouwplannen die in 2012 en daarna zijn vergund, zijn niet uitgevoerd. Op 6 april 2018 heeft vergunninghoudster een aanvraag om een omgevingsvergunning ingediend voor het verplaatsen van de grondstoffenopslag op een andere wijze en naar een andere locatie dan eerder is vergund. De aanvraag voorziet in een nieuwe verticale silovoorziening. Hierin moet de opslag van bulkgoed in het huidige, uit 1953 daterende, horizontale silogebouw plaatsvinden. Daarnaast voorziet de aanvraag in een aanpassing van het bestaande en in 2012 vergunde siloblok en een nieuw te realiseren verticale silovoorziening, gecombineerd uitgevoerd in één silogebouw. Na de ingebruikname van het nieuwe silogebouw zal een deel van het horizontale silogebouw worden gesloopt.
  • Voor de beoogde wijziging van de graanhandel heeft vergunninghoudster op 6 februari 2019 nog een aanvraag voor een vergunning op grond van de Wet natuurbescherming (Wnb) ingediend bij verweerder, vanwege de ligging van de inrichting in de nabijheid van de Natura 2000-gebieden “Boschhuiserbergen” en “Maasduinen”.
  • Eisers hebben op 12 februari 2019 verweerder verzocht om handhaving wegens overtreding van de geldende geluidnormen voor de inrichting. Verweerder heeft dit verzoek bij besluit van 5 augustus 2019 afgewezen, waartegen eisers bezwaar hebben gemaakt. Dit bezwaar heeft verweerder na de inlichtingscomparitie doorgezonden aan de rechtbank ter behandeling als rechtstreeks beroep. De zaak is geregistreerd onder zaaknummer SHE 20/933. In deze zaak wordt heden uitspraak gedaan. Verweerder heeft in de maanden april en mei 2019 diverse metingen uitgevoerd en naar aanleiding daarvan is een overtreding geconstateerd van de voor de inrichting geldende geluidsnormen ter hoogte van de woning, gelegen aan de Kalverstraat 5 te Maarhees. Op 16 oktober 2019 heeft verweerder een voornemen tot het opleggen van een last onder dwangsom bekendgemaakt. Vergunninghoudster heeft bij brief van 30 oktober 2019 haar zienswijze hierover naar voren gebracht. Eisers hebben op 26 oktober 2019 een zienswijze ingediend. Er is geen last onder dwangsom opgelegd.
  • Op 9 januari 2020 heeft vergunninghoudster een aanvraag ingediend om een omgevingsvergunning voor het tijdelijk verruimen van het vergunde geluidsniveau. De vergunning is gevraagd voor de periode tot 1 januari 2023. Bij deze aanvraag is bij de bijlage het rapport “Akoestisch onderzoek veranderen van de inrichting J.P. Havens Graanhandel N.V. te Maashees’ van 28 februari 2020 gevoegd. Op 6 juli 2020 heeft verweerder aan vergunninghoudster een tijdelijke vergunning tot 1 januari 2023 verleend voor het verruimen van het geluidsniveau dat is vergund in de revisievergunning en in de omgevingsvergunning van 2015. Eisers hebben tegen dit besluit beroep ingesteld. Zij hebben de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. Deze zaken zijn geregistreerd onder zaaknummers SHE 20/2160 en SHE 20/2161. In beide zaken wordt heden uitspraak gedaan.
2. In het primaire besluit heeft verweerder een omgevingsvergunning verleend voor het ‘bouwen van een bouwwerk’ als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo voor het bouwen van een silogebouw, stortput en een elevatortoren. Omdat de maximaal toegestane bouwhoogte van 50 meter ter plaatse van de machinetoren met 3 meter wordt overschreden en een deel van de elevatortoren buiten het bouwvlak valt, heeft verweerder tevens vergunning verleend voor het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo. Bij dit laatste is toepassing gegeven aan artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, sub 2⁰, van de Wabo, in samenhang met artikel 4, onderdeel 11 van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (Bor), omdat het om een tijdelijke omgevingsvergunning voor maximaal vijf jaar gaat. Daarnaast is omgevingsvergunning verleend voor het (milieuneutraal) veranderen van de inrichting als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder e, in samenhang met artikel 3.10, derde lid, van de Wabo ten behoeve het verplaatsen van de grondstoffenopslag op een andere wijze dan eerder is vergund. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eisers ongegrond verklaard en de omgevingsvergunning in stand gelaten.
Het advies van de StAB en het verstrekken van het computermodel aan eisers
3.1
De rechtbank heeft de StAB ingeschakeld om de volgende vragen te beantwoorden:
  • “Kun u beoordelen of de geluidsbelasting in de representatieve bedrijfssituatie in het rapport van Cauberg-Huygen juist in beeld is gebracht, gelet op de kritiek van het bureau Witteveen & Bos?
  • In de gevallen waarin u concludeert dat het rapport van Cauberg-Huygen feitelijke onjuistheden bevat, kunt u aangeven welke geluidsbelasting optreedt in de volgens u correcte situatie? U kunt de opmerking van Witteveen &Bos of de bebouwing aan de Raaijveldweg 4 tot de inrichting behoort, buiten beschouwing laten omdat de rechtbank hierover een oordeel zal geven.
  • Kunt u aangeven welke geluidsbelasting optreedt indien bij de modellering van de mobiele bronnen binnen de inrichting niet wordt uitgegaan van de begrenzing door middel van de slagboom maar de begrenzing door middel van de bestemmingsgrens?”
3.2
De StAB heeft het rapport van Cauberg-Huygen van 1 juni 2018 ‘Akoestisch onderzoek milieuneutraal veranderen van de inrichting’ (rapport CH2018) beoordeeld. Aan dit rapport zijn bijlagen gehecht met de gehanteerde uitgangspunten in het onderzoek. Cauberg Huygen heeft het akoestische rekenmodel (een computerprogramma met de ingevulde inputgegevens dat ten grondslag ligt aan het rapport CH 2018) desgevraagd ter beschikking gesteld aan de StAB. Hierbij heeft vergunninghoudster niet aangegeven dat uitsluitend de bestuursrechter of de StAB kennis zou kunnen nemen van het rekenmodel.
