ECLI:NL:RBOBR:2024:2250

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
29 mei 2024
Publicatiedatum
28 mei 2024
Zaaknummer
23/598
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen aanslag rioolheffing 2022 van eiseres B.V. ongegrond verklaard

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Oost-Brabant het beroep van eiseres, een besloten vennootschap, tegen de rioolheffingsaanslag voor het jaar 2022. De heffingsambtenaar van de gemeente Meierijstad had op 25 februari 2022 een aanslag opgelegd, welke door eiseres werd bestreden. De rechtbank constateert dat de heffingsambtenaar de aanslag in de uitspraak op bezwaar heeft gehandhaafd, waarop eiseres beroep heeft ingesteld. Tijdens de zitting op 25 april 2024 zijn de gemachtigden van beide partijen aanwezig geweest.

De rechtbank oordeelt dat het beroep ongegrond is, omdat eiseres niet heeft aangetoond dat de opbrengstlimiet van de rioolheffing is overschreden. De rechtbank stelt vast dat de heffingsambtenaar voldoende inzicht heeft gegeven in de raming van baten en lasten. Eiseres heeft geen overtuigende argumenten aangedragen die de heffingsambtenaar zouden verplichten om de aanslag te vernietigen. De rechtbank wijst ook het verzoek om een proceskostenvergoeding af, omdat eiseres niet uitsluitend beroep heeft ingesteld vanwege een motiveringsgebrek.

Wel wordt er een immateriële schadevergoeding toegekend van € 50 per halfjaar wegens de overschrijding van de redelijke termijn, die is vastgesteld op twee maanden. De rechtbank concludeert dat de heffingsambtenaar verantwoordelijk is voor deze schadevergoeding, evenals de proceskosten die verband houden met het verzoek om schadevergoeding. De uitspraak is gedaan door mr. F.M.S. Requisizione en is openbaar uitgesproken op 29 mei 2024.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 23/598

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 mei 2024 in de zaak tussen

[eiseres] B.V., uit [plaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. M.M. Vrolijk),
en

de heffingsambtenaar van de gemeente Meierijstad

(gemachtigde: mr. A.G. Hendriks).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de rioolheffingsaanslag 2022 van het object aan [adres] .
1.1.
De heffingsambtenaar heeft met de beschikking van 25 februari 2022 aan eiseres voor het jaar 2022 een aanslag rioolheffing eigenarendeel opgelegd.
1.2.
De heffingsambtenaar heeft met de uitspraak op bezwaar (de bestreden uitspraak) het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard. De heffingsambtenaar heeft daarbij de aanslag gehandhaafd.
1.3.
Eiseres heeft tegen de bestreden uitspraak beroep ingesteld.
1.4.
De heffingsambtenaar heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.5.
De rechtbank heeft het beroep op 25 april 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van de heffingsambtenaar.

