ECLI:NL:RBOBR:2025:1644

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
24 maart 2025
Publicatiedatum
24 maart 2025
Zaaknummer
22/1915, 22/1927, 22/1930, 22/1932, 22/1948, 22/1956, 22/1957, 23/2024, 23/2035, 23/2065, 23/2081, 23/2082, 23/2083, 23/2084 en 23/2112
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verleende omgevingsvergunningen voor het afwijken van het bestemmingsplan en ten behoeve van de bouw van een restaurant en 20 studio’s op de locatie van een voormalig hotel-restaurant in Heeze

Op 5 maart 2024 heeft de rechtbank in deze zaken een tussenuitspraak gedaan. De rechtbank heeft het college in de gelegenheid gesteld om binnen twaalf weken na verzending van de tussenuitspraak, de geconstateerde gebreken in het bestreden besluit van 12 juli 2022 te herstellen. Het college heeft op 7 mei 2024 een herstelbesluit genomen, waarin een aanvullende motivering is gegeven voor de omgevingsvergunningen voor het bouwen van een restaurant en 20 studio’s. De rechtbank heeft in haar einduitspraak geoordeeld dat het college met het herstelbesluit het motiveringsgebrek heeft hersteld en dat de omgevingsvergunningen in stand kunnen blijven. De rechtbank heeft de beroepen van eisers, voor zover gericht tegen het herstelbesluit, ongegrond verklaard. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de omgevingsvergunning voor het bouwen van het restaurant en de studio’s niet in strijd is met het bestemmingsplan, omdat het college een omgevingsvergunning heeft verleend voor het afwijken van het bestemmingsplan. De rechtbank heeft de beroepen van eisers 4 ongegrond verklaard, omdat zij geen belanghebbenden zijn. De rechtbank heeft de beroepen van eisers 2 en 7 gegrond verklaard, voor zover hun bezwaren tegen het besluit van 17 januari 2023 niet-ontvankelijk zijn verklaard. De rechtbank heeft de proceskosten vergoed aan de eisers.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummers: SHE 22/1915, 22/1927, 22/1930, 22/1932, 22/1948, 22/1956, 22/1957, 23/2024, 23/2035, 23/2065, 23/2081, 23/2082, 23/2083, 23/2084 en 23/2112

einduitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 maart 2025 in de zaken tussen

[eiseres 1] , uit [woonplaats] , eiseres 1 (22/1915 en 23/2112)

(gemachtigde: mr. drs. J.M. Lammers),
[eisers 2], uit [woonplaats] , eisers 2 (22/1927 en 23/2065),
[eisers 3],
[eisers 3]uit [woonplaats] , eisers 3 (22/1930),
[eisers 4], uit [woonplaats] , eisers 4 (22/1932 en 23/2035),
(gemachtigde: mr. M. Peeters)
[eiseres 5], uit [woonplaats] , eiseres 5 (22/1948 en 23/2083),
(gemachtigde: mr. H.P. Wiersema),
[eisers 6] ,uit [woonplaats] , eisers 6 (22/1956 en 23/2084),
(gemachtigde: mr. H.P. Wiersema),
[eisers 7] ,uit [woonplaats] , eisers 7 (22/1957 en 23/2082)
(gemachtigde: mr. H.P. Wiersema),
[eisers 8], uit [woonplaats] , eisers 8 (23/2024)
[eisers 9]uit [woonplaats] , eisers 9 (23/2081),
gezamenlijk hierna geduid als eisers, tenzij anders weergegeven,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Heeze en Leende, het college
(gemachtigde: mr. Y. Trienekens en ir. H.A.M.W. Kuijten).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel:
[naam] B.V. uit [woonplaats] (vergunninghoudster)
(gemachtigde: mr. B. de Haan).

Inleiding

1. Op 5 maart 2024 heeft de rechtbank in deze zaken een tussenuitspraak gedaan (de tussenuitspraak). Voor het procesverloop tot dat moment verwijst de rechtbank naar die uitspraak.
1.1
In de tussenuitspraak heeft de rechtbank het college in de gelegenheid gesteld om binnen twaalf weken na verzending van de tussenuitspraak, met inachtneming van wat in de tussenuitspraak is overwogen, de geconstateerde gebreken in het bestreden besluit van 12 juli 2022 te herstellen.
1.2
Het college heeft van deze gelegenheid gebruik gemaakt. Het college heeft op
7 mei 2024 een herstelbesluit genomen (het herstelbesluit). Het college heeft in het herstelbesluit een aanvullende motivering op het bestreden besluit van 12 juli 2022 gegeven, het bestreden besluit van 4 juli 2023 herroepen, voor zover daarbij de bezwaren van eisers 2 en eisers 7 niet-ontvankelijk zijn verklaard, die bezwaren ongegrond verklaard en het besluit van 17 januari 2023 met aanvulling van de motivering (parkeren) in stand gelaten.
1.3
Eisers, met uitzondering van eisers 9, hebben naar aanleiding hiervan hun zienswijzen naar voren gebracht. Eisers 5, 6 en 7 hebben daarnaast op 9 oktober 2024 nog een nadere reactie ingediend.
1.4
Vergunninghoudster heeft op 14 oktober 2024 gereageerd op de zienswijzen van eisers.
1.5
Een tweede zitting heeft plaatsgevonden op 24 oktober 2024. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres 1 met mr. C. Lubbers als waarnemer van haar gemachtigde, namens eisers 2 [naam] , [naam] en, [naam] , eisers 3, mr. T..J.M. van Berkel namens de gemachtigde van eisers 4, namens eiseres 5 [naam] en de gemachtigde, de gemachtigde van eisers 6, van eiser 7 [naam] en de gemachtigde, van eisers 8 [naam] vergezeld van [naam] , de gemachtigden van het college, namens vergunninghoudster [naam] , directeur, en de gemachtigde van vergunninghoudster.
1.6
De rechtbank heeft daarna het onderzoek in deze zaken gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

2. Deze uitspraak bouwt voort op de tussenuitspraak. De rechtbank blijft bij wat zij in de tussenuitspraak heeft overwogen en beslist, tenzij hierna uitdrukkelijk anders wordt overwogen. Alleen in zeer uitzonderlijke gevallen kan de rechtbank daarop terugkomen.
De rechtbank verwijst hiervoor naar de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 24 augustus 2011 en van 15 augustus 2012. [1]
2.1
De beroepen hebben op grond van artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), ook betrekking op het herstelbesluit.
2.2
Deze zaken gaan over de omgevingsvergunningen die het college heeft verleend voor het realiseren van een restaurant en 20 studio’s (het bouwplan), op de [naam] in Heeze (de locatie). Daarvoor heeft het college op 20 december 2021 een omgevingsvergunning verleend voor de activiteit afwijken van het bestemmingsplan verleend en op 17 januari 2023 een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen.
2.3
De rechtbank heeft in haar tussenuitspraak overwogen dat het stedenbouwkundige advies dat aan de omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan ten grondslag is gelegd ontoereikend is. In een nieuw in te winnen stedenbouwkundige advies dient, kort weergegeven, te worden ingegaan op de vraag waarom het bouwplan, qua volume, opzet, hoogte en parkeerplaatsen stedenbouwkundig akkoord is. Verder dient te worden aangegeven waarom het bouwplan gelet op de historische dorpskern qua bouwmassa, ligging, functie en verschijningsvorm passend is in de dorpskern van Heeze.