3.3
Eisers hebben op 7 augustus 2020 de StAB en vervolgens de rechtbank verzocht om een kopie van het akoestisch rekenmodel. De StAB heeft dit rekenmodel niet ter beschikking gesteld aan eisers omdat de rechtbank dit op dat moment te vroeg vond. Vergunninghoudster wil niet dat het model ter beschikking wordt gesteld aan eisers omdat zij bang is dat eisers vervolgens het model op onnavolgbare wijze weer aanpassen. Op de zitting hebben eisers aangegeven dat zij het rekenmodel nog steeds willen hebben. Zij achten het in strijd met het fair play beginsel en het recht op een eerlijk proces dat deze informatie niet ter beschikking is gesteld. De StAB heeft eisers aangeboden om op het kantoor van de StAB inzage te geven in het rekenmodel.
3.4
De rechtbank heeft zelf niet de beschikking over het softwarebestand met het rekenmodel en de rechtbank heeft hier ook niet om gevraagd. Voor de vraag of het rekenmodel aan eisers moet worden verstrekt, moet worden beoordeeld of het rekenmodel een op de zaak betrekking hebbend stuk is, waar alle partijen kennis van moeten kunnen nemen. De rechtbank beantwoordt deze vraag aan de hand van een arrest van de Hoge Raad van 4 mei 2018 (ECLI:NL:HR:2018:672). In rechtsoverweging 3.4.3 van dit arrest heeft de Hoge Raad het volgende overwogen: “Gelet op de hiervoor in 3.4.1 omschreven strekking van artikel 8:42, lid 1, Awb is de in die bepaling neergelegde verplichting om de voor de beoordeling van de zaak van belang zijnde gegevens over te leggen niet beperkt tot op papier vastgelegde gegevens. Die verplichting ziet ook op in elektronische vorm vastgelegde, op de zaak betrekking hebbende gegevens, waaronder begrepen grafische weergaven en afbeeldingen, die - op papier of in andere vorm - leesbaar of anderszins waarneembaar kunnen worden gemaakt. Deze in elektronische vorm vastgelegde gegevens moeten worden gerekend tot de stukken in de zin van artikel 8:42, lid 1, Awb. Tot die stukken behoren daarentegen in beginsel niet softwareprogramma’s en andere elektronische systemen voor gegevensopslag, -bewerking, -–verwerking of -beheer, aangezien dergelijke programma’s en systemen als zodanig geen op een zaak betrekking hebbende gegevens plegen te bevatten.”
3.5
Gelet op dit arrest beschouwt de rechtbank de inputgegevens in het model wel als inlichtingen, respectievelijk stukken die op de zaak betrekking hebben en waar eisers toegang toe zouden moeten hebben. Eisers hebben deze toegang echter al gehad, omdat het volledige rapport van Cauberg Huygen (met als bijlagen de inputgegevens) in de procedure is gebracht. De rechtbank beschouwt het softwarebestand met het computermodel waar deze gegevens zijn ingevoerd, niet als een op de zaak betrekking hebbend stuk of inlichting en ziet daarom geen aanleiding om de StAB dan wel vergunninghoudster te verzoeken dit softwarebestand ter beschikking aan eisers te stellen.
3.6
De tweede vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of eisers worden belemmerd in het proces in strijd met artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). De rechtbank is van oordeel dat dit niet het geval is. De rechtbank heeft de StAB om advies gevraagd. De StAB heeft een advies uitgebracht met een uitgebreide en gedetailleerde samenvatting van de akoestische onderzoeken van Cauberg-Huygen. Hierbij heeft de StAB het rekenmodel CH2018 beschreven. De StAB heeft aangegeven dat als basis voor dit model een rekenmodel is gebruikt uit een eerder rapport van Cauberg Huygen uit 2014 (rapport CH2014). De StAB heeft vervolgens alle wijzigingen benoemd die in het onderliggende rekenmodel voor het rapport CH2018 ten opzichte van het rekenmodel voor het rapport CH2014 hebben plaatsgevonden. De StAB heeft zelf ook berekeningen gemaakt in antwoord op de tweede vraag van de rechtbank. Ook hierbij heeft de StAB precies aangegeven welke wijzigingen zij heeft aangebracht in het rekenmodel voor het rapport CH2018. Tot slot heeft de StAB aangeboden aan partijen om inzage te geven in de modellen op het kantoor van de StAB. Eisers hebben aangegeven dat zij dan kosten moeten maken om hun deskundige te laten reizen naar het kantoor van de StAB en dat er meer tijd nodig is voor een gedegen onderzoek. De rechtbank kan zich best voorstellen dat het voor eisers makkelijker is om het computermodel te hebben. De rechtbank is echter ook van oordeel dat het uit oogpunt van een goede proceseconomie gemakkelijk verifieerbaar moet blijven welke wijzigingen in het computermodel worden aangebracht. Omdat de StAB in haar advies uitvoerig is ingegaan op de wijzigingen die zij in het model heeft aangebracht en gelet op het feit dat in de rapporten CH2014 en CH2018 de uitgangsgegevens voor de invoer in het computermodel zijn genoemd, is voor eisers voldoende kenbaar en verifieerbaar hoe de berekeningen tot stand zijn gekomen. De rechtbank ziet gelet hierop geen aanleiding om het computermodel, dat niet een op de zaak betrekking hebbend stuk is, in handen te stellen van eisers met als doel de berekening van de StAB nog eens over te doen. De berekening is bij de StAB als onafhankelijke gerechtsdeskundige in goede handen. 3.7 De rechtbank is van oordeel dat met de mogelijkheid van uitleg en toelichting door de StAB voldoende is geborgd dat een eerlijk proces plaatsvindt en dat eisers hiermee voldoende mogelijkheden hebben gehad om te kunnen reageren op het advies van de StAB.
