ECLI:NL:RBOVE:2021:2231

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
3 juni 2021
Publicatiedatum
3 juni 2021
Zaaknummer
ak_20_1145
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en terugvordering bijstandsuitkering; ondanks extreem laag waterverbruik toch woonachtig op uitkeringsadres; beroep gegrond

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 3 juni 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van Enschede. De eiser ontving sinds 1 januari 2012 een bijstandsuitkering, maar deze werd op 3 september 2019 opgeschort en later beëindigd en ingetrokken op basis van de Participatiewet. De gemeente stelde dat eiser zijn hoofdverblijf niet op het uitkeringsadres had, wat werd onderbouwd door een extreem laag waterverbruik van minder dan 7 m3 per jaar. Eiser voerde echter aan dat hij wel degelijk op het uitkeringsadres woonde, maar vaak bij zijn moeder verbleef vanwege persoonlijke omstandigheden.

De rechtbank oordeelde dat de gemeente onvoldoende zorgvuldig had gehandeld. De rechtbank benadrukte dat de bewijslast bij de gemeente ligt om aan te tonen dat eiser zijn hoofdverblijf niet op het uitkeringsadres had. De rechtbank vond dat de gemeente te veel had vertrouwd op het waterverbruik als enige indicator en dat er onvoldoende onderzoek was gedaan naar de feitelijke woon- en leefomstandigheden van eiser. De rechtbank concludeerde dat eiser zijn inlichtingenplicht niet had geschonden, omdat er geen bewijs was dat hij zijn hoofdverblijf had opgegeven.

De rechtbank verklaarde het beroep van eiser gegrond, vernietigde het bestreden besluit en herstelde de primaire besluiten van de gemeente. De opschorting van de bijstandsuitkering werd geacht te hebben gewerkt tot 10 september 2019, en de rechtbank droeg de gemeente op om het betaalde griffierecht aan eiser te vergoeden en de proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 20/1145

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser,

gemachtigde: mr. J. Stoker,
en

het college van burgemeester en wethouders van Enschede, verweerder,

gemachtigde: S. ten Kate.

Procesverloop

Bij besluit van 3 september 2019 (het primaire besluit 1) heeft verweerder de bijstandsuitkering van eiser op grond van de Participatiewet (Pw) opgeschort met ingang van 3 september 2019.
Bij besluit van 10 september 2019 (het primaire besluit 2) heeft verweerder de bijstandsuitkering van eiser beëindigd vanaf 31 augustus 2019.
Bij besluit van 10 september 2019 (het primaire besluit 3) heeft verweerder de bijstandsuitkering van eiser ingetrokken vanaf 29 juni 2016.
Bij besluit van 10 september 2019 (het primaire besluit 4) heeft verweerder besloten een bedrag van € 41.368,19 van eiser terug te vorderen.
Bij besluit van 9 oktober 2019 (het primaire besluit 5) heeft verweerder eiser een boete opgelegd van € 610,00.
Bij besluit van 5 februari 2020 (het primaire besluit 6) heeft verweerder de terugvordering verhoogd met de door verweerder afgedragen loonheffing over 2019 van € 2.055,93.
Bij besluit van 1 mei 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit 1 niet-ontvankelijk verklaard en tegen de primaire besluiten 2 tot en met 6 ongegrond verklaard. De bijstandsuitkering van eiser wordt met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) door verweerder beëindigd per 3 september 2019 in plaats van 31 augustus 2019.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 april 2021.
Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Relevante feiten
1. Eiser ontvangt sinds 1 januari 2012 een bijstandsuitkering naar de norm voor een alleenstaande. Eiser staat ingeschreven op het adres [adres] in Enschede. Na een huisbezoek door verweerder bij eiser op 19 augustus 2019 heeft verweerder het waterverbruik van eiser opgevraagd bij Vitens. Het waterverbruik van eiser is volgens de opgave van Vitens:
Opnamedatum
Meterstand
Jaarverbruik
10-07-2019
795 m3
5 m3
28-06-2018
790 m3
2 m3
12-06-2017
788 m3
4 m3
29-06-2016
784 m3
29 m3
Verweerder heeft eiser vervolgens bij brief van 2 september 2019 opgeroepen voor een gesprek op 3 september 2019. Eiser is niet verschenen. Daarna heeft verweerder eiser bij brief van 3 september 2019 opnieuw opgeroepen voor een gesprek op 5 september 2019. Ook na deze oproep is eiser niet verschenen.
2. Verweerder legt aan het bestreden besluit ten grondslag dat eiser zijn hoofdverblijf niet heeft op zijn inschrijfadres en dat hij verweerder daar niet over geïnformeerd heeft. Hij is twee keer uitgenodigd voor een gesprek, maar beide keren niet gekomen. De uitnodigingen zijn door de medewerker van verweerder bezorgd bij eiser.

Beoordeling door de rechtbank

3.1
De rechtbank is van oordeel dat verweerder onvoldoende zorgvuldig tot de conclusie is gekomen dat eiser zijn hoofdverblijf niet op het uitkeringsadres zou hebben en dat hij zijn inlichtingenplicht heeft geschonden. De rechtbank ligt dat toe.
3.2
Op voorhand merkt de rechtbank op dat intrekking van bijstand een voor de betrokkene belastend besluit is. Daarom rust de bewijslast om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor intrekking is voldaan in beginsel op verweerder. Dit betekent dat verweerder de nodige kennis over de relevante feiten moet verzamelen.
Heeft eiser zijn hoofdverblijf op het uitkeringsadres?
3.3
Eiser voert aan dat hij wel zijn hoofdverblijf op