Op grond van het nieuwe stedenbouwkundige advies moet het college opnieuw beoordelen of het bouwplan stedenbouwkundig aanvaardbaar is.
2.4
Met het herstelbesluit heeft het college beoogd om het in de tussenuitspraak geconstateerde gebrek te herstellen. Het college heeft daarbij het aanvullende stedenbouwkundig advies van 22 april 2024 Stedenbouw (het aanvullende advies) van WelmersBurg (WBS) betrokken. Op basis van het aanvullende advies heeft het besloten dat het bouwplan zowel in ruimtelijke als functionele zin passend is op de locatie en dat de omgevingsvergunning van 20 december 2021 in stand kan blijven.
2.5
De rechtbank is van oordeel dat het college met het herstelbesluit het motiveringsgebrek heeft hersteld. Zij constateert in deze einduitspraak ook geen andere gebreken. De rechtbank laat daarom de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand. Dat besluit zal zij wel vernietigen omdat het college ten onrechte een aantal omwonenden als belanghebbenden heeft aangemerkt en omdat, zoals overwogen in de tussenuitspraak, het stedenbouwkundig advies dat aan de omgevingsvergunning ten grondslag is gelegd, ontoereikend is. Dit leidt ertoe dat de rechtbanken de beroepen gegrond zal verklaren. Deze beslissingen staan aan het einde van deze uitspraak onder het kopje “Beslissing”. Hierna legt de rechtbank eerst uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Leeswijzer3. De rechtbank zal hierna eerst ingaan op de vraag waarom zij van oordeel is dat het college met het aanvullend advies en het herstelbesluit het gebrek heeft hersteld dat is geconstateerd in de tussenuitspraak. Daarna zal zij ingaan op de gronden van eisers die in de tussenuitspraak nog niet aan bod zijn gekomen. Deze gronden hebben betrekking op de aspecten privacy, parkeren en welstand als gevolg van het bouwplan. De bespreking van deze aspecten is met kopjes weergegeven. Deels hebben deze gronden betrekking op de omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen. Het gaat dan om de gronden over de aspecten parkeren en welstand. De rechtbank is aan de beoordeling van deze omgevingsvergunning en aspecten van het bouwplan niet toegekomen..
3.1
Eisers hebben hun gronden gedurende procedure aangevuld en naar elkaars gronden en argumenten verwezen. Uiteindelijk hebben zij - grosso modo - dezelfde gronden en argumenten aangevoerd. Bij de weergave van de gronden worden eisers daarom zoveel mogelijk gezamenlijk aangehaald.
Aanvullend stedenbouwkundig advies
- Totstandkoming aanvullend advies
4. Eisers betogen dat het aanvullende advies op diverse punten gebrekkig is.
4.1
Zij voeren daartoe aan dat het aanvullende advies onvoldoende motiveert waarom het bouwplan qua massa en uiterlijke verschijningsvorm van de hoofopzet op deze locatie in de dorpskern van Heeze passend zou zijn. Eiser stellen dat weliswaar is beschreven hoe de bouwmassa er uit ziet, maar niet waarom die stedenbouwkundig aanvaardbaar is. Ook de vraag waarom het bouwplan qua functie, ligging, bouwmassa en uiterlijke verschijningsvorm van de hoofdopzet passend in de dorpskern van Heeze wordt door WBS niet beantwoord; er wordt door WBS slechts gesteld dat het bouwplan passend is.
Het college had het aanvullende advies dan ook niet aan het herstelbesluit ten grondslag mogen leggen omdat het niet ingaat op de aspecten of vragen zoals de rechtbank die in rechtsoverweging 12.3 van de tussenuitspraak heeft geformuleerd, aldus eisers.
4.2
Eisers voeren verder aan dat WBS weliswaar kennis heeft genomen van de Ruimtelijke Visie Dorpslint Heeze van september 2023, opgesteld door B. Huls (de Visie), maar dat de methode die daarin wordt voorgeschreven niet in het aanvullende advies is toegepast. In het aanvullende advies is namelijk niet, zoals de opsteller van deze Visie voorstaat, een analyse gemaakt van de (cultuur)historische waarden en andere karakteristieken, op basis waarvan het ruimtelijke kader en uitgangspunten voor de verdere omwikkeling en inrichting van het centrum van Heeze wordt geformuleerd. Aan het aanvullende advies ligt daarmee volgens eisers geen professionele methode ten grondslag, zodat het om die reden gebrekkig is.
4.3
Ook wijzen eisers op een contra-expertise van 29 juli 2024 van ir. J.J. Cuijpers. Daarin stelt Cuijpers dat in het aanvullende advies niet wordt ingegaan op de in 2013 door de gemeenteraad vastgestelde nota “de Sgonste Parel” waarin het desbetreffende gebied wordt bestempeld tot welstandsniveau 1 en waarin een aantal belangrijke stedenbouwkundige criteria worden genoemd. Met name de kap van het beoogde gebouw detoneert met de omgeving en vooral met het naastgelegen monumentale kerkgebouw, aldus Cuijpers in de contra-expertise. Cuijpers stelt verder dat WBS in het aanvullende advies voorbij gaat aan zijn contraexpertise van 14 juni 2023 en die van SRO van 6 oktober 2023. Dit is ook een gebrek in het aanvullende advies.
4.4
Eisers voeren tot slot aan dat het rapport van WBS niet objectief is omdat het een nadere onderbouwing is van het eerdere positieve advies van WBS, terwijl de rechtbank in de tussenuitspraak heeft gevraagd om een nieuw stedenbouwkundig advies dat in moet gaan op door de rechtbank in de tussenuitspraak genoemde aspecten en vragen.
4.5
Het betoog van eisers slaagt niet. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
4.6
De rechtbank stelt voorop dat het college zich moest houden aan de opdracht die in de tussenuitspraak aan hem is gegeven, nadat het college had laten weten het door de rechtbank geconstateerde gebrek te willen herstellen. Voor de vraag of het college het gebrek heeft hersteld, is de opdracht leidend die de rechtbank in de tussenuitspraak heeft gegeven.
4.7
De rechtbank zal daarom nagaan of het college heeft voldaan aan deze opdracht en de beroepsgronden bespreken in het licht van de opdracht.
4.8
De rechtbank heeft het college in de tussenuitspraak opgedragen om een nieuw stedenbouwkundig advies in te winnen. Zij heeft het college niet opgedragen om bij een ander bureau advies in te winnen. Het was dus aan het college om te bepalen bij wie een nieuw advies werd ingewonnen. In de opdracht staat ook niet dat advies bij een bureau behoorde te worden ingewonnen dat geen banden had met college. Het feit dat WBS opnieuw is gevraagd om een stedenbouwkundig advies uit te brengen en dat zij tot voor kort vaker optrad als adviseur van het college, is daarom geen reden voor het oordeel dat het college niet heeft voldaan aan de opdracht. Er is ook geen rechtsregel die zich ertegen verzet dat het college gebruik maakt van een vast bureau voor zijn stedenbouwkundige adviezen of die verplicht tot het inwinnen van een advies van een onafhankelijk advies zonder banden met de gemeente. Dat bij WBS vaker advies werd ingewonnen, zorgt er ook niet voor dat het aanvullende advies alleen al daarom gebrekkig is. Naar het oordeel van de rechtbank zijn er verder geen aanwijzingen om aan te nemen dat WBS zich heeft laten leiden door het college of wat vergunninghoudster heeft aangevoerd. De omstandigheid dat er, naar gesteld, contact moet zijn geweest tussen de gemeente en vergunninghoudster en tussen het college en WBS over de totstandkoming van het advies, is niet ongebruikelijk en brengt op zichzelf niet mee dat het advies gebrekkig is. Verder stelt de rechtbank vast dat het college zich een zelfstandig oordeel heeft gevormd over de inhoud en totstandkoming van het aanvullende advies.