Feiten

2. Eiseres, een besloten vennootschap, is eigenaar van de onroerende zaak aan de [adres] .

Beoordeling door de rechtbank

3. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank of de heffingsambtenaar op juiste gronden en tot een juiste hoogte de aanslag rioolheffing eigenarendeel 2022 aan eiseres heeft opgelegd. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
4. Het beroep is ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Is de bestreden uitspraak voldoende gemotiveerd?
5. Eiseres voert aan dat de heffingsambtenaar de bestreden uitspraak onvoldoende heeft gemotiveerd. De heffingsambtenaar is niet volledig ingegaan op de standpunten die eiseres heeft aangevoerd in haar aanvullende bezwaarschrift. In het verweerschrift zijn haar vragen wel beantwoord. Dit betekent volgens eiseres dat zij beroep in heeft moeten stellen om een reactie op haar standpunten te krijgen en dat zij daarom een proceskostenvergoeding dient te krijgen.
5.1.
De rechtbank begrijpt deze grond aldus dat eiseres van mening is dat sprake is van een motiveringsgebrek dan wel dat de bestreden uitspraak in strijd is met het zorgvuldigheidsbeginsel. Deze beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank constateert dat de heffingsambtenaar in de bestreden uitspraak op de bezwaargronden van eiseres is ingegaan. De heffingsambtenaar heeft namelijk nogmaals verwezen naar de begroting en geconcludeerd dat hij hiermee aan zijn bewijslast had voldaan aangezien de eventuele twijfel die eiseres had gezaaid met haar stellingen op deze manier was weggenomen. Het is daarnaast niet vereist dat alle grieven die eiseres in bezwaar heeft aangevoerd in de uitspraak op bezwaar worden besproken. Bovendien hoeft het enkele feit dat de uitspraak op bezwaar onzorgvuldig zou zijn voorbereid of onvoldoende zou zijn gemotiveerd, niet te leiden tot vernietiging daarvan (zie de arresten van de Hoge Raad van 28 oktober 1992 (ECLI:NL:HR:1992:ZC5146) en van 4 mei 1994 (ECLI:NL:HR:1994: ZC5668). Eventuele onzorgvuldigheden en motiveringsgebreken kunnen in beroep worden hersteld en hoeven niet op voorhand te leiden tot vernietiging van de aanslag. Eiseres heeft aangegeven dat haar standpunten in de beroepsfase voldoende zijn besproken. Eiseres is dus niet benadeeld door het eventuele motiveringsgebrek in de bestreden uitspraak. De rechtbank ziet ook geen aanleiding om aan eiseres een proceskostenvergoeding toe te kennen. Eiseres heeft in beroep ook andere beroepsgronden aangevoerd waarover zij een beslissing van de rechtbank verlangt. Eiseres heeft dus niet uitsluitend beroep ingesteld vanwege dit eventuele motiveringsgebrek.
Is de opbrengstlimiet overschreden?
6. Tussen partijen is terecht niet in geschil dat bij de rioolheffing sprake is van een opbrengstlimiet en dat deze niet mag worden overschreden.
7. Eiseres vindt dat de aanslag zou moeten worden vernietigd omdat de opbrengstlimiet wordt overschreden. Het is volgens eiseres niet aannemelijk dat de baten van de rioolheffing op een juist bedrag zijn vastgesteld. De rechtbank begrijpt dat eiseres verwijst naar de geraamde opbrengsten, pagina 83 en het overzicht naar taakvelden op pagina 176 van de Programmabegroting 2022. In de paragraaf ‘Lokale heffingen’ van de Programmabegroting 2022 van de gemeente Meierijstad (Programmabegroting 2022) wordt een ander bedrag aan baten genoemd, namelijk € 7.128.000, dan in het ‘overzicht naar taakvelden’ op pagina 176 van de Programmabegroting 2022, € 8.834.000.
7.1.
De heffingsambtenaar heeft in zijn verweerschrift en tijdens de zitting toegelicht waar de baten ten aanzien van de rioolheffing uit bestaan. De baten zijn verder uitgewerkt in het Programma Water en Riolering Meierijstad 2022 – 2026 (PWR). Uit het PWR blijkt duidelijk welke bedragen van de geraamde baten betrekking hebben op de rioolheffing. De baten bestaan onder andere uit de opbrengst van de rioolheffing zelf. De discussie of de baten € 7.128.000 zijn of € 8.834.000 is volgens de heffingsambtenaar ook niet interessant. De kosten van de rioolheffing zijn geraamd op € € 8.834.000 en eiseres heeft te kennen gegeven dat zij de kosten van de rioolheffing voldoende inzichtelijk vindt. Of de baten nu 7.128.000 zijn of € 8.834.000 zijn, de opbrengstlimiet wordt niet overschreden. Er zou dan eerder sprake zijn van een tekort.