3.8
De rechtbank wijst het verzoek van eisers daarom af.
Beoordeling overige beroepsgronden
4.1
Eisers voeren aan dat de revisievergunning van 10 april 2012 onbevoegd is verleend door het college van burgemeester en wethouders van Boxmeer en daarom niet van kracht is.
4.2
Verweerder stelt hierover dat de revisievergunning op basis van de toen geldende regelgeving terecht is afgegeven door het college. Vóór 1 januari 2013 beschikte de inrichting niet over een IPPC-installatie waardoor verweerder niet het bevoegde gezag was ten aanzien van de inrichting. Sinds 2013 bevat de inrichting wel een IPPC-installatie en is verweerder bevoegd.
4.3
Vergunninghoudster heeft hieraan toegevoegd dat ook een onbevoegd genomen besluit formele rechtskracht toekomt. Dit blijkt uit het arrest van het Gerechtshof Den Haag van 10 oktober 2017 (ECLI:NL:GHDHA:2017:2766).
4.4
Voor het vergunnen van een milieuneutrale wijziging is op grond van artikel 3.10, derde lid, van de Wabo vereist dat de onderliggende vergunning in werking is getreden. Zowel de vergunning uit 2012 als de omgevingsvergunning uit 2015 zijn in werking getreden en zijn onherroepelijk. Beide omgevingsvergunningen hebben dus formele rechtskracht. Dat betekent dat verweerder van de rechtmatigheid van deze omgevingsvergunningen moest uitgegaan. Daarom kan in het midden blijven of het college van burgemeester en wethouders van Boxmeer in 2012 bevoegd was om de omgevingsvergunningen te verlenen. De rechtbank is van oordeel dat deze beroepsgrond niet slaagt.
5.1
Verder voeren eisers aan dat het bedrijf stikstofdepositie veroorzaakt op het op 2,5 km afstand gelegen Natura 2000-gebied “Maasduinen” en in werking is zonder de vereiste vergunning op basis van de Wet natuurbescherming (Wnb).
5.2
Volgens verweerder is er geen koppeling tussen de omgevingsvergunning milieuneutrale wijziging en de vergunning op basis van de Wnb. Er is een aparte aanvraag voor een vergunning op grond van de Wnb ingediend.
5.3
Vergunninghoudster is van mening dat artikel 2.7 van de Wnb niet strekt tot bescherming van de belangen van eisers die op grote afstand van het meest dichtbij gelegen Natura 2000- gebied wonen.
5.4
De rechtbank is van oordeel dat de normen in de Wnb met betrekking tot de bescherming van Natura 2000-gebieden niet strekken tot bescherming van de belangen van eisers. Eisers wonen te ver weg. Het gebied maakt geen deel uit van hun directe leefomgeving. Eisers doen, met zoveel woorden, ook een beroep op artikel 2.7 van de Wabo. Dit artikel is vooral een procedurele norm. De Afdeling heeft in de overzichtsuitspraak van 11 november 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:2706, rechtsoverweging 8.1) overwogen dat voor de inroepbaarheid van schending van een procedurele norm of de schending van een formeel beginsel van behoorlijk bestuur, het beschermingsbereik van de onderliggende materiële norm bepalend is. Aan deze procedurele normen of formele rechtsbeginselen komt in zoverre geen zelfstandige betekenis toe. Wanneer de schending van ingeroepen materiële normen niet tot vernietiging van een besluit kan leiden, geldt dat ook voor een door betrokkene gestelde schending van procedurele normen of formele beginselen van behoorlijk bestuur. De rechtbank is van oordeel dat dit ook geldt voor een beroep op artikel 2.7 van de Wabo. De schending van artikel 2.7 van de Wnb kan niet leiden tot vernietiging van het bestreden besluit. Dat betekent dat eisers zich niet kunnen beroepen op artikel 2.7 van de Wabo voor zover hierin is bepaald dat de aanvraag mede betrekking zou moeten hebben op de activiteit gebiedsbescherming als bedoeld in artikel 2.1 eerste lid onder i, van de Wabo in samenhang met artikel 2.2aa eerste lid van het Besluit omgevingsrecht. Overigens is de aanvraag voor de vergunning op basis van artikel 2.7 van de Wnb ingediend voordat het bestreden besluit werd genomen. Deze beroepsgrond leidt daarom niet tot vernietiging van het bestreden besluit.
6.1
Eisers voeren verder aan dat de verticale silo een bouwhoogte van 53 meter heeft waarmee de maximaal planologisch toegestane bouwhoogte met 3 meter wordt overschreden. Dit is geen beperkte verhoging. Volgens hen is de activiteit niet omkeerbaar. Zou de activiteit omkeerbaar zijn, dan zou het bouwwerk reeds nu al met 3 meter kunnen worden verlaagd en pas worden verhoogd als het bestemmingsplan hierop is aangepast. De noodzaak voor de 3 extra meter is onvoldoende onderbouwd.
6.2
Verweerder wijst erop dat de silo tijdelijk is vergund en op den duur kan worden gesloopt en verwijderd. De aangelegde voorzieningen kunnen ongedaan worden gemaakt of worden verwijderd. Dit is volgens de uitspraak van de Afdeling van 27 december 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:3566) bepalend voor de toetsing van het criterium ‘tijdelijkheid’ bij toepassing van artikel 4, onderdeel 11 van bijlage II van het Bor. Verder heeft verweerder onderbouwd dat de impact van de bouwhoogte van het silogebouw van 53 meter in relatie tot de reeds planologisch toegestane bouwhoogte van 50 meter minimaal is. Eisers ondervinden met name schaduwwerking van het gebouw van 15,6 meter hoog.
6.3
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich op het standpunt kunnen stellen dat sprake is van een acceptabel woon- en leefklimaat waarbij een beperkte verhoging van drie meter vanuit visueel oogpunt en de kans op valwinden voor de omwonenden geen belemmering vormt. Het bestreden besluit is in zoverre niet in strijd met een goede ruimtelijke ordening. Deze beroepsgrond slaagt niet.