4.9
Het aanvullende advies schetst in de eerste drie hoofdstukken de context van de bouwlocatie, de historische ontwikkeling van Heeze en de karakteristiek van het dorpslint, ook bij de Kapelstraat. In het vijfde hoofdstuk gaat het in op de stedenbouwkundige karakteristieken en uitgangspunten voor de locatie, in relatie tot het dorpslint. Daarbij wordt de bouwmassa, functie en gebruik, rooilijn en oriëntatie en architectuur benoemd.
De stedenbouwkundige beoordeling van het bouwplan aan de hand van de stedenbouwkundige inpassing wordt beschreven in hoofdstuk zeven, waarbij ingegaan wordt op de aspecten bouwmassa, functie en gebruik, parkeren, rooilijn en oriëntatie en architectuur. In het achtste hoofdstuk wordt ingegaan op de contra-expertises van Cuijpers van 4 juni 2023 en van SRO van 6 oktober 2023 en waarom het bouwplan, ondanks de contra-expertises, in stedenbouwkundige zin voldoet. Het aanvullende advies heeft daarbij niet de volledige contra-expertises weerlegd, maar beoordeeld of deze aanleiding vormen het eerdere stedenbouwkundige advies te herzien. Naar het oordeel van de rechtbank voldoet het aanvullende advies voldoet daarmee aan de eisen die in rechtsoverweging 12.3 van de tussenuitspraak aan het nieuwe stedenbouwkundige advies worden gesteld.
4.1
Het feit dat het aanvullende, naar door eisers is gesteld, niet is opgebouwd volgens de methode die in de Visie is opgenomen, maakt het aanvullende advies niet gebrekkig. De methode is niet een in Nederland algemeen aanvaard deskundig of professioneel inzicht, maar één van de methoden om de stedenbouwkundige aspecten van een nieuw bouwplan in de kern Heeze te beoordelen. Ook de - in de ogen van eisers - betrekkelijk geringe omvang van het aanvullende advies maakt het niet gebrekkig. Van belang is dat het advies op een zorgvuldige wijze tot stand is gekomen, de redenering daarin begrijpelijk is en de getrokken conclusies daarop aansluiten. Over de weging van die het college in navolging van het aanvullende advies heeft gemaakt over de stedenbouwkundige impact op van het bouwplan op de dorpskern van Heeze, gaat de rechtbank hierna in onder het gedachtestreepje “Inhoudelijke beoordeling aanvullend advies”.
-
Inhoudelijke beoordeling aanvullend advies
5. Eisers betogen ook dat in het aanvullende advies ten onrechte tot de conclusie is gekomen dat het bouwplan past in de oude dorpskern van Heeze.
5.1
Eisers keren zich tegen de hoogte, volume en massaliteit van het bouwplan en het feit dat het bouwplan qua functie en uitvoering te weinig lijkt op het oude gebouw. Met name de steile kap is niet passend en doet afbreuk aan de karakteristieke elementen van het oude pand. Eisers stellen ook dat de reden de hoogte en bouwmassa van het bouwplan niet stedenbouwkundig is ingegeven, maar door de eisen die aan nieuwbouw worden gesteld en de wens om een derde bouwlaag te realiseren, ingegeven door financiële aspecten.
Het bouwplan conflicteert volgens de contra-expertise van Cuijpers met het uitganspunt dat de karakteristiek van een dorpsstraat gehandhaafd moet blijven; een gebouw van drie bouwplagen doet dat niet.Met name de kap van het beoogde gebouw detoneert met de omgeving en met het naastgelegen monumentale kerkgebouw. Verder voeren eisers aan dat het bouwplan niet past in de omgeving en geen recht doet aan de kenmerken van het dorpslint met de beperkt verspringende rooilijn van de lintbebouwing. Eiser voeren ook aan dat een juiste stenenbouwkundige toepassing van de Visie tot geen andere conclusie kan leiden dat in het bouwplan de karakteristieke elementen, waaronder ligging afmetingen en vorm, van het oude gebouw moeten terugkeren.
5.2
Eisers voeren verder aan dat in het aanvullende advies wordt uitgegaan van het beoogde gebouw in plaats van het gebied waarin het gebouw is gelegen. Het gebouw moet zich aanpassen aan het gebied en het gebied moet zich niet aanpassen aan het gebouw, aldus eisers. In dat verband stellen eisers dat het aanvullende advies in hoofdstuk 5 van het aanvullende advies subkopjes opvoert die zijn toegespitst op het geplande gebouw en niet op de omgeving waarin het komt. Door zich te richten op bouwmassa, functie, gebruik, rooilijn en oriëntatie en architectuur creëert het aanvullende advies volgens eisers ten onrechte een op het gebouw toegesneden toetsingskader.
5.3
Vergunningshoudster heeft naar voren gebracht dat in hoofdstuk 7 van het aanvullende advies de vraag is beantwoord waarom het bouwplan qua functie, ligging, bouwmassa en uiterlijke verschijningsvorm van de hoofdopzet passend in de dorpskern van Heeze. Als er sprake zou zijn van strijd met de uitgangspunten van de “Sgontse Parels”
(de welstandsnota), wat vergunninghoudster bestrijdt, dan geeft de welstandsnota ruimte voor afwijking als er sprake is van meerwaarde voor de omgeving. Met betrekking tot de Visie stelt vergunninghoudster dat dit rapport geen juridische basis heeft en niet als toetsingskader voor het bouwplan kan dienen. In het aanvullende advies is de Visie gebruikt omdat het de(cultuur)historische analyse en de karakteristieken van het bouwlint goed weergeeft. Het kader voor de stedenbouwkundige beoordeling in het aanvullende advies sluit verder nagenoeg volledig aansluit op de Visie, aldus vergunninghoudster.
- Oordeel rechtbank
6. De rechtbank is van oordeel dat het college zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het bouwplan in stedenbouwkundig opzicht aanvaardbaar is. Zij zal dat oordeel hierna toelichten.
- Uitgangspunten van de beoordeling door de rechtbank
7. Het college diende te beslissen op grondslag van de aanvraag. [2] Dat betekent dat het college diende te beoordelen of het bouwplan zoals dat is ingediend, past in de historische dorpskern van Heeze. Daarbij komt het college beoordelingsruimte toe.
Voor het college is dus het bouwplan het vertrekpunt en niet, zoals sommige eisers wensen, de omgeving waarin het bouwplan is gelegen.
