ECLI:NL:RBOBR:2025:4488

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
5 juni 2025
Publicatiedatum
14 juli 2025
Zaaknummer
11321640 \ EL EXPL 24-16
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van Dexia voor effectenleaseovereenkomsten en de rol van de tussenpersoon

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Oost-Brabant op 5 juni 2025 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen [eiser] en Dexia Nederland B.V. [eiser] heeft Dexia aangeklaagd wegens onrechtmatig handelen en tekortkomingen in de uitvoering van effectenleaseovereenkomsten. De procedure is gestart na een verzoek van [eiser] om terugbetaling van betaalde bedragen en het niet verschuldigd zijn van een restschuld. De kantonrechter heeft vastgesteld dat Dexia onrechtmatig heeft gehandeld door [eiser] als cliënt te accepteren, terwijl zij wist dat de tussenpersoon, Spaaradvies Eurolife, geen vergunning had voor het geven van beleggingsadvies. De rechter heeft geoordeeld dat er sprake is van huurkoop en dat Dexia haar zorgplicht heeft geschonden. De vordering van [eiser] is toegewezen, waarbij Dexia is veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 11.144,70, vermeerderd met wettelijke rente. Daarnaast is Dexia veroordeeld om binnen veertien dagen het Bureau Kredietregistratie te informeren dat [eiser] geen verplichtingen meer heeft uit de leaseovereenkomst, op straffe van een dwangsom. De proceskosten zijn eveneens voor Dexia.

Uitspraak

RECHTBANKOOST-BRABANT
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Zaaknummer: 11321640 \ EL EXPL 24-16
Vonnis van 5 juni 2025
in de zaak van
[eiser],
te [woonplaats] ( [land] ),
eisende partij in conventie in de hoofdzaak,
verwerende partij in reconventie in de hoofdzaak en in het incident,
hierna te noemen: [eiser] ,
gemachtigde: Leaseproces,
tegen
DEXIA NEDERLAND B.V.,
te Amsterdam,
gedaagde partij in conventie in de hoofdzaak,
eisende partij in reconventie in de hoofdzaak en in het incident,
hierna te noemen: Dexia ,
gemachtigde: USG Legal Professionals.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties
- de incidentele vordering ex artikel 843a Rv, tevens houdende een conclusie van antwoord in conventie en van eis in reconventie in de hoofdzaak met producties
- de conclusie van antwoord in het incident, tevens houdende een conclusie van repliek in conventie en van antwoord in reconventie in de hoofdzaak met producties
- de conclusie van dupliek in conventie en van repliek in reconventie in de hoofdzaak met producties
- de conclusie van dupliek in reconventie, tevens akte uitlating producties in conventie, in de hoofdzaak.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser] heeft de volgende leaseovereenkomsten ondertekend waarop hij als lessee stond vermeld, met als wederpartij (de rechtsvoorgangster van) Dexia:
Contract
Datum
Naam
Leasesom
[contractnummer 1]
03-04-2001
Triple Effect
€ 23.615,64
[contractnummer 2]
03-04-2001
Triple Effect
€ 24.106,44
2.2.
De effectenleaseovereenkomsten (hierna: de overeenkomsten) hadden een looptijd van 36 maanden. Op grond van deze overeenkomsten leasede [eiser] van Dexia aandelen/effecten (hierna: de waarden). [eiser] diende tijdens de looptijd maandelijks een inleg te voldoen van € 114,04 respectievelijk € 115,39 per maand (aan rentetermijnen) en aan het einde van de overeenkomsten een restantbedrag, dat in principe zou worden verrekend met de verkoopopbrengst van de waarden. [eiser] heeft diverse bedragen ingelegd. Aan het einde van de looptijd zijn de overeenkomsten verlengd voor een periode van 36 maanden.
2.3.