7.1
Eisers stellen vervolgens dat ten onrechte geen mer-beoordeling is uitgevoerd. De installatie is een haveninstallatie ten aanzien waarvan de onderdelen C en D van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage (Besluit mer) van toepassing is. In het verlengde hiervan stellen eisers dat verweerder niet bevoegd was om een vergunning te verlenen met toepassing van artikel 4, onderdeel 11, van bijlage II van het Bor.
7.2
Verweerder wijst erop dat eisers met de term ‘haveninstallatie’ niet duidelijk hebben gemaakt welke categorie in bijlage 1 van het Besluit mer van toepassing is. Deze term wordt niet genoemd in de opsommingen onder onderdeel C en D van het Besluit mer.
7.3
Volgens vergunninghoudster moet de betreffende beroepsgrond buiten beschouwing blijven omdat deze in bezwaar niet was aangevoerd. Verder wordt een haveninstallatie in de onderdelen C en D niet genoemd. Voor zover eisers met de verwijzing naar een haveninstallatie, gezien de toelichting van het Besluit mer (Staatsblad 1999, 224), beogen te stellen dat hier sprake zou zijn van een aanleg, wijziging of uitbreiding van een met het land verbonden en buiten een haven gelegen pier voor lossen en laden in de zin van onderdeel C4, geldt dat van een dergelijke pier geen sprake is. Aan de kade waar wordt afgemeerd, wordt niets gewijzigd. Er is slechts een afwijking van 3 meter toegestaan voor de bouwhoogte van een verticale grondstoffenopslag.
7.4
Op grond van artikel 5, zesde lid, van bijlage II van het Bor is artikel 4, onderdeel 11, niet van toepassing op een activiteit als bedoeld in onderdeel C en D van de bijlage van het Besluit mer. In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit mer staat onder C4 en D4 als activiteit vermeld de aanleg, wijziging of uitbreiding van:
a. een haven voor de binnenscheepvaart,
b. een zeehandelshaven, of
c. een met het land verbonden en buiten een haven gelegen pier voor lossen en laden, met uitzondering van pieren voor veerboten.
Het begrip haven is niet gedefinieerd.
7.5
De rechtbank ziet geen aanleiding om de betreffende beroepsgrond buiten bespreking te laten. Eisers hebben in bezwaar aangevoerd dat een afwijking van het bestemmingsplan ten behoeve van een bouwhoogte van 53 meter niet toelaatbaar is en hebben daarmee bezwaar gemaakt tegen het besluitonderdeel ‘toestemming voor het afwijken van het bestemmingsplan’.
7.6
Naar het oordeel van de rechtbank is de kade bij het bedrijf van vergunninghoudster geen haven als bedoeld in de bijlage bij het Besluit mer. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat de kade niet wordt gebruikt door schepen die geen enkele relatie hebben met het bedrijf. Bovendien wordt er aan de kade zelf niets gewijzigd door het bestreden besluit. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Beoordeling beroepsgrond met betrekking tot het wijzigen van de inrichting
8.1
Volgens eisers is de loods aan de Raaijveldweg 4 ten onrechte niet bij het akoestisch onderzoek betrokken, vanwege de organisatorische en functionele binding en de ligging van de loods. Verder merken zij op dat de inrit (noordelijke toegangsweg) aan de Mgr. Geurtsstraat tussen de slagboom en de openbare weg ten onrechte buiten de begrenzing van de inrichting is gelaten.
8.2
Verweerder merkt de loods aan de Raaijveldweg aan als een afzonderlijke inrichting. De afstand tot de loods over de openbare weg tot de zuidelijke toegangsweg bedraagt circa 230 meter en tot de noordelijke toegangsweg circa 410 meter, en ligt aldus niet in de onmiddellijke nabijheid. De loods maakt geen deel uit van het gezoneerd industrieterrein en er is geen sprake van gezamenlijk gebruik van elektra, gas en dergelijke. Op de voorgaande vergunningen is het perceel niet als onderdeel van de inrichting aangevraagd. Ook de inrit (noordelijke toegangsweg) tussen de slagboom en de openbare weg is niet als onderdeel van de inrichting aangevraagd. Verweerder kan niet buiten de grondslag van de aanvraag treden.
8.3
Op grond van artikel 1.1, eerste lid, van de Wet milieubeheer (Wm), voor zover van belang, wordt in deze wet en de daarop berustende bepalingen verstaan onder inrichting: elke door de mens bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, ondernomen bedrijvigheid die binnen een zekere begrenzing pleegt te worden verricht. Op grond van artikel 1.1, vierde lid, van de Wm wordt elders in deze wet en de daarop berustende bepalingen onder inrichting verstaan een inrichting, behorende tot een categorie die krachtens het derde lid is aangewezen. Daarbij worden als één inrichting beschouwd de tot eenzelfde onderneming of instelling behorende installaties die onderling technische, organisatorische of functionele bindingen hebben en in elkaars onmiddellijke nabijheid zijn gelegen. Onze Minister kan nadere regels stellen met betrekking tot hetgeen in deze wet en de daarop berustende bepalingen onder inrichting wordt verstaan.
8.4
De rechtbank is van oordeel dat de loods aan de Raaijveldweg niet in de onmiddellijke nabijheid van de inrichting ligt. De loods ligt op enige afstand. Tussen de loods en de inrichting liggen woningen van derden en ligt een restaurant. De loods ligt ook niet op het gezoneerd industrieterrein. Daarom is het een aparte inrichting. In het midden kan blijven of er een functionele binding is. De rechtbank is overigens van oordeel dat de loods behoort tot de onderneming van vergunninghoudster zodat er een organisatorische binding is. De rechtbank ziet geen technische binding tussen de inrichting en de loods.