7.1
Het college is verder alleen gerechtigd om van vergunninghoudster wijzigingen van ondergeschikte aard op het bouwplan te verlangen en soms zelfs verplicht om dat te doen, maar alleen als daarmee belemmeringen voor vergunningverlening worden weggenomen. [3] Het kan van vergunninghoudster dus niet een ander bouwplan afdwingen waarvan het meent dat het passender is in historische dorpskern. Het college kan vergunninghoudster ook niet dwingen om hetzelfde bouwplan te realiseren als het voormalige hotel Vangaelen dat voor de sloop op de locatie stond, nog los van de vraag of een dergelijk bouwwerk nog kan voldoen aan de huidige bouwkundige eisen. Voor de beoordeling van stedenbouwkundige aanvaardbaarheid is ook niet van belang of het bouwplan in voldoende mate lijkt op het voormalige hotel. Voor zover eisers hebben aangevoerd dat het college op deze punten verkeerde uitgangspunten heeft toegepast, slagen hun gronden niet.
7.2
Dat neemt niet weg dat het college moet beschouwen of het bouwplan past in de omgeving en daarbij de stedenbouwkundige, cultuurhistorische en karakteristieke waarden van het historische dorpslint moet betrekken. Eisers hebben in dat verband nadrukkelijk gewezen op de welstandsnota en de Visie. Volgens hen heeft het college zich ten onrechte niet aan deze stukken gehouden. De rechtbank zal daarom eerst ingaan op de juridische status van deze stukken voor de omgevingsvergunning.
7.3
De rechtbank overweegt daarover dat de welstandsnota van belang kan zijn voor zover het stedenbouwkundige elementen bevat, zoals de beschrijving van de oude dorpskern in Heeze in paragrafen 3.2 en 3.2.1. Het college kan in zoverre met de welstandsnota rekening houden. De welstandsnota is voor de stedenbouwkundige beoordeling echter geen beleidsregel in de zin van de artikel 1.3, vierde lid, van de Awb en artikel 4:81 van de Awb. Het is een beleidsregel als het gaat om de beoordeling van het bouwplan aan welstandseisen die het college moet maken op grond van artikel 2.10, eerste lid, aanhef en onder d, van de Wet algemene bepaling omgevingsrecht (Wabo).
7.4
Ook de Visie is geen beleidsregel. De Visie bevat een beschrijving van de cultuurhistorische, stedenbouwkundige en landschappelijke waarden van de historische dorpskern/dorpslint van Heeze. Het bevat informatie over de waarden waaraan nieuwe ruimtelijke initiatieven kunnen worden getoetst. Het is niet bedoeld als bindend document maar als een hulpmiddel voor de beoordeling van nieuwe ruimtelijke initiatieven in de historische dorpskern van Heeze. Met de Visie behoorde het college naar het oordeel van de rechtbank rekening te houden bij de beoordeling van de stedenbouwkundige aspecten van het bouwplan, maar het is niet aan de Visie gebonden.
7.5
De rechtbank zal daarom hierna nagaan of het college in voldoende mate rekening heeft gehouden met de Visie en, voor zover van toepassing, met de welstandsnota.
- Bouwmassa
8. In het aanvullende advies is met betrekking tot de bouwmassa opgenomen dat de hoofdvorm van het nieuwe gebouw dient aan te sluiten bij de pandsgewijze opbouw van het lint. Het gesloopte hoekpand had een forse bouwmassa die afweek van de kleinere panden aan het lint. Het volume en de breedte van het bouwplan passen daarbij. Het nieuwe pand heeft twee bouwlagen en een steile kap zonder de kleine dwarskappen van het gesloopte gebouw. Door de dakgoot en afwijkende materiaal is de bovenste bouwlaag duidelijk herkenbaar is als kap. Twee bouwlagen en een kap is niet ongebruikelijk in het lint. Het nieuwe gebouw springt op de hoek van de Kapelstraat en Sint Nicasiusstraat terug, wat volgens het aanvullende advies bijdraagt aan de ritmiek van de lintbebebouwing.
8.1
Bij het thema “Bebouwing met dorpse schaal en maat” [4] is in de Visie opgenomen dat de kleine stedenbouwkundige korrel met een diversiteit in bouwstijl, maat en vorm van de bebouwing behouden moet blijven. De kleine stedenbouwkundige korrel zorgt volgens de Visie voor veelkleurigheid, ritmiek en een afwisselende daklijn en kappenspel. Horizontale geleding in de plint moet volgens de Visie worden voorkomen, wat betekent dat het individuele karakter van het pand leesbaar dient te zijn en gerespecteerd dient te worden. Het individuele karakter van de lintbebouwing wordt volgens de Visie benadrukt door een variatie in bouwstijlen. De Visie verwijst wat betreft de stedenbouwkundige korrel naar het in de welstandsnota neergelegde welstandsbeleid. Met betrekking tot bouwhoogten en kapvormen stelt de Visie dienen aan te sluiten bij het bestaande dorpslint, wat betekent dat een gebouw twee tot vier bouwlagen dient te hebben waarvan de bovenste een kap is. De gebouwen aan het lint hebben veelal twee of drie bouwlagen inclusief de kap waarbij niet alle gebouwen met hetzelfde aantal bouwlagen even hoog zijn. [5] Kapvormen dienen gevarieerd te zijn. Schoorstenen, dakramen en dakkappellen moet zo worden geplaatst dat het dak leesbaar blijft. Vanaf de straat dient volgens de Visie een aflopende bouwhoogte te worden toegepast.
8.2
De rechtbank stelt vast dat de “footprint” van het bouwplan is vergelijkbaar maar kleiner dan het gebouw dat er voorheen stond. Het nieuwe gebouw past qua bouwlagen binnen de Visie, die twee tot vier bouwlagen aanbeveelt, en vaststelt dat de gebouwen in het lint veelal twee tot drie bouwlagen hebben. De bovenste laag is weliswaar geen “echte“ kap, maar presenteert zich visueel wel als zodanig. De rechtbank is daarom van oordeel dat het college wat betreft bouwmassa in voldoende mate met de Visie rekening heeft gehouden.
Het feit dat het bouwplan qua hoogte, bouwmassa, uitvoering en kap afwijkt van het gesloopte gebouw, maakt niet dat de bouwmassa en kap van het bouwplan niet stedenbouwkundig passend zijn in de omgeving. Zoals hiervoor is overwogen, is niet de maatstaf of het bouwplan gelijk of vergelijkbaar is met het voormalige hotel Vangaelen, maar of het past in de omgeving. Dat, zoals eisers aanvoeren, de Visie ertoe moet leiden dat gelet op de karakteristieke elementen, waaronder ligging afmetingen en vorm van het oude gebouw er een gebouw moet komen dat lijkt op het oude gebouw, volgt de rechtbank dan ook niet. Daarbij komt dat de Visie zelf stelt dat het onmogelijk is om alle toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen op maat te sturen omdat nauwelijks of niet te voorspellen is waar en wanneer nieuwbouwinitiatieven zullen gaan vinden. De Visie moet dus voldoende flexibel zijn om te kunnen meebewegen met toekomstige ontwikkelingen, aldus de Visie. [6]
- Functie en gebruik
9. Met betrekking tot functie en gebruik in relatie tot het knooppunt, staat in het aanvullende advies dat de ligging van het pand op de hoek van de Kapelstraat en Sint Nicasiusstraat vraagt om een functie die de aantrekkelijkheid van de locatie ondersteunt. Een restaurant met een terras functioneert als zodanig. Het verhoogde terras aan de voorzijde van het gebouw fungeert als overgang tussen het gebouw en de openbare ruimte en draagt bij aan de aantrekkelijkheid en levendigheid van de locatie.
