In deze uitspraak van de Rechtbank Oost-Brabant op 22 augustus 2022, wordt het beroep van eiseres tegen de vastgestelde WOZ-waarde van haar woning behandeld. De heffingsambtenaar had de WOZ-waarde vastgesteld op € 287.000, welke later verlaagd werd naar € 261.000 na bezwaar. Eiseres betwistte deze waarde en stelde een lagere waarde van € 250.000 voor, gebaseerd op een taxatierapport. De rechtbank oordeelt dat de heffingsambtenaar voldoende rekening heeft gehouden met de verschillen tussen de woning en de vergelijkingsobjecten, en dat de taxatie van eiseres onvoldoende onderbouwd is om twijfel te zaaien over de vastgestelde waarde. Het beroep wordt ongegrond verklaard.
Daarnaast heeft eiseres verzocht om schadevergoeding wegens schending van de redelijke termijn in de bezwaarfase. De rechtbank stelt vast dat de redelijke termijn met ongeveer vijf maanden is overschreden, wat resulteert in een schadevergoeding van € 500. Tevens wordt de heffingsambtenaar veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en proceskosten aan eiseres. De rechtbank concludeert dat de heffingsambtenaar de vastgestelde waarde aannemelijk heeft gemaakt en dat de verzoeken van eiseres om schadevergoeding en proceskostenvergoeding worden toegewezen.