7.2.
De rechtbank overweegt dat in de rechtspraak van de Hoge Raad de uitgangspunten inzake de stelplicht en bewijslastverdeling uiteen zijn gezet bij de beoordeling van een geschil inzake een mogelijke overschrijding van de opbrengstlimiet. [1] Daaruit volgt dat, als een belanghebbende aan de orde stelt dat de opbrengstlimiet is overschreden, de heffingsambtenaar inzicht moet verschaffen in de raming van baten en lasten welke in de begroting zijn opgenomen. Pas als vervolgens de belanghebbende gemotiveerd één of meerdere (kosten)posten in twijfel trekt, moet de heffingsambtenaar naar vermogen de geuite twijfel wegnemen. De bewijslast ten aanzien van de feitelijke onderbouwing van het beroep op overschrijding van de opbrengstlimiet rust op de belanghebbende (eiseres). In het kader van die toetsing is pas dan plaats voor een correctie van de omvang van de volgens de gemeentelijke begroting geraamde bedragen aan opbrengsten en lasten, als de gemeente deze opbrengsten en lasten niet in redelijkheid op die bedragen heeft kunnen ramen.
7.3.
De rechtbank is van oordeel dat de heffingsambtenaar met de verwijzing naar de Programmabegroting 2022 en het PWR voldoende inzicht heeft geboden in de raming en baten van de lasten. Eiseres heeft vervolgens met de enkele stelling dat er verschillende bedragen aan baten worden genoemd in de Programmabegroting geen twijfel kunnen zaaien over de door de heffingsambtenaar gegeven toelichting. Ook na de uitleg van de heffingsambtenaar heeft eiseres namelijk enkel herhaald dat zij inzicht wil krijgen in de baten. Dit inzicht was al gegeven. Met een herhaling van haar ongemotiveerde stelling heeft zij daarom geen twijfel gezaaid bij de rechtbank over de omvang van de baten van de rioolheffing. Deze beroepsgrond slaagt niet. De gemachtigde van eiseres is in meerdere uitspraken van deze rechtbank een uitleg gegeven over de bewijslast in dit soort zaken. [2] Daaruit volgt dat de gemachtigde van eiseres van de bewijslastverdeling in dit soort zaken op de hoogte kan zijn.
Heeft eiseres recht op immateriële schadevergoeding?
8. Als uitgangspunt geldt dat de redelijke termijn is overschreden als de rechtbank niet binnen twee jaar na de datum waarop het bezwaarschrift is ingediend uitspraak doet. [3] Bij overschrijding van de redelijke termijn voor het nemen van een besluit worden spanning en frustratie als grond voor vergoeding van immateriële schade verondersteld, behalve als sprake is van bijzondere omstandigheden. [4] Niet is gebleken van bijzondere feiten of omstandigheden op grond waarvan zou moeten worden aangenomen dat er in dit geval geen spanning en frustratie kan worden verondersteld die als immateriële schade voor vergoeding in aanmerking komen.
8.1.
De redelijke termijn is in deze zaak aangevangen met de ontvangst van het bezwaarschrift op 12 april 2022 door de heffingsambtenaar. De heffingsambtenaar heeft op 12 januari 2023 uitspraak op het bezwaar gedaan. De rechtbank doet vandaag uitspraak. Dat betekent dat de procedure (naar boven afgerond) twee jaar en twee maanden heeft geduurd. De redelijke termijn is dus overschreden twee maanden.
8.2.
De rechtbank ziet, gelet op de ontwikkelingen in de jurisprudentie inzake de omvang van de toe te kennen immateriële schadevergoeding aanleiding om af te wijken van het forfaitaire bedrag van € 500 per half jaar. Rechtbanken hebben gemotiveerd overwogen dat zij in de rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) ruimte zien voor differentiatie bij het bepalen van de omvang van de toe te kennen schade [5] . Het EHRM heeft overwogen dat deze ruimte er is en heeft daarbij overwogen dat wat er in de procedure op het spel staat een relevante factor is bij het bepalen van de omvang van de immateriële schade [6] . Hoe meer de persoonlijke belangen van een belanghebbende in het geding zijn, hoe groter het ongemak en de onzekerheid waaraan hij wordt blootgesteld als de procedure te lang duurt. Dit pleit