9.1
In de Visie wordt bij het thema “Dorpslint met knooppunten” [7] , de Kapelstraat met de as tussen de kerk en het kasteel als één van de vier knooppunten benoemd. Deze kruising is beeldbepalend en de aanwezigheid van karakteristieke (en monumentale) gebouwen maakt de plek extra bijzonder wat tot uitdrukking kan komen in de vormgeving ervan. [8] In hoofdstuk 4 “Specifieke kader knooppunten” stelt de Visie dat er op veel plaatsen sprake is van tussenzones waar zich de overgang van buiten naar binnen en vice versa afspeelt. Dit zijn volgens de Visie interessante (verblijfs-) plekken zoals terrassen die van een knooppunt een prettige ruimte maken om te verblijven. De Visie stelt voor om de overgang van privé naar openbaar zorgvuldig vorm te geven en de verblijfskwaliteit zichtbaar en voelbaar te laten zijn voor passanten. [9]
9.2
De rechtbank is van oordeel dat het college zich in navolging van het aanvullende advies in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het bouwplan stedenbouwkundig gezien en ook qua gebruiksfunctie passend is op de locatie. Niet alleen past de functie van een restaurant met terras binnen de bestemming maar is een terras ook in overeenstemming met wat in de Visie is opgenomen over knooppunten. Dat eisers die opvatting van het aanvullende advies en de Visie niet delen, maakt het standpunt van het college niet onjuist dat het een terras op de locatie passend acht.
- Rooilijn
10. Wat betreft de rooilijn en oriëntatie stelt het aanvullende advies dat door de rooilijn van het oude gebouw aan te houden en deze te laten terugspringen richting de Sint Nicaciusstraat het zich op de kerk wordt versterkt en toegang geeft tot de achtergelegen woonwijk, wat bij een hoekpand belangrijk is.
10.1
De lintbebouwing bestaat volgens de Visie [10] veelal uit hoofdgebouwen aan de straatzijde met daarachter diverse aan- en bijgebouwen. De diepte van de bebouwing op de percelen verschilt sterk net als de stedenbouwkundige korrel en de rooilijn en de zijdelingse afstanden tussen de gebouwen. De verspringende rooilijn in het lint levert volgens de Visie een aantrekkelijke en gevarieerde openbare ruimte op.
10.2
De rechtbank stelt vast dat de Visie op pagina 26 stelt dat de rooilijn in het Dorpslint sterk verschilt en dat op veel plaatsen gebouwen naar voren of naar achteren zijn gebouwd ten opzichte van de aangrenzende bebouwing. Ook is in de Visie opgenomen dat de voorgevelrooilijn zelden met de voorste perceelsgrens samenvalt en dat de rooilijn op een aantal plekken sterk terugwijkt. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat ook op dit punt het aanvullende advies in lijn is met de Visie. In de Visie vindt de rechtbank geen aanknopingspunten dat de voorgevel moet samenvallen met de perceelsgrens, of juist teruggeplaatst moet zijn. De rechtbank volgt daarom het college in zijn standpunt dat met betrekking tot de rooilijn het bouwplan stedenbouwkundig voldoet.
- Architectuur
11. Wat betreft architectuur stelt het aanvullende advies dat de kwaliteit van het dorpslint mede wordt bepaald door verschillen in architectuur en bouwstijlen. In het bouwplan is bewust niet gekozen voor een reconstructie van het oude gebouw, maar voor een nieuw gebouw met een eigentijdse klassieke uitwerking waarbij het gebouw de tijd van nu weerspiegelt.
11.1
In de Visie is opgenomen dat de diversiteit van het dorpslint groot is doordat het bestaat uit bebouwing uit verschillende perioden. Historische bebouwing en bebouwing van recente bouwjaren staan door elkaar heen. Het grote aantal gebouwen uit met name de laatste twee tot drie decennia laat zien dat het dorpslint nog in ontwikkeling en dat ook zal blijven. [11] Met betrekking tot het knooppunt Kapelstraat, is in de Visie opgenomen dat het individuele karakter van de gebouwen en de diversiteit in architectuur behouden moet blijven. Daarbij is in de Visie gesteld dat de aantrekkelijkheid van het knooppunt naast het individuele karakter ook in de diversiteit van architectuur en bouwperiodes zit. [12]
11.2
De rechtbank is van oordeel dat het college zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het bouwplan ook op dit punt stedenbouwkundig voldoet. Daarbij heeft het college kunnen verwijzen naar het aanvullende advies waarin, net als in de Visie, is opgenomen dat het dorpslint aan aantrekkingskracht wint door verschillende bouwstijlen uit verschillende periodes. Het aanvullende advies en de Visie verschillen op dat punt niet, en verlangen in ieder geval niet dat een eenvormige bouwstijl in het dorpslint wordt toegepast.
Privacy
13 Eiseres 1 vreest voor lichtoverlast en aantasting van haar privacy. In reactie op het herstelbesluit voert zij aan dat de auto’s die het parkeerterrein verlaten dat achter het gebouw is gelegen voor lichtoverlast zorgen. De uitrit van de parkeerplaats ligt tegenover haar woning zodat de auto’s bij het afrijden van het parkeerterrein op haar woning schijnen en ook in de woning kunnen kijken wat een beperking van haar privacy is.
13.1
Vergunninghoudster brengt hierover naar voren dat eiseres 1 niet heeft onderbouwd dat lichthinder zal optreden. Vanwege het beperkte aantal parkeerplaatsen is dat ook niet aannemelijk, aldus vergunninghoudster. Als de lichten van de auto’s al in de woning schijnen, dan kan eiseres haar gordijnen sluiten of de begroeiing in haar voortuin wat hoger laten worden, zo stelt vergunninghoudster.
13.2
[naam] , woonachtig aan het adres [adres] te [woonplaats] en eigenaresse van het pand [adres] te [woonplaats] , heeft in reactie op het herstelbesluit aangevoerd dat door de hoogte van het nieuwe gebouw er inkijk ontstaat op de tuin van de woning [adres] wat een inbreuk is op de privacy. De gewijzigde functie van het gebouw, studio’s in plaats van hotelkamers vergtoot de afname van de privacy.
13.3
De afstand tussen de tuin van de [adres] en de studio’s aan de achterzijde van het bouwplan bedraagt ruim 50 meter. Tussen de studio’s en de tuin staan grote volwassen bomen. Uit foto’s die tijdens de zitting zijn besproken en plattegronden bij de aanvraag blijkt dat de uitrit van het parkeerterrein is gelegen voor de uitbouw van de woning van eiseres [naam] haar auto parkeert. De uitrijdende auto’s schijnen dus op deze uitbouw en schijnen niet rechtstreeks op de woning. Alleen de lichten van auto’s die vanaf het parkeerterrein niet naar het centrum rijden zullen kortstondig op de woning van eiseres schijnen als zij van het parkeerterrein afrijden. De lichten van de auto’s die naar het centrum rijden zullen bij het afdraaien van het parkeerterrein op de kerk schijnen.
13.4
De rechtbank ontkent niet dat er gevolgen kunnen zijn voor de privacy, maar is van oordeel dat het college zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat, gelet op de ligging van de woningen ten opzichte van het bouwplan, de privacy niet onevenredig wordt aangetast en ook niet tot onevenredige lichthinder leidt. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat het bestemmingsplan de ligging van het parkeerterrein toelaat en het gebruik dat het bouwplan mogelijk maakt passend is bij de dorpskern van Heeze. Deze beroepsgronden slagen niet.