8.5
De inrit (noordelijke toegangsweg) tussen de slagboom en de openbare weg is niet aangevraagd als onderdeel van de inrichting. Bovendien is de inrit in het verleden evenmin als onderdeel van de inrichting vergund. Met verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 10 juni 2015, ECLI:NL:RVS:2015:1817, overweegt de rechtbank dat het aan de aanvrager is om te bepalen voor welke (veranderingen van de) inrichting hij een vergunning wenst te verkrijgen. In de aanvraag, noch in het akoestische rapport zijn de voertuigbewegingen op de inrit voor de slagboom aan de inrichting toegerekend. Verweerder kon de inrit niet in afwijking van de aanvraag aan de inrichting toerekenen. In zoverre verschilt deze kwestie van het geval dat aan de orde was in de uitspraak van de Afdeling van 22 januari 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:205). De rechtbank ziet in deze grond van eisers geen aanleiding voor vernietiging van het bestreden besluit. Ten overvloede merkt de rechtbank op dat er wel degelijk aanwijzingen zijn dat de inrit tot de inrichting zou moeten worden gerekend. De inrit heeft de bestemming ‘bedrijf’ en maakt deel uit van het gezoneerd industrieterrein. De inrit is een belangrijke toegangsweg tot de graanhandel en wordt alleen gebruikt voor verkeer van en naar het bedrijf, onder andere door vrachtwagens. De inrit ligt op het eigen terrein van vergunninghoudster. De rechtbank kan zich verder moeilijk voorstellen dat vergunninghoudster zou dulden dat willekeurige derden gebruik maken van de inrit. Daarmee verschilt de inrit van het naastgelegen openbare parkeerterrein dat weliswaar ook op het perceel van vergunninghoudster lijkt te liggen, maar naast een bedrijvenbestemming ook een verkeersbestemming heeft en door iedereen kan worden gebruikt. Uit de beantwoording van de derde vraag aan de StAB blijkt dat, als het vrachtverkeer over de inrit wordt toegerekend aan de inrichting, sprake is van overschrijdingen van de grenswaarden van het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau in alle beoordelingsperiodes. Als het verkeer over de inrit feitelijk onderdeel is van de inrichting, dan handelt vergunninghoudster in strijd met artikel 2.1., eerste lid onder e, van de Wabo. Dit vergt verder een nadere beoordeling maar dat ligt buiten de omvang van het geding.
9.1
Eisers hebben ook nog gesteld dat onduidelijk is welke voorschriften van de geldende vergunning nu wel en niet gelden voor de wijzigingsvergunning. Zo is onvoldoende zeker of het voorschrift over het jaarlijks overleggen van een geurrapport en het voorschrift 6.3 over de metingen en rapportages ten aanzien van geur van toepassing zijn. Verder wordt in de voorschriften 1.2.1, 1.3.1 en 1.3.2 van de revisievergunning uit 2012 een rol toebedacht aan de gemeente Oss.
9.2
Verweerder stelt hierover dat de voorschriften uit de revisievergunning uit 2012 van toepassing zijn gebleven, voor zover deze niet zijn gewijzigd of beperkt in een daarna afgegeven vergunning. Dit is inherent aan het systeem van vergunningverlening. Verder wordt in de voorschriften abusievelijk de gemeente Oss vermeld als instantie waar gegevens moeten worden ingediend. Verweerder is weliswaar het bevoegd gezag, maar heeft taken op het gebied van bouwen en ruimtelijke ordening en op het gebied van toezicht en handhaving uitbesteed aan die gemeente.
9.3
Volgens vergunninghoudster is in het bestreden besluit voldoende duidelijk gemaakt dat alle voorschriften blijven gelden. Verder volgt uit de wet dat vergunningvoorschriften van de vergunning die grondslag is voor de verandering onverkort van kracht blijven.
9.4
Ook voor de rechtbank is voldoende duidelijk dat de voorschriften uit de revisievergunning uit 2012 en de daarop volgende vergunningen blijven gelden ook voor het bestreden besluit, tenzij hierin de voorschriften expliciet zijn gewijzigd of beperkt.
10.1
Eisers voeren vervolgens aan dat geen sprake is van een milieuneutrale wijziging. De beoogde wijzing leidt tot negatieve milieugevolgen omdat daarmee een akoestische bron in de richting van geluidgevoelige objecten verschuift waardoor de geluidbelasting bij meerdere woningen (onder meer Mgr. Geurtsstraat 70) toeneemt. Zij hebben kritiek op het akoestisch rapport CH2018 en verwijzen hiertoe naar een rapport van Witteveen en Bos. Volgens dit rapport geeft het akoestisch rapport CH2018 geen juist beeld van de akoestische belasting op de omgeving. Met name door het aanhouden van een onjuiste inrichtingsgrens en de te lage bronvermogens voor maximale geluidniveaus wordt de situatie volgens eisers sterk onderschat. Wanneer dit gecorrigeerd wordt kan (lang) niet worden voldaan aan de nu vergunde waarden. Verder blijkt dat de geluidbelasting bij vier nieuwe woningen hoger zijn dan de nu hoogst vergunde waarden. Eisers benadrukken dat ten onrechte wordt aangenomen dat de eerder vergunde installatie voldoet aan de geldende geluidvoorschriften. Dat doet deze niet, dus in de nieuwe bedrijfsvoering ook niet.
10.2
Volgens verweerder hoeft niet te worden gekeken naar mogelijke gebreken in de akoestische rapporten die hebben gediend ter onderbouwing van de eerdere omgevingsvergunningen. Die zijn onherroepelijk. Volgens verweerder hoeft hij slechts te bekijken of de inrichting na de wijziging kan voldoen aan de geluidgrenswaarden, zoals die zijn opgenomen in de eerdere vergunningen.