Bij brief van 21 december 2005 heeft de gemachtigde van [eiser] aan Dexia geschreven dat [eiser] zich beroept op de nietigheid van de hiervoor genoemde effectenleaseovereenkomsten en deze overeenkomsten voor zover nodig worden vernietigd c.q. ontbonden op grond van (onder meer) een onrechtmatige daad. Voorts wordt Dexia in deze brief verzocht - en voor zover nodig gesommeerd - om binnen twee weken alle betaalde bedragen, vermeerderd met de wettelijke rente, terug te betalen alsmede het BKR op de hoogte te stellen dat de overeenkomsten met terugwerkende kracht nietig zijn en dus geacht moet worden nimmer te hebben bestaan.
2.4.
De (verlengde) overeenkomsten zijn medio 2006 door Dexia tussentijds beëindigd omdat [eiser] in gebreke bleef de overeengekomen maandbetalingen te voldoen. Dexia heeft vervolgens eindafrekeningen opgesteld waaruit blijkt dat [eiser] aan de overeenkomsten een restschuld heeft overgehouden.
2.5.
Bij brief van 21 augustus 2024 heeft de gemachtigde van [eiser] , onder verwijzing naar het arrest van de Hoge Raad van 2 september 2016 (Beckers/Dexia, ECLI:NL:HR:2016:2012), Dexia verzocht om al hetgeen onverschuldigd is betaald, vermeerderd met de wettelijke rente en de buitengerechtelijke incassokosten (terug) te betalen.

3.De vordering en het verweer in conventie en in reconventie en het incident

3.1.
[eiser] vordert - samengevat - dat de kantonrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
- voor recht zal verklaren dat Dexia onrechtmatig heeft gehandeld jegens [eiser] en/of toerekenbaar is tekort geschoten,
- voor recht zal verklaren dat [eiser] schade heeft geleden als gevolg van het onrechtmatig handelen van Dexia en Dexia gehouden is die schade te vergoeden,
- Dexia zal veroordelen om binnen twee weken na betekening van het vonnis te bewerkstelligen dat de registratie van [eiser] bij het Bureau Kredietregistratie in Tiel wordt doorgehaald en dat de aan die registratie gekoppelde achterstandscodering ongedaan wordt gemaakt, op straffe van een dwangsom van € 500,00 voor iedere dag dat Dexia daarmee in gebreke blijft met een maximum van € 20.000,00,
- Dexia zal veroordelen tot voldoening aan [eiser] van al datgene dat [eiser] aan Dexia heeft betaald onder de overeenkomst, vermeerderd met de wettelijke rente daarover,
- voor recht zal verklaren dat [eiser] de door Dexia gevorderde restschuld niet
verschuldigd is;
- Dexia zal veroordelen tot betaling van de buitengerechtelijke kosten van [eiser] met rente,
- Dexia zal veroordelen in de proceskosten en de nakosten met rente.
3.2.
Dexia voert verweer tegen de vorderingen. Dexia concludeert tot afwijzing van de vorderingen van [eiser] , met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [eiser] in de kosten van deze procedure. Haar verweer mondt uit in een tegenvordering, waarbij Dexia vordert (samengevat) dat de kantonrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
in het incident:
- [eiser] ex artikel 843a Rv zal veroordelen om aan Dexia een afschrift te verstrekken van het intakeformulier waar de door Leaseproces namens [eiser] in deze procedure ingenomen feitelijke stellingen aan zijn ontleend,
in de hoofdzaak:
- [eiser] zal veroordelen tot betaling van een bedrag van € 2.747,10, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 19 augustus 2006,
- voor recht zal verklaren dat Dexia niets meer aan [eiser] verschuldigd is uit hoofde van de overeenkomsten onder nummers [contractnummer 1] en [contractnummer 3] ,
- [eiser] zal veroordelen in de proceskosten.
3.3.
Op de stellingen en verweren van partijen zal voor zover nodig hierna nader worden ingegaan.

4.De beoordeling van de vorderingen in de hoofdzaak en in het incident

Rechtsmacht en toepasselijk recht
4.1.