ervoor om in procedures waarbij een klein financieel bedrag het enige belang is dat met de procedure kan worden nagestreefd, een minder hoge vergoeding toe te kennen wegens immateriële schade dan in andere bestuursrechtzaken waarbij de belangen van belanghebbenden groter en persoonlijker zijn. In eerdere uitspraken die zagen op procedures op grond van de Wet WOZ [7] heeft de rechtbank geoordeeld dat zij aansluit bij deze jurisprudentie van andere rechtbanken [8] . Alhoewel deze jurisprudentie van de rechtbanken ziet op procedures op grond van de Wet WOZ, is de rechtbank van oordeel dat in deze zaak eenzelfde overweging gemaakt kan worden. Ook de rioolheffing is, net als de onroerendezaakbelasting, een eenmalige belastingaanslag die niet doorwerkt in de toekomst. Het belang van het voeren van een procedure als deze over de rioolheffing zal ook vaak een laag financieel bedrag zijn. Dit zal minder spanning en frustratie geven, waardoor er aanleiding is om een lagere immateriële schadevergoeding toe te kennen. Daarom zal de rechtbank aan eiseres een immateriële schadevergoeding toekennen van € 50 per half jaar wegens de overschrijding van de redelijke termijn.
8.3.
Voor wat betreft de toerekening van de schadevergoeding overweegt de rechtbank als volgt. De uitspraak op bezwaar is gedaan op 12 januari 2023, dus niet binnen zes maanden na de ontvangst van het bezwaarschrift (op 12 april 2022). De redelijke termijn is in de bezwaarfase overschreden met drie maanden. De totale termijnoverschrijding van de redelijke termijn is dus volledig toe te rekenen aan de heffingsambtenaar. [9] Daarom veroordeelt de rechtbank de heffingsambtenaar tot vergoeding van de immateriële schade voor het gehele bedrag van € 50.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Het verzoek om schadevergoeding wegens de overschrijding van de redelijke termijn wordt toegewezen. De heffingsambtenaar moet deze vergoeding betalen.
9.1.
De rechtbank ziet aanleiding te bepalen dat eiseres een vergoeding krijgt voor haar proceskosten die verband houden met het verzoek om schadevergoeding. Die vergoeding bedraagt € 218,75 (1 punt voor het verzoek met een wegingsfactor 0,25) voor verleende rechtsbijstand. [10] Omdat de overschrijding aan de heffingsambtenaar is toe te rekenen moet hij deze vergoeding betalen.
9.2.
Er bestaat geen recht op vergoeding van het in beroep betaalde griffierecht. Dit griffierecht is enkel geheven in verband met het ingestelde beroep en dat is ongegrond verklaard. Voor het in dit geval in behandeling nemen van het verzoek om schadevergoeding is geen griffierecht verschuldigd.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • veroordeelt de heffingsambtenaar tot het vergoeden van de immateriële schade aan eiseres tot een bedrag van € 50;
  • veroordeelt de heffingsambtenaar in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 218,75.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F.M.S. Requisizione, rechter, in aanwezigheid van mr. F.E.M. Wintjes, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 29 mei 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘sHertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘sHertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ‘sHertogenbosch.

Voetnoten

1.HR 24 april 2009, ECLI:NL:HR:2009:BI1968 en HR 4 april 2014, ECLI:NL:HR:2014:777.
3.Hoge Raad 19 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:252.
4.Hoge Raad 10 juni 2011, ECLI:NL:HR:2011:BO5087 en Hoge Raad 19 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:252, r.o. 3.9.1.
5.Rechtbank Midden-Nederland 21 december 2022, ECLI:NL:RBMNE:2022:5547, r.o. 20 tot en met 31, Rechtbank Rotterdam 12 juli 2023, ECLI:NL:RBROT:2023:6163, r.o. 11.1 t/m 13 en Rechtbank Den Haag 13 maart 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:3552.
6.Europees Hof voor de Rechten van de Mens 18 februari 2018, (Arvanitaki-Roboti and others v. Greece), r.o. 31.
7.Wet Waardering Onroerende Zaken (Wet WOZ).
8.Rechtbank Oost-Brabant 18 december 2023, ECLI:NL:RBOBR:2023:5889.
9.Zie bijvoorbeeld ECLI:NL:HR:2017:292
10.Hoge Raad 10 november 2023, ECLI:NL:HR:2023:1526.