10.3
Vergunninghoudster vindt dat als de bestaande bedrijfsvoering niet voldoet aan de geldende geluidvoorschriften dit een kwestie is van handhaving. Daarnaast moet worden uitgegaan van de juistheid van de akoestische rapportage die aan de revisievergunning uit 2012 ten grondslag ligt want die vergunning is immers onherroepelijk. Het meetrapport van 5 juni 2019 kan evenmin dienen als onderbouwing van de stelling dat geen sprake is van een milieuneutrale wijziging omdat Witteveen & Bos niet ingaat op de enige relevante vraag, of de verandering van de inrichting leidt tot grotere nadelige gevolgen in de vorm van een grotere geluidbelasting dan volgt uit de vergunde situatie.
10.4
Is er sprake is van een milieuneutrale wijziging (dus een wijziging maar binnen de eerder toegestane milieubelasting) of een uitbreiding (meer milieubelasting dan eerder toegestaan)? Bij een uitbreiding moet de uitgebreide procedure worden doorlopen en bij een milieuneutrale wijziging moet de reguliere (bezwaar)procedure worden doorlopen.
Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) moet voor de beantwoording van de vraag of de vergunde veranderingen andere of grotere gevolgen voor het milieu hebben, een vergelijking worden gemaakt tussen de laatst vergunde werking van de inrichting en de aangevraagde werking van de inrichting. Er wordt géén vergelijking gemaakt met de feitelijke werking van de inrichting en de aangevraagde werking van de inrichting. De toetsing van de vergunningaanvraag voor deze verandering beperkt zich tot de vraag of aannemelijk is gemaakt dat de verandering inderdaad niet leidt tot andere of grotere nadelige milieugevolgen ten opzichte van de reeds vergunde situatie. Toename van de feitelijke milieubelasting is toegestaan, zolang de toename binnen de maximaal vergunde emissie blijft (zie de uitspraak van de Afdeling van 18 oktober 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2832).
10.5
De rechtbank maakt hierbij wel een belangrijke kanttekening. Als bij de berekening van de eerder vergunde milieubelasting een fout is gemaakt en deze vergunde milieubelasting hoger uitvalt dan gedacht, dan is het vreemd als deze fout wordt herhaald bij de beoordeling van de milieubelasting in de aangevraagde wijziging. De eerder vergunde milieubelasting is niet de milieubelasting die is berekend in de rapporten bij de eerdere vergunning, maar de milieubelasting zoals die is begrensd in de voorschriften bij de vergunning. Als door een fout in de rapporten bij de eerdere vergunningen de milieubelasting hoger uitvalt dan is berekend, dan kan verweerder handhavend optreden als de milieubelasting hoger is dan in de voorschriften is toegestaan en daarna beslissen op de aanvraag voor de milieuneutrale wijziging. Als verweerder niet handhavend optreedt of als de feitelijke milieubelasting wel hoger is dan de berekende milieubelasting, maar niet hoger dan de milieubelasting die is toegestaan in de voorschriften, dan zal verweerder van de feitelijke milieubelasting moeten uitgaan. Verweerder zal dan de fout in de berekening van de milieubelasting moeten corrigeren bij het beoordelen van de milieugevolgen van de aangevraagde wijziging. Bij een ander oordeel, zouden berekeningsfouten in de eerdere rapporten ook van invloed zijn op de beoordeling of de wijziging van de vergunning milieuneutraal is. Echter, dan stoten verweerder en aanvrager zich twee keer aan dezelfde steen. Als de milieubelasting als gevolg van de aangevraagde wijziging, na correctie van de berekening, vervolgens hoger is dan de milieubelasting die in de voorschriften is toegestaan, dan is géén sprake van een milieuneutrale wijziging. Immers, dan zouden de voorschriften moeten worden aangepast om de hogere milieubelasting toe te staan, maar dan zijn er wel nadelige gevolgen voor het milieu en is de wijziging niet milieuneutraal. Hierbij is bovendien van belang dat de in de voorschriften van de eerdere vergunning opgenomen grenswaarden weliswaar in rechte vaststaan, maar dat geldt, anders dan verweerder en vergunninghoudster stellen, niet voor de aan de eerdere vergunning ten grondslag gelegde rapporten.
10.6
Dit betekent dat het eisers vrij staat om opmerkingen te maken over eventuele fouten in de berekening van de milieubelasting in de eerdere rapporten. Deze opmerkingen hebben geen consequenties voor de onherroepelijke revisievergunning, maar kunnen wel gevolgen hebben voor de beantwoording van de vraag of de aangevraagde wijziging milieuneutraal is.
10.7
In reactie op de eerste twee vragen van de rechtbank heeft de StAB het volgende gerapporteerd.
10.8
De StAB is van oordeel dat de geluidsbelasting niet juist in beeld is gebracht in het rapport CH2018, zowel voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau als voor het maximale geluidsniveau. Het rapport CH2018 bevat onjuistheden en omissies. Daarnaast bestaat op onderdelen onduidelijkheid over de representatieve bedrijfssituatie bij vergunninghoudster. Na correctie door middel van een aangepast geluidmodel is sprake van een overschrijding van de vergunde grenswaarden voor het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau in de nachtperiode en het maximale geluidsniveau door het accelereren van vrachtwagens op het terrein en het afblazen van remlucht in de avond- en nachtperiode. De StAB maakt de kanttekening dat niet alle geluidsbronnen die bepalend zijn voor de berekende overschrijdingen deel uitmaken van de aanvraag voor de milieuneutrale verandering.
10.9
De StAB heeft in paragraaf 4.1 van het verslag kritiek op de volgende onderdelen in het rapport CH2018:
  • Het door Cauberg Huygen gehanteerde maximaal bronvermogenniveau voor de vrachtwagens is onjuist. Dit was ook het geval in het rapport CH2014.
  • De gevolgen van een hoorbare achteruitrijsignalering die er volgens de StAB wel is en ook niet wordt verboden in de revisievergunning uit 2012 en de wijzigingsvergunning in 2015 ontbreken in de beschrijving van de representatieve bedrijfssituatie en het rekenmodel voor het rapport CH2018. Dit was ook het geval in het rapport CH2014.