Omdat eisende partij woonachtig is op [land] , is er sprake van een zaak met een interregionaal karakter. Beoordeeld moet worden of de rechter in het Nederlandse deel van het Koninkrijk de zaak mag behandelen (juridisch gezegd: of deze rechtsmacht heeft). Dat is zo. Op grond van de uitspraak van de Hoge Raad van 2 mei 2014 (ECLI:NL:HR:2014:1063) moet voor het bepalen van de rechtsmacht in interregionale zaken zoveel mogelijk aansluiting worden gezocht bij de bevoegdheidsregels die voor de Nederlandse rechter gelden op het terrein van het internationaal privaatrecht. In dit geval is dat de Verordening (EU) nr. 1215/2012 (hierna: EEX II-Vo). Omdat Dexia gevestigd is in het Nederlandse deel van het Koninkrijk, mag de rechter van dat Nederlandse deel van het Koninkrijk op grond van analoge toepassing van artikel 4 van de EEX II-Vo de zaak behandelen.
4.2.
De volgende vraag is naar welk recht de vorderingen moeten worden beoordeeld: het Nederlandse recht of het recht van [land] . De bepaling van het toepasselijke recht
dient plaats te vinden aan de hand van het Verdrag van Rome van 19 juni 1980 inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst (EVO-verdrag), nu Nederland bij dit verdrag partij is en de vordering betrekking heeft op door het verdrag bestreken onderwerpen. Dexia en [eiser] hebben - overeenkomstig het bepaalde in artikel 3 van dit verdrag - in de tussen hen gesloten overeenkomst een expliciete keuze gedaan voor de toepasselijkheid van het Nederlandse recht. Daarom is op deze vordering Nederlands recht van toepassing.
Algemeen
4.3.
Het gaat in deze zaak om een financieel product dat tussen 1990 en 2003 in Nederland ongeveer één miljoen keer is verkocht, namelijk een effectenleaseovereenkomst. Kenmerk van dit product is, dat de afnemer van het product met geleend geld belegt. Na het instorten van de aandelenmarkt zijn vele afnemers geconfronteerd met restschulden en andere verliezen. In de afgelopen 15 à 20 jaar zijn in Nederland hierover duizenden procedures gevoerd, waarbij Dexia vaak één van de procespartijen was. Door belangenbehartigers van afnemers en vertegenwoordigers van aanbieders van deze producten is, in het kader van de WCAM, een regeling getroffen, die bij beschikking van het Gerechtshof Amsterdam van 25 januari 2007 algemeen verbindend is verklaard. Enkele tienduizenden afnemers hebben deze regeling niet geaccepteerd en tijdig een opt-out-verklaring ingediend, onder wie [eiser] .
4.4.
De procedures hebben geleid tot veel jurisprudentie, waaronder verschillende richtinggevende arresten van de Hoge Raad. Deze jurisprudentie is bij de gemachtigden van partijen bekend. In het bijzonder gaat het om de arresten van de Hoge Raad van 28 maart 2008 (ECLI:NL:HR:2008:BC2837), 5 juni 2009 (ECLI:NL:HR:2009:BH 2815), 29 april 2011 (ECLI:NL:HR:2011:BP4003), 3 februari 2017 (ECLI:NL:HR: 2017:164) en 12 april 2019 (ECLI:NL:HR:2019:590) en de arresten van het gerechtshof Amsterdam van 1 december 2009 (ECLI:NL: GHAMS:2009:BK4981) en 1 april 2014 (ECLI:NL:GHAMS:2014:1135).
Deze jurisprudentie wordt bij de beoordeling van de vorderingen als leidraad genomen. Door partijen zijn geen (althans onvoldoende) bijzondere omstandigheden gesteld die in deze zaak een afwijking daarvan rechtvaardigen.
4.5.
Toepassing van deze jurisprudentie leidt in het onderhavige geval tot de volgende conclusies:
er is sprake van huurkoop;
er is geen sprake van dwaling, misleidende reclame en/of misbruik van omstandigheden; evenmin is er sprake van (ver)nietig(baar)heid krachtens de Wck;
Dexia heeft haar bijzondere zorgplichten geschonden, in elk geval de waarschuwingsplicht, en daardoor onrechtmatig gehandeld;
[eiser] heeft schade geleden, bestaande uit betaalde termijnen en restschuld;
er is voldoende causaal verband aanwezig tussen de hiervoor bedoelde schade en de onrechtmatige daad van Dexia.
Verjaring
4.6.