13.5
Het voorgaande leidt de rechtbank tot het oordeel dat het college met het nieuwe stedenbouwkundige advies heeft voldaan aan de tussenuitspraak en met het herstelbesluit het gebrek van het besluit van 20 december 2021 heeft hersteld. Het college heeft op grond van het stedenbouwkundige advies een omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan kunnen verlenen. De rechtbank constateert ook geen andere gebreken.
De beroepen van eisers, voor zover deze zijn gericht tegen het herstelbesluit, zijn daarom ongegrond. Dat betekent dat de omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan die met het besluit van 20 december 2021 is verleend, in stand kan blijven.
De omgevingsvergunning voor het bouwen
14. De rechtbank heeft in de tussenuitspraak geoordeeld dat eisers 4 geen belanghebbenden zijn. Voor de motivering van dat oordeel verwijst de rechtbank naar dat tussenuitspraak. De rechtbank ziet geen aanleiding om ten aanzien van de omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen anders te oordelen. Dat betekent dat hun beroep tegen de omgevingsvergunning om af te wijken van het bestemmingsplan gegrond is en dat zij in hun bezwaar tegen die vergunning alsnog niet-ontvankelijk zullen worden verklaard. Het beroep van eisers 4 tegen het niet-ontvankelijk verklaren van hun bezwaren tegen de verlening van de omgevingsvergunning voor de bouw van een restaurant en 20 studio’ is ongegrond omdat zij bij bestreden besluit van 4 juli 2023 terecht niet-ontvankelijk zijn verklaard door het college.
14.1
In de tussenuitspraak heeft de rechtbank verder geoordeeld dat eiser 2 en eisers 7 wel belanghebbenden zijn. Hun beroep tegen het niet-ontvankelijk van de bezwaren tegen de bouw van een restaurant met 20 studio’s is daarmee gegrond en zij zijn dus ontvankelijk in hun beroep tegen de verleende omgevingsvergunning voor de bouw van het restaurant en 20 studio’s.
14.2
Eisers 9 zijn alleen opgekomen tegen de omgevingsvergunning voor de bouw van het restaurant en de 20 studio’s.
14.3
Hierna zal de rechtbank het verlenen van de omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen bespreken.
14.4
De rechtbank stelt voorop dat het hier gaat om een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo. Het college moet het bouwplan toetsen aan artikel 2.10, eerste lid, van de Wabo. Bij die toetsing geldt een zogenoemd limitatief-imperatief stelsel. Dit betekent dat het college moet beoordelen of zich één of meer van de weigeringsgronden uit artikel 2.10, eerste lid, van de Wabo voordoen. Als dat niet het geval is, moet de omgevingsvergunning worden verleend; als dat wel zo is, moet de gevraagde vergunning worden geweigerd. Uit de tekst van artikel 2.10, eerste lid, van de Wabo blijkt dat de vergunning onder meer moet worden geweigerd als het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan (onderdeel c) en als een bouwplan in strijd is met redelijke eisen van welstand (onderdeel d.). Gezien de beroepsgronden zal de rechtbank hierna op deze twee gronden voor toetsing van de aanvraag van vergunninghoudster ingaan.
Strijd met het bestemmingsplan
15 Het bouwplan is, zoals in de tussenuitspraak is overwogen, in strijd met artikel 11.2.1. van het bestemmingsplan omdat er gedeeltelijk buiten het bouwvlak wordt gebouwd en omdat de bouw- en goothoogte hoger zijn dan het bestemmingsplan toestaat. Vanwege deze afwijking van het bestemmingsplan heeft het college een omgevingsvergunning verleend voor de activiteit het afwijken van het bestemmingsplan. De omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen ziet op hetzelfde bouwplan als waarvoor de afwijkingsvergunning is verleend. De omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen is conform de afwijkingsvergunning verleend. Het bouwplan is in overeenstemming met de afwijking. Daarom bestaat er geen grond voor weigering van de vergunning. Artikel 2.10, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo. Daarin staat namelijk dat een omgevingsvergunning voor de activiteit die in strijd is met het bestemmingsplan niet wordt geweigerd als voor dat bouwplan met toepassing van artikel 2.12 van de Wabo een omgevingsvergunning is verleend.
15.2
Voor zover de omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan dat al niet mogelijk maakt, overweegt de rechtbank nog dat het gebruik dat zal worden gemaakt van het bouwplan niet in strijd is met het bestemmingsplan. De omgevingsvergunning voor het bouwen is verleend voor een restaurant met 20 studio’s voor logies dan wel bewoning. Dit gebruik is niet in strijd met het bestemmingsplan omdat op grond van artikel 11.1, aanhef en onder a, van het bestemmingsplan gronden met de met de bestemming ‘Horeca’ bestemd zijn voor woningen, al dan niet met aan huis-verbonden beroep, waarbij het aantal woning niet meer mag bedragen dan de ter plaatste van de aanduiding maximum anaal wooneenheden is weergegeven. Bij het perceel ontbreekt zo’n aanduiding zodat 20 studio’s rechtsreek zijn toegestaan.
Parkeren
16. De rechtbank heeft in de tussenuitspraak aangekondigd dat zij in de einduitspraak zal beoordelen of het bouwplan voorziet in voldoende parkeergelegenheid. Dat zal de rechtbank hierna doen.
16.1
Eisers betogen zeer kort weergegeven dat het bouwplan in onvoldoende parkeerruimte voorziet. Daardoor zal de parkeerdruk aanzienlijk toenemen, terwijl de parkeerdruk in de dorpskern al aanzienlijk is. Volgens eisers is de parkeerbehoefte van het bouwplan veel groter dan het college heeft berekend. De rechtbank verwijst voor een uitvoerige beschrijving van de grond van eisers over het aspect parkeren naar de tussenuitspraak.
16.2
In artikel 27.2.1. van het bestemmingsplan is bepaald dat bij de uitoefening van de bevoegdheid van het verlenen van een omgevingsvergunning voor het uitbreiden van de bebouwing en/of de wijziging van functies, de regel geldt dat voorzien dient te zijn in voldoende parkeergelegenheid.
16.3
Voor de beoordeling of een bouwplan voorziet in voldoende parkeergelegenheid, past het college parkeernormen toe die zijn vastgelegd in de “Parkeervisie gemeente Heeze-Leende” (de parkeervisie).
16.4
Het college heeft in het verweerschrift in de bezwaarprocedure over de omgevingsvergunning om af te wijken van het bestemmingsplan berekend dat, uitgaande van een norm van 11 parkeerplaatsen per 100 m² per bruto vloeroppervlak (BVO) van het restaurant en 3,4 parkeerplaatsen per 100 m² BVO voor het hotel, er in de oude situatie een parkeerbehoefte was van 100 parkeerplaatsen. Daarvoor werd een beroep gedaan op het absorptievermogen van de omgeving van de locatie, omdat er niet op eigen terrein kon worden geparkeerd. Het nieuwe plan heeft volgens het college, uitgaande van norm van 1,2 parkeerplaats per woning huur, etage midden/goedkoop en 355 m² aan BVO voor het restaurant, een behoefte van 63 parkeerplaatsen, waarvan 20 op eigen terrein worden gerealiseerd. De parkeerbehoefte neemt volgens het college als gevolg van de nieuwe ontwikkeling dus af. In het herstelbesluit heeft het zich op het standpunt gesteld dat in plaats van de 20 parkeerplaatsen, maar ruimte is op de locatie voor 19 parkeerplaatsen. Dat neemt niet weg dat de aanvraag niet vanwege parkeren behoort te worden geweigerd, omdat nog steeds de parkeerbehoefte afneemt ten opzichte van de oude situatie.