  • De mobiele bronnen (vrachtwagens) achter de slagboom (noordelijke toegangsweg) zijn verkeerd gemodelleerd in het rapport CH2018 (ook in het rapport CH2014).
  • De autostortvoorziening is verkeerd gemodelleerd in het rapport CH2018 (ook in het rapport CH2014).
  • Het schoonkloppen van de silo’s is niet gemodelleerd in het rapport CH2018 en ook niet in de voorgaande rapporten.
  • De geluidsuitstraling vanuit de gevels van de gebouwen is niet opgenomen in het rapport CH2018 en ook niet in de voorgaande rapporten.
  • Het wegvallen van een ventilator in de aangevraagde wijziging is niet gemodelleerd in het rapport CH2018. Overigens neemt door het vervallen van deze geluidsbron de geluidsbelasting na de wijziging dus af.
  • De geluidsbelasting vanwege de wasplaats/hygiënesluis is verkeerd gemodelleerd in het rapport CH2018 (ook in het rapport CH2014).
  • Voor een aantal geluidsbronnen is volgens de StAB de meting van het brongeluid verkeerd uitgevoerd in het rapport CH2018 (ook in het rapport CH2014). Dat leidt tot een onderschatting van de daaruit voortkomende geluidsbelasting.
  • De StAB kan niet nagaan of enkele open deuren in de bulkstations, de perserij en silo’s 1 en 2 correct zijn gemodelleerd omdat dit niet in de bijlagen bij het rapport CH2018 is aangegeven. Als het verkeerd is gedaan, dan leidt dat tot een onderschatting van de daaruit komende geluidsbelasting.
  • Het is onduidelijk voor de StAB of en hoe lang deuren in verschillende gebouwen open staan. Dit betreffen ook deuren in nieuwe gebouwen die zijn vergund met het primaire besluit. Er is geen duidelijk beeld van de bedrijfsrepresentatieve situatie in de rapporten CH2018 en CH2014.
  • De StAB merkt ook op dat het geluid van deuren van personenauto’s op het parkeerterrein niet is meegenomen.
10.1
In paragraaf 4.2 heeft de StAB vervolgens uitgerekend wat de geluidsbelasting is van het bedrijf na correctie van het rapport CH2018. In dat geval treedt op enkele vergunningspunten een overschrijding op van de grenswaarden voor het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau in de nachtperiode, als opgenomen in de voorschriften van de revisievergunning uit 2012 en (vooral) de wijzigingsvergunning uit 2015. Ook op enkele andere punten (die echter niet als vergunningspunt worden genoemd in de wijzigingsvergunning uit 2015) vinden toenames plaats. Verder vinden er overschrijdingen plaats van het in 2012 vergunde maximale geluidniveau in de avondperiode en in de nachtperiode, vooral door het ontluchten van remmen en accelereren van vrachtwagens, ook in de route via de inrit (noordelijke toegangsweg). Als het parkeerterrein voor personenauto’s zou worden meegenomen, dan vinden er forse overschrijdingen van de grenswaarden plaats. De StAB heeft ook aangegeven dat sommige omissies in de rapporten CH2018 en CH2014 géén gevolgen hebben voor de geluidsbelasting op de woning van eisers.
10.11
In reactie op het StAB-advies heeft verweerder gesteld dat, voor zover de werking van de inrichting afwijkt van de beschreven representatieve bedrijfssituatie in het rapport CH2018 en CH2014, de inrichting in werking is in strijd met artikel 2.1, eerste lid onder e, van de Wabo. Hij heeft hierbij vooral gewezen op het schoonkloppen van de silo’s dat volgens hem nooit is aangevraagd.
10.12
Vergunninghoudster heeft aangegeven dat de gebouwen geen geluidsuitstraling hebben. Verder heeft vergunninghoudster benadrukt dat het schoonkloppen van de nieuwe silo niet noodzakelijk is. Sommige omissies die door de StAB worden genoemd (zoals het ontbreken van achteruitrijsignalering, de autostort en de wasstraat) hebben betrekking op onderdelen die niet worden gewijzigd in de nieuwe situatie.
10.13
De rechtbank laat de akoestische gevolgen van de parkeerplaats voor personenauto’s buiten beschouwing omdat deze parkeerplaats niet is aangevraagd of vergund en daarom geen onderdeel is van de inrichting.
10.14
De rechtbank is verder van oordeel dat omissies in de beschrijving van de representatieve bedrijfssituatie niet hoeven te betekenen dat de inrichting in werking is in afwijking van de verleende omgevingsvergunning. Het schoonkloppen van de silo’s vindt plaats sinds de silo’s zijn gebouwd (in 1948 en 1970), dus al ruim voor de revisievergunning uit 2012. Het gebeurt om te voorkomen dat vuil aan de wanden van de silo’s blijft plakken. Het verzuim om deze geluidsbron te benoemen in het akoestische rapport impliceert niet dat deze handeling ineens niet meer is aangevraagd en dus ook niet meer is vergund, want dat zou een beperking van bestaande rechten met zich meebrengen. Het stoppen van het loskloppen brengt overigens ook veiligheidsrisico’s met zich mee. Het is een fout in het rapport CH2014 (en de voorgaande akoestische rapporten). Deze fout kan niet worden herhaald in rapport CH2018 dat ten grondslag is gelegd aan het bestreden besluit. Dit zou slechts anders zijn als vergunninghoudster in de aanvraag expliciet zou hebben aangevraagd dat de nieuwe silo’s niet meer hoeven te worden losgeklopt. Dat is echter niet gebeurd. Vergunninghoudster heeft dit pas op zitting gezegd en verweerder heeft dit dus ook niet kunnen onderzoeken of kunnen borgen in het bestreden besluit. De rechtbank denkt hetzelfde over de overige omissies. De rechtbank maakt hierbij geen uitzondering voor omissies met betrekking tot onderdelen van de inrichting die niet wijzigen door het bestreden besluit en onderdelen die wel wijzigen. Ook de niet gewijzigde onderdelen dragen bij aan de totale geluidsbelasting van het bedrijf op de omgeving. Alle omissies tezamen leiden ertoe dat de geluidsbelasting van de inrichting sneller in de buurt komt van de grenswaarden die zijn vergund in 2012 en 2015 dan waar vergunninghoudster en verweerder van zijn uitgegaan en dat deze grenswaarden misschien al worden overschreden. Of dit daadwerkelijk het geval is, heeft de StAB niet onderzocht en dit komt ook niet naar voren uit de rapporten CH2018 en CH2014. De rechtbank laat dit daarom in deze procedure in het midden.