Voor zover Dexia stelt dat een eventuele vordering van [eiser] inmiddels is verjaard, wordt dit verweer niet gevolgd. In de jurisprudentie zijn bestendige oordelen te vinden voor wat betreft de stellingen en verweren van partijen die zien op de verjaring (zie onder meer gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 3 november 2020 ECLI:NL:GHARL: 2020:8992, gerechtshof Amsterdam, 25 januari 2021, ECLI:NL:GHAMS:2021:1462 en gerechtshof Den Bosch 10 januari 2023, ECLI:NL:GHSHE:2023:23).
Voor zover in deze zaak geen andere, afwijkende standpunten zijn ingenomen door één van de partijen, wordt op de aan (de gemachtigden van) partijen bekende overwegingen, ook in deze zaak geoordeeld dat er geen reden is om aan te nemen dat de verweren omtrent de verjaring doel treffen.
Tussenpersoon
4.7.
[eiser] heeft de overeenkomsten met Dexia afgesloten via de tussenpersoon Spaaradvies Eurolife. Tussen partijen is niet in geschil dat deze tussenpersoon niet beschikte over de voor beleggingsadvieswerkzaamheden noodzakelijke vergunning. In de prejudiciële beslissing van 10 juni 2022 (ECLI :NL:HR:2022:862) heeft de Hoge Raad uitgelegd in welke gevallen Dexia heeft gecontracteerd in strijd met het verbod van artikel 41 NR 1999 (dan wel met het daarmee materieel overeenkomende artikel 25 NR 1995). Daarvan is volgens de Hoge Raad sprake als de afnemer een effectenleaseovereenkomst is aangegaan nadat de daarbij optredende tussenpersoon (zonder te beschikken over de daarvoor benodigde vergunning), tevens – naar Dexia wist of behoorde te weten – als financieel adviseur is opgetreden door advies te geven. Dexia stelt dat het gegeven beleggingsadvies naar het destijds geldende Europese recht niet vergunningplichtig was. In het vonnis van de rechtbank Overijssel van 22 juni 2021 (ECLI:NL:RBOVE:2021:2548), dat heeft geleid tot de hiervoor genoemde prejudiciële beslissing van de Hoge Raad van 10 juni 2022, heeft de rechtbank toegelicht, onder verwijzing naar een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 15 oktober 2019 (ECLI:NL:GHARL:2019:8462), dat en waarom geen sprake is van strijd met het toepasselijke Europese recht. Er is geen reden om thans anders te oordelen. De Hoge Raad heeft, zoals (de gemachtigden van) partijen bekend is, bepaald dat het moet gaan om een gepersonaliseerde aanbeveling, waarbij een aantal omstandigheden zijn genoemd, die bij de beoordeling daarvan van belang kunnen zijn. Ook indien niet wordt vastgesteld dat die omstandigheden zich voordoen, bestaat de mogelijkheid dat de tussenpersoon toch een gepersonaliseerde aanbeveling heeft gedaan als door de Hoge Raad bedoeld, namelijk een aanbeveling die is voorgesteld als geschikt voor de betrokken afnemer ook als dat onder omstandigheden als een ‘verkooppraatje’ kan worden gekarakteriseerd.
4.8.
De stelplicht en bewijslast dat de tussenpersoon [eiser] heeft geadviseerd en dat Dexia wetenschap had of behoorde te hebben van het feit dat de tussenpersoon [eiser] , anders dan in algemene zin, een persoonlijk en specifiek op dit product toegesneden advies heeft verstrekt, rusten op [eiser] als de partij die zich op de rechtsgevolgen van het onrechtmatig handelen van Dexia beroept. De door [eiser] gestelde feiten en omstandigheden dienen voldoende concreet te zijn en zo mogelijk voorzien van onderbouwing. Voor zover Dexia de gestelde feiten en omstandigheden betwist, dient die betwisting eveneens voldoende gemotiveerd te zijn.