16.5
In de contra-expertise van Circum van 21 september 2022 is gesteld dat de parkeerbehoefte van de nieuwe ontwikkeling 78 parkeerplaatsen bedraagt. Dat komt onder meer omdat aan het terras met een omvang van 133 m², een parkeerbehoefte van 11 parkeerplaatsen wordt toegerekend. De behoefte van het terras is gebaseerd op de norm van 11 parkeerplaatsen per 100 m² per bruto vloeroppervlak (BVO).
16.6
De rechtbank stelt voorop dat volgens vaste rechtspraak van de Afdeling, die onder meer blijkt uit de uitspraken van 13 december 2017, 15 mei 2019 en van 14 september 2022 [13] , bij de beoordeling of een bouwplan in voldoende parkeergelegenheid voorziet om in de parkeerbehoefte te voorzien, alleen rekening moet worden gehouden met de toename van de parkeerbehoefte als gevolg van het realiseren van het bouwplan. Een eventueel bestaand tekort kan als regel buiten beschouwing worden gelaten. Dat betekent dat slechts rekening wordt gehouden met de toename van de parkeerbehoefte als gevolg van het realiseren van het bouwplan ten opzichte van de bestaande parkeerbehoefte vanwege het te vervangen of verbouwen pand. Leegstand van het bestaande pand gedurende een zekere periode is daarbij niet relevant. Achtergrond van deze rechtspraak is dat het college alleen beslist op het bouwplan dat ter beoordeling voorligt en met het besluit op grondslag van de desbetreffende aanvraag de parkeerproblematiek niet kan worden opgelost.
16.7
Niet bestreden is dat de bestaande parkeerbehoefte bij het gebruik als Hotel Vangaelen 100 parkeerplaatsen bedraagt. Als wordt uitgegaan van de parkeerbehoefte die in de contra expertise van Circum is berekend, blijkt dat er een afname is van de parkeerbehoefte 100 parkeerplaatsen naar 78 parkeerplaatsen. Het college heeft zich daarom terecht op het standpunt gesteld is van een afname in de parkeerbehoefte in plaats van een toename. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat op de locatie 19 parkeerplaatsen worden gerealiseerd. Voor zover eisers moeten worden gevolgd dat bij het voormalige Hotel Hostellerie Vangealen 5 parkeerplaatsen op eigen terrein (legaal) aanwezig waren, acht de rechtbank niet aannemelijk dat met het bouwplan de parkeerbehoefte toeneemt, wat wel een voorwaarde is in de rechtspraak om bij een concreet bouwplan meer parkeergelegenheid te verlangen. De afname in de behoefte van het aantal parkeerplaatsen is daarvoor te groot, afgezet tegen de aard en omvang van het bouwplan. De rechtbank ziet daarom geen grond voor het oordeel dat het bouwplan niet voorziet in voldoende parkeergelegenheid. De beroepsgrond slaagt niet.
Welstand
17. Op grond van artikel 12, derde lid, van de Woningwet blijven welstandscriteria die in de welstandsnota zijn opgenomen buiten toepassing als toepassing daarvan leidt tot strijd met het bestemmingsplan. Verder moet volgens vaste rechtspraak van de Afdeling de beoordeling van het bouwplan aan welstandseisen, zich richten naar de bouwmogelijkheden die een bestemmingsplan biedt. [14] Dat betekent dat als ligging en maatvoering zonder enige afwegingsruimte zijn vastgelegd in een bestemmingsplan, het bouwplan daarop niet in strijd met redelijke eisen van welstand mag worden geacht. In dat geval moet de beoordeling zich richten op (andere) uiterlijke kenmerken zoals kleur, samenstelling, detaillering en materiaalgebruik. Achtergrond van deze rechtspraak is dat het bestemmingsplan het document is waarmee de gemeenteraad bestemmingsplan de bouw- en gebruiksmogelijkheden van een gemeente vastlegt, zodat die niet door welstandseisen mogen worden doorkruist.
17.1
Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling geldt deze rechtspraak ook als wordt afgeweken van het bestemmingsplan. Daarvoor verwijst de rechtbank naar de uitspraken van de Afdeling van 14 december 2011 en de hiervoor aangehaalde uitspraak van
13 december 2017. [15] Dat betekent dat als het college is afgeweken van het bestemmingsplan, ligging en maatvoering van het bouwplan een gegeven zijn bij de beoordeling van het bouwplan aan welstandseisen. In dat geval moet de beoordeling zich richten op (andere) uiterlijke kenmerken van het bouwplan, zoals kleur, samenstelling, detaillering en materiaalgebruik. Achtergrond van deze rechtspraak is dat aan het college op grond van de Wabo de bevoegdheid is toegekend om voor een concreet bouwplan af te wijken van een bestemmingsplan, waarmee voor dat geval de bouw- en gebruiksmogelijkheden worden vastgesteld.
17.2
Eisers vinden het bouwplan niet passen in de historische dorpskern van Heeze. Zij wijzen daarbij op de ligging en maatvoering van het bouwplan. Ook wordt met het dak geen dakopbouw gerealiseerd, maar een volwaardige derde bouwlaag. Het dak helt te weinig terug in hun ogen en het bouwplan oogt volgens hen te volumineus.
17.3
De welstandsaspecten die eisers aldus naar voren hebben gebracht, hebben betrekking op ligging en maatvoering, en dientengevolge ook op het volume van het bouwplan. Het college is afgeweken van het bestemmingsplan, onder meer vanwege de ligging buiten het bouwvlak en de hoogte die het bestemmingsplan voorschrijft. Nu er een omgevingsvergunning is verleend om af te wijken van het bestemmingsplan, heeft de beoordeling van de welstand zich te richten naar die omgevingsvergunning. De beoordeling van de welstand van het bouwplan, dient daarom volgens de hiervoor aangehaalde rechtspraak beperkt te blijven tot kleurstelling, materiaalgebruik, detaillering en materiaalgebruik. Het beroep van eisers over de welstand heeft daar geen betrekking op.
De grond van eisers dat het dak geen dakopbouw is, maar een volwaardige derde bouwlaag, is hiervoor aan de orde gekomen bij bespreking van de stedenbouwkundige aspecten van het bouwplan, net als de gronden over de ligging en maatvoering van het bouwplan. In wat eisers in beroep hebben aangevoerd, ziet de rechtbank daarom geen aanleiding voor het oordeel dat de adviezen van de welstandscommissie niet door het college konden worden gevolgd. De beroepsgrond slaagt niet.
17.4
Tijdens de zitting heeft vergunninghoudster nog aangegeven dat in de aanloop naar de omgevingsvergunning op verzoek van de omwonenden het dak uitgevoerd zal worden in de kleur rood in plaats van de kleur blauw zodat het dak daarmee meer in de lijn ligt van het gesloopte gebouw.