10.15
Het bestreden besluit brengt wijzigingen aan in onderdelen van de inrichting. De rechtbank is van oordeel dat verweerder hiervoor geen vergunning kan verlenen met toepassing van artikel 3.10, derde lid van de Wabo als vaststaat dat de inrichting niet meer kan voldoen aan de grenswaarden die zijn vergund in 2012 en 2015. Dat zou leiden tot een verkapte weigering. De rechtbank volgt het StAB-advies en is van oordeel dat vaststaat dat de inrichting na het bestreden besluit niet kan voldoen aan de grenswaarden die zijn vergund in 2012 en 2015. Verweerder had daarom de aanvraag moeten voorbereiden met de uitgebreide procedure (afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)), de geluidsbelasting van de inrichting juist in kaart moeten brengen en op basis daarvan bezien of deze geluidsbelasting aanvaardbaar is voor de omgeving en, als dit het geval is, corresponderende nieuwe geluidsvoorschriften hieraan moeten verbinden. In het midden kan blijven of de overschrijding van de geluidgrenswaarden al wordt veroorzaakt door de bestaande representatieve bedrijfssituatie of door de aangevraagde representatieve bedrijfssituatie. Het is niet te doen om alleen de feitelijke geluidsbelasting van de onderdelen die worden gewijzigd in kaart te brengen en te vergelijken met de juiste geluidsbelasting in de representatieve bedrijfssituatie die is vergund in de revisievergunning van 2012 en 2015. In de eerste plaats gelden de grenswaarden die zijn vergund in 2012 en 2015 niet voor onderdelen van de inrichting, maar voor de hele inrichting. Een dergelijke handelwijze is bovendien in strijd met het hierboven geschetste beoordelingskader. De in het verleden gemaakte fouten worden dan niet hersteld en de omgeving wordt hiervan de dupe.
10.16
De rechtbank concludeert dat deze beroepsgrond slaagt.
Conclusie
11. Gelet op het bovenstaande is het bestreden besluit onvoldoende gemotiveerd. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. Omdat de uitgebreide voorbereidingsprocedure in afdeling 3.4 van de Awb moet worden gevolgd en het voor de hand ligt dat verweerder een verbeterd akoestisch onderzoek verlangt, ziet de rechtbank aanleiding zelf in de zaak te voorzien en het primaire besluit te herroepen. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat de rechtbank in haar uitspraak van vandaag ook de tijdelijke vergunning tot 1 januari 2023 voor het verruimen van de geluidsgrenswaarden in de revisievergunning en in de omgevingsvergunning van 2015 heeft vernietigd en dat vergunninghoudster heeft aangekondigd dat een aanvraag voor een nieuwe revisievergunning wordt voorbereid. Beter is om alles in één keer opnieuw te beoordelen dan in delen. De rechtbank beseft dat dit betekent dat het nieuwe silogebouw er staat zonder vergunning en dat dit aspect dus onderwerp kan worden van een nieuw verzoek om handhaving van omwonenden.
12. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eisers het door hun betaalde griffierecht vergoedt. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eisers gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.625,00 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, 0,5 punt voor het indienen van een schriftelijke zienswijze op het StAB-verslag en 0,5 punt voor deelname aan een inlichtingencomparitie). Eisers kunnen verder aanspraak maken op een vergoeding van deskundigenkosten van € 6.558,00. en reiskosten van € 61,00.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • herroept het primaire besluit;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 174,- aan eisers te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 9.244,00
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.H.M Verhoeven, voorzitter, en mr. J. Heijerman en mr. R. Grimbergen, leden, in aanwezigheid van mr. I.M.C. van Og, griffier. De uitspraak is in het openbaar geschied op 2 december 2020.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Bijlage
In vergunningvoorschrift 5.2.1. van de vergunning van de revisievergunning van 10 april 2012 zijn, voor zover hier van belang, voor de representatieve bedrijfssituatie de volgende grenswaarden opgenomen:
Langtijdgemiddeld beoordelingsniveau Lar, LT in dB(A)
Beoordelingspunt omschrijving dag avond nacht
5 kalverstraat 3 53 45 37
10 kalverstraat 7 48 42 34
11 kalverstraat 9 47 41 34
200 kalverstraat 5 54 46 37
201 Mgr. Geurtsstraat 52 48 46 43
203
204 Mgr. Geurtsstraat 74 54 47 40
205 Kalverstraat 1 51 46 40
206 Mgr. Geurtsstraat 54 48 46 41
207 Mgr. Geurtsstraat 72 54 48 41
208 Mgr. Geurtsstraat 70 54 49 42
Het maximale geluidsniveau LAmax
Beoordelingspunt
5 70 65 60
Nadien heeft verweerder bij besluit van 3 september 2015 een veranderingsvergunning verleend voor de uitbreiding van de bedrijfsuren in de nachtperiode.
In vergunningsvoorschrift 1.1.1. van de vergunning van 3 september 2015 zijn, voor zover hier van belang voor de representatieve bedrijfssituatie de volgende grenswaarden opgenomen:
Langtijdgemiddeld beoordelingsniveau
Beoordelingspunt 5 nacht
Kalverstraat 3 38
Kalverstraat 7 36
Kalverstraat 9 36
Mgr. Geurtsstraat 74 41
Mgr. Geurtsstraat 54 42
Mgr. Geurtsstraat 72 42
Mgr. Geurtsstraat 70 43