Bij de beoordeling of de stellingen voldoende concreet en onderbouwd zijn en of het verweer voldoende gemotiveerd is weegt mee dat beide partijen al zeer lange tijd – in elk geval sinds de opt-out door [eiser] – weten dat over de totstandkoming van de overeenkomst en de afwikkeling daarvan een gerechtelijke procedure gevoerd zal (kunnen) worden, zodat van hen verlangd mag worden de voor hun procespositie relevante informatie en stukken te hebben verzameld en bewaard.
4.9.
[eiser] stelt over de feitelijke gang van zaken het volgende:
[eiser] is met Spaaradvies Eurolife in contact gekomen door zijn werkgever. De adviseur van Spaaradvies Eurolife is bij het werk van [eiser] langsgekomen voor een financieel advies gesprek met [eiser] . Tijdens het gesprek heeft de adviseur van Spaaradvies Eurolife (hierna te noemen: ‘adviseur’), geïnformeerd naar de wensen en de financiële situatie van [eiser] . Zo is met de adviseur gesproken over het werk en de toekomstplannen van [eiser] . Daarnaast is met de adviseur gesproken over de wens van [eiser] om vermogen op te bouwen om de wasserette over te nemen. De adviseur gaf aan dat het mogelijk was om dit doel te bereiken en dat hij hier een geschikt product voor wist.
De adviseur adviseerde [eiser] om twee Triple Effect producten van Bank Labouchere af te sluiten met totale maandbetalingen van ongeveer NLG 500,-. Volgens de adviseur zou [eiser] op deze wijze aanzienlijk vermogen opbouwen, waardoor [eiser] de wasserette zou kunnen overnemen.
De adviseur heeft [eiser] niet geïnformeerd over de specifieke risico’s. Zo heeft hij er niet op gewezen dat met geleend geld werd belegd en dat bij tegenvallende koersontwikkelingen, de inleg geheel verloren kon gaan en er bovendien een schuld kon ontstaan uit hoofde van de effectenleaseovereenkomsten. Als [eiser] op deze risico’s gewezen was had hij de Triple Effect overeenkomsten nooit afgesloten.
[eiser] had geen ervaring met beleggen of kennis van complexe financiële producten en
vertrouwde daarom volledig op de deskundigheid van de adviseur en zijn advies. Om deze reden heeft [eiser] het advies van de adviseur opgevolgd. De aanvragen voor de Triple Effect overeenkomsten zijn door de adviseur in orde gemaakt en de uiteindelijke overeenkomsten zijn op een later moment ondertekend. [eiser] heeft, conform het advies van de adviseur, twee Triple Effect overeenkomsten afgesloten met totale maandbetalingen van NLG 503,40.
Het opvolgen van het advies heeft voor [eiser] desastreus uitgepakt. In plaats van het voorgespiegelde vermogen dat zou worden opgebouwd, is [eiser] de betaalde inleg geheel kwijtgeraakt. Daarnaast heeft [eiser] een restschuld aan de overeenkomsten overgehouden.
Spaaradvies Eurolife had een uitgekiende methode om mensen te bewegen een effectenleasecontract af te sluiten en hierbij was altijd sprake van advisering, zo ook bij [eiser] . Advisering behoorde tot haar vaste praktijk. De adviesrol van Spaaradvies Eurolife blijkt volgens [eiser] onder meer uit de verklaring van Ton van der
Veer (productie B bij de dagvaarding), die in 2000 voor Spaaradvies Eurolife werkzaam was en die zijn werkzaamheden omschrijft als ‘Allround advies geven over financiële zaken’.
4.10.
[eiser] heeft verder ter onderbouwing van haar stellingen twee kopieën van de betreffende aanvraagformulieren Effectenlease in het geding gebracht.
Op deze formulieren staat verder vermeld:
“Naam: adviseur: [A] ATP-nummer [nummer] ”. Ook zijn de aanvraagformulieren voorzien van een stempel van Spaaradvies Eurolife.
Daarnaast heeft [eiser] kopieën van de overeenkomsten overgelegd, eveneens voorzien van een stempel van Spaaradvies Eurolife en het adviseursnummer: [nummer] -Spaaradvies Eurolife.
4.11.
