In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 2 september 2025 uitspraak gedaan in een WOZ-waardegeschil. Eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. drs. H.W.G. de Klein, heeft beroep ingesteld tegen de WOZ-waarde van haar woning, vastgesteld door de heffingsambtenaar van de gemeente Land van Cuijk. De rechtbank heeft vastgesteld dat de heffingsambtenaar de WOZ-waarde van de woning op € 357.000 heeft vastgesteld per waardepeildatum 1 januari 2022. Eiseres betwist deze waarde en stelt dat de heffingsambtenaar onvoldoende rekening heeft gehouden met de toestand van de woning, waaronder de aanwezigheid van een asbestdak. De rechtbank heeft geoordeeld dat de heffingsambtenaar zijn stelling dat de waarde niet te hoog is, voldoende heeft onderbouwd met vergelijkingsobjecten en taxaties. Echter, de rechtbank heeft ook geoordeeld dat eiseres niet op haar inzagerecht is gewezen in bezwaar, wat een procedureel gebrek opleverde. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd, maar de rechtsgevolgen daarvan in stand gelaten. Eiseres heeft recht op vergoeding van proceskosten en griffierecht, en de heffingsambtenaar is verplicht deze bedragen te vergoeden met wettelijke rente. De uitspraak is openbaar gedaan door mr. A.F. Vink, in aanwezigheid van griffier mr. L.T.H. Verhagen.