Conclusie en gevolgen

18. De rechtbank komt tot de conclusie dat de beroepen van eisers tegen het bestreden besluit van 20 december 2021 gegrond zijn. Met het herstelbesluit van 4 mei 2024 heeft het college het door de rechtbank geconstateerde gebrek hersteld. Het beroep daartegen zal de rechtbank ongegrond verklaren. Het beroep tegen het bestreden besluit van 17 januari 2023 is ongegrond. Dat betekent dat de omgevingsvergunningen die het college aan vergunninghoudster heeft verleend in stand blijven en zij het bouwplan mag realiseren.
18.1
De rechtbank werkt hierna haar conclusie uit en licht die nader toe.
18.2
In de tussenuitspraak is overwogen dat het college het bezwaar van eisers 4 tegen het besluit van 20 december 2021 ten onrechte heeft ontvangen. De rechtbank zal dat beroep tegen het bestreden besluit van 12 juli 2022 hierna gegrond verklaren omdat het is genomen in strijd met artikel 1:2 van de Awb, en het bezwaar van eisers 4 tegen het besluit van 20 december 2021 nietontvankelijk verklaren. Voor de motivering van dit oordeel verwijst de rechtbank naar de tussenuitspraak.
18.3
De beroepen van de andere eisers tegen het besluit van 20 december 2021 zijn gegrond omdat het besluit is genomen in strijd met artikel 7:11 van de Awb, artikel 7:13, zevende lid, van de Awb, artikel 3:2 van de Awb en artikel 7:12, eerste lid, van de Awb.
De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit van 12 juli 2022.
De rechtbank verklaart het beroep tegen het herstelbesluit van 7 mei 2024 ongegrond omdat het college daarin voldoende heeft gemotiveerd waarom de omgevingsvergunning van 20 december 2021 kon worden verleend. Dat betekent dat deze omgevingsvergunning in stand blijft.
18.4
In de tussenuitspraak is overwogen dat eisers 2 en 7 ten onrechte niet in hun bezwaar tegen het besluit van 17 januari 2023 zijn ontvangen. Het bestreden besluit van 4 juli 2023 kan daarom niet in stand blijven en zal hierna worden vernietigd voor zover het de niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar van eisers 2 en 7 betreft. Bij het herstelbesluit heeft het college deze bezwaren alsnog ongegrond verklaard. Het college heeft het bezwaar van eisers 4 tegen het besluit van 17 januari 2023 terecht niet-ontvankelijk verklaard.
18.5
Omdat de beroepen gegrond zijn, moet het college het griffierecht aan eisers vergoeden en krijgen eisers, voor zover van toepassing, ook een vergoeding van hun proceskosten. Het college moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend.
18.6
Voor eiseres 1 en 5 en eisers 4, 6, en 7 is de proceskostenveroordeling als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert in het beroep tegen de omgevingsvergunning om af te wijken van het bestemmingplan 2,5 punten op (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 907,00, 1 punt voor het verschijnen op de zitting met een waarde per punt van € 907,00 en 0,5 punt voor het indienen van een schriftelijke zienswijze na de tussenuitspraak met een waarde per punt van € 907,00), bij een wegingsfactor 1. Dit leidt tot een vergoeding van € 2.267,50.
18.7
Verder hebben eisers 5, eisers 6, eisers 7 en [naam] van eisers 8, reiskosten gemaakt om de zitting te kunnen bijwonen. De reiskosten worden toegekend, voor wat betreft de door eisers zelf gemaakte kosten, tot het gevraagde bedrag op basis van kosten van openbaar vervoer, tweede klas, in dit geval € 19,20 voor een retour
Heeze-’s-Hertogenbosch v.v.
18.8
Omdat het beroepen van eisers 2 en 7 tegen het bestreden besluit van 4 juli 2023 gegrond zijn moet het college aan het griffierecht aan hen vergoeden. Eisers 7 krijgt ook een vergoeding van zijn proceskosten. Deze bedragen 1 punt voor het indienen van een beroepschrift met een waarde van € 907,00 per punt. Voor het verschijnen ter zitting wordt geen apart punt toegekend.
18.9
Omdat het college met het herstelbesluit de niet-ontvankelijkverklaring van eiser 2 en 7 heeft herroepen, heeft eisers 7 ook recht op vergoeding van de proceskosten die in de bezwaarprocedure zijn gemaakt. Op grond van artikel 2, eerste lid, sub a, Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) moet de vergoeding voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand worden berekend conform het puntenstelsel in de bijlage bij het Bpb. Volgens dit puntenstelsel onder A5 wordt wat de bezwaarprocedure betreft 1 punt toegekend voor het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen op de hoorzitting en 0.5 punt voor een nadere hoorzitting. De voor vergoeding in aanmerking komende kosten voor de gemachtigde bestaan uit 1 punt voor het indienen van een bezwaarschrift en 1 punt voor het verschijnen op de hoorzitting met een waarde per punt van € 907,00 bij een wegingsfactoor van 1. Dit leidt tot een vergoeding van € 1.814,00.

Beslissing

De rechtbank:
het bestreden besluit van 12 juli 2022:
- verklaart de beroepen van eisers tegen het bestreden besluit van 12 juli 2022 gegrond;
- vernietigt dat besluit;
- bepaalt dat het bezwaar van eisers 4 tegen het besluit van 20 december 2021
niet-ontvankelijk wordt verklaard;
- draagt het college op het griffierecht, € 365,00 voor een rechtspersoon en € 184,00 voor een natuurlijk persoon, aan ieder van de eisers te vergoeden;
- draagt het college op aan eiseres 5, eisers 6, eisers 7 en [naam] van eisers 8
€ 19,20 aan reiskosten te vergoeden;
- veroordeelt het college in de proceskosten van eiseres 1, eisers 4, eiseres 5, eisers 6 en eisers 7 tot een bedrag van € 2.267,50 aan ieder van hen.
het bestreden besluit van 4 juli 2023:
- verklaart de beroepen van eisers 2 en eisers 7 gegrond, voor zover hun bezwaren tegen het besluit 17 januari 2023 niet-ontvankelijk zijn verklaard;
- verklaart de beroepen van eisers voor het overige ongegrond;
- draagt het college op aan eisers 2 en eisers 7 het door hen betaalde griffierecht van
€ 365,00 respectievelijk € 184,00 te vergoeden;
- veroordeelt het college in de proceskosten van eisers 7 tot een bedrag van € 907,00 in beroep en tot een bedrag van € 1.814,00 in bezwaar.
herstelbesluit van 7 mei 2024- verklaart de beroepen van eisers tegen het herstelbesluit van 7 mei 2024 ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.A.W. Huijben, rechter, in aanwezigheid van
R.G. van der Korput, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
25 maart 2025.
Griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

2.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de Afdeling van 12 september 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2970 en van 12 juli 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2677.
3.Zie bijvoorbeeld de hiervoor aangehaalde uitspraak van 12 juli 2023.
4.Pag 73 tm 78 van de Visie.
5.Pag 27 van de Visie.
6.Pag 5 en 57 van de Visie.
7.Pag 67 e.v. van de Visie.
8.Pag 72 van de Visie.
9.Pag 84 van de Visie.
10.Pag 24 van de Visie.
11.Pag 18 van Visie.
12.Pag 85 van Visie.
14.Zie de uitspraken van 14 juni 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1565 en van 26 mei 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1099.
15.ECLI:NL:RVS:2011:BU7930 en ECLI:NL:2017:RVS:3449.