Met deze feitelijke uiteenzetting en stukken heeft [eiser] voldoende onderbouwd gesteld dat sprake is geweest van vergunningplichtige advisering. Dexia heeft de door [eiser] geschetste gang van zaken slechts in algemene termen betwist. Dexia had echter meer concreet moeten maken dat en waarom volgens haar destijds geen sprake is geweest van advisering. Zo had Dexia moeten uiteenzetten op welke wijze de overeenkomsten in haar visie tot stand waren gekomen. Dexia heeft weliswaar erop gewezen dat zij op geen enkele wijze betrokken is geweest bij het contact tussen [eiser] en de adviseur van Eurolife, maar dat kan Dexia niet baten. Voor zover Dexia daardoor in bewijsnood is, komt dat voor haar rekening en risico. Niet alleen had zij zoals hiervoor is overwogen eerder bewijs kunnen verzamelen maar daarbij komt dat Dexia destijds ervan heeft afgezien om eigen voorlichting te geven aan potentiële klanten en gebruik heeft gemaakt van deze tussenpersoon voor de afzet van haar producten. Dit terwijl het voor haar als aan toezicht onderworpen effecteninstelling verboden was om van die tussenpersoon cliënten aan te nemen aan wie adviezen waren verstrekt. Het had op haar weg gelegen om daarop controle uit te oefenen en ervoor te zorgen dat zij wel over concrete informatie beschikte over de totstandkoming van een contract en de daarbij betrokken (medewerker van de) tussenpersoon. Daarom wordt uitgegaan van de juistheid van de door [eiser] geschetste gang van zaken nu Dexia deze onvoldoende heeft weersproken. Aan bewijslevering wordt niet toegekomen.
Wetenschap Dexia
4.12.
[eiser] stelt dat Dexia wist, althans behoorde te weten, dat de tussenpersoon een op de persoon van [eiser] toegesneden beleggingsadvies heeft gegeven. Dexia betwist dit. Uit diverse uitspraken volgt dat Dexia ermee bekend moet zijn geweest dat tussenpersonen op grote schaal individueel persoonlijk financieel advies gaven (zie bijvoorbeeld Hoge Raad 9 juni 2023, ECLI:NL:HR:2023:882). Hoewel in dit geval niet is gebleken dat Dexia concrete wetenschap heeft gehad van de advisering van de tussenpersoon aan [eiser] , had het op de weg van Dexia gelegen om bij de totstandkoming van de overeenkomsten met [eiser] , actief navraag te doen bij de tussenpersoon of de desbetreffende klant de overeenkomsten is aangegaan op advies van de tussenpersoon, om te kunnen beoordelen of zij de overeenkomsten met [eiser] kon en mocht aangaan. Dat Dexia in deze zaak enig concreet hierop gericht onderzoek heeft verricht is gesteld noch gebleken. Zij had derhalve behoren te weten dat [eiser] door de tussenpersoon is geadviseerd.
Aansprakelijkheid Dexia
4.13.
Nu Dexia ondanks het voorgaande toch met [eiser] de overeenkomsten is aangegaan, heeft zij jegens [eiser] onrechtmatig gehandeld. Dit moet Dexia zwaar worden aangerekend. Weliswaar zijn aan [eiser] omstandigheden toerekenbaar die tot de schade hebben bijgedragen, maar vanwege de uiteenlopende ernst van de gemaakte fouten, eist de billijkheid in beginsel dat de vergoedingsplicht van Dexia geheel in stand blijft (Hoge Raad 2 september 2016, ECLI:NL:HR:2016:2012 r.o. 5.6 en 5.7.). Weliswaar kunnen er situaties zijn waarin voldoende reden is om een deel van de schade op grond van artikel 6:101 BW voor rekening van de afnemer te doen komen, maar in dit geval zijn dergelijke feiten en omstandigheden niet aanwezig. De schade komt dan ook geheel voor rekening van Dexia.
Vorderingen van [eiser]
4.14.
De door [eiser] gevorderde verklaringen voor recht zullen daarom worden toegewezen, in die zin dat voor recht wordt verklaard dat Dexia onrechtmatig jegens [eiser] heeft gehandeld door [eiser] als cliënt te accepteren terwijl zij behoorde te weten dat de tussenpersoon [eiser] niet alleen als klant aanbracht maar [eiser] tevens persoonlijk had geadviseerd en de tussenpersoon geen vergunning daarvoor bezat. De verklaring voor recht dat de restschuld niet verschuldigd is zal eveneens worden toegewezen.
4.15.
De als gevolg hiervan door [eiser] geleden schade kunnen partijen inmiddels berekenen. De voor vergoeding in aanmerking komende schade bestaat uit de door de afnemer betaalde inleg (termijnbetalingen en eventuele aflossingen) en het niet vergoede gedeelte van de (fictieve) restschuld. Daarnaast dient rekening gehouden te worden met te verrekenen genoten voordelen, waaronder daadwerkelijk ontvangen dividenduitkeringen en fiscale voordelen. Een en ander volgens het door Dexia overgelegde financiële overzicht (productie 1 CvA in conventie) waarvan de juistheid door [eiser] niet of onvoldoende gemotiveerd is betwist. In het geval reeds eerder een schadevergoeding door Dexia is betaald, geldt ten aanzien van de verrekening daarvan hetgeen is overwogen in de beslissing van de Rechtbank Amsterdam van 25 november 2021 (ECLI:NL:RBAMS:2021:7910). De wettelijke rente is verschuldigd over het door Dexia te restitueren bedrag volgens de uitgangspunten als geformuleerd in HR 1 mei 2015 (ECLI:NL: HR:2015:1198) en HR 3 februari 2017 (ECLI:NL:HR:2017:164, r.o. 3.6.3).
4.16.
[eiser] meent dat zijn schade (los van de restschuld) als volgt berekend dient te worden:
4.17.
Dexia heeft deze berekening niet betwist, zodat de kantonrechter zal uitgaan van dit bedrag. Een vergoeding voor buitengerechtelijke kosten is niet aan de orde. Niet gebleken is dat er meer of andere werkzaamheden aan de orde zijn geweest dan die, welke genoemd zijn in het arrest van de Hoge Raad van 12 april 2019, ECLI:NL:HR:2019:590.
4.18.
Gelet op het voorgaande behoeven de andere door [eiser] aangevoerde gronden geen nadere bespreking.
De incidentele vordering van Dexia(
afgifte intakeformulier)
4.19.
Dexia vordert dat [eiser] wordt veroordeeld de intakeformulieren van haar gemachtigde aan Dexia te verstrekken. Met ingang van 1 januari 2025 is artikel 843a Rv in gewijzigde vorm verplaatst naar artikel 194 ev Rv. Vanwege het overgangsrecht is in deze zaak artikel 843a Rv (oud) nog van toepassing. Een zogenoemde “exhibitievordering” komt in beginsel voor toewijzing in aanmerking als is voldaan aan de volgende uit artikel 843a lid 1 Rv (oud) voortvloeiende, cumulatieve voorwaarden:
- degene die de vordering instelt, dient een rechtmatig belang te hebben,
- het moet gaan om bepaalde bescheiden,
- aangaande een rechtsbetrekking waarin de eiser of zijn rechtsvoorganger partij is.
4.20.
Daargelaten de vraag of aan deze vereisten is voldaan, oordeelt de kantonrechter dat op grond van het derde en vierde lid van artikel 843a Rv (oud) geen inzage van het intakeformulier verlangd kan worden. In het derde lid van artikel 843a Rv (oud) is, kortgezegd, bepaald dat beoefenaren van vertrouwensberoepen ter zake van hetgeen hen in hun hoedanigheid is toevertrouwd niet gehouden zijn om aan de exhibitievordering te voldoen. In beginsel betreft dit alle met de beroepsbeoefenaar gewisselde stukken en is het aan de beroepsbeoefenaar om te bepalen of die informatie hem in zijn hoedanigheid zijn toevertrouwd. Er is dus bij hoge uitzondering ruimte om van de beroepsbeoefenaar te verlangen dat hij zich niet op zijn verschoningsrecht beroept. Ook van [eiser] als cliënte van de beroepsbeoefenaar kan (ervan uitgaande dat [eiser] , althans zijn gemachtigde, in het bezit is van het intakeformulier) geen inzage worden verlangd omdat gewichtige redenen als bedoeld in het vierde lid van artikel 843a Rv (oud), zich daartegen verzetten. Dexia wil kennelijk weten welke gegevens [eiser] destijds aan Leaseproces heeft verstrekt en vervolgens in het dossier van Leaseproces terecht zijn gekomen. Het verstrekken van informatie aan een rechtsbijstandverlener over een geschil door middel van een gesprek of een intake- of vragenformulier dient onbelemmerd te kunnen plaatsvinden. Daarvan is geen sprake meer als een rechtzoekende er rekening mee moet houden dat de aan zijn rechtsbijstandverlener verstrekte gegevens, via een toegewezen exhibitievordering, bij zijn wederpartij terecht kunnen komen. Het is van groot belang dat het vertrouwelijke karakter van de informatie-uitwisseling tussen de rechtzoekende en diens rechtsbijstandverlener blijft bestaan. Al met al oordeelt de kantonrechter dat de incidentele vordering van Dexia moet worden afgewezen.
4.21.
De proceskosten van dit incident komen voor rekening van Dexia omdat zij in het ongelijk wordt gesteld. De proceskosten aan de zijde van [eiser] worden begroot op € 82,00.
Vorderingen Dexia
4.22.
Gelet op de beoordeling in conventie worden de vorderingen van Dexia (tot onder meer betaling van de restschuld door [eiser] ) afgewezen.
Proceskosten in de hoofdzaak in conventie en in reconventie
4.23.
Omdat [eiser] inhoudelijk gelijk krijgt, is Dexia aan te merken als de in het ongelijk te stellen partij. Dexia zal worden veroordeeld in de proceskosten (inclusief nakosten) aan de zijde van [eiser] gevallen. Omdat het partijdebat in reconventie is samengevallen met het debat in conventie worden de kosten in reconventie tot op heden begroot op nihil. De proceskosten van [eiser] worden begroot op:
- dagvaarding € 135,97
- griffierecht € 87,00
- salaris gemachtigde € 812,00 (2 punten x tarief € 406,00)
- nakosten € 135,00
Totaal € 1.169,97
4.24.
De gevorderde rente over de proceskosten zal als na te melden worden toegewezen.

5.Beslissing

De kantonrechter:
in het incident
5.1.
wijst de vordering van Dexia af,
5.2.
veroordeelt Dexia in de proceskosten van [eiser] , tot op heden begroot op € 82,00,
in de hoofdzaak,
in conventie
5.3.
verklaart voor recht dat Dexia onrechtmatig jegens [eiser] heeft gehandeld door [eiser] als cliënt te accepteren terwijl zij behoorde te weten dat de tussenpersoon [eiser] niet alleen als klant aanbracht maar [eiser] tevens persoonlijk had geadviseerd en de tussenpersoon geen vergunning daarvoor bezat,
5.4.
verklaart voor recht dat [eiser] de door Dexia gevorderde restschuld niet verschuldigd is,
5.5.
veroordeelt Dexia om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 11.144,70, vermeerderd met de wettelijke rente daarover een en ander zoals weergegeven in r.o. 4.15.,
5.6.
veroordeelt Dexia in de proceskosten van € 1.169,97, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als Dexia niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet Dexia ook de kosten van betekening betalen,
5.7.
veroordeelt Dexia in de wettelijke rente over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn voldaan,
5.8.
veroordeelt Dexia – voor het geval Dexia met betrekking tot [eiser] een A-codering aan het BKR heeft doorgegeven – om binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis het Bureau Kredietregistratie te Tiel te berichten dat [eiser] geen verplichting uit de leaseovereenkomst meer heeft, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 100,00 voor elke dag dat Dexia niet aan deze veroordeling voldoet tot een maximum van € 10.000,00,
5.9.
verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad,
5.10.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in de hoofdzaak, in reconventie
5.11.
wijst de vorderingen af,
5.12.
veroordeelt Dexia in de kosten van de procedure, aan de zijde van [eiser] gevallen, tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.T.J.F. Verhappen en in het openbaar uitgesproken op
5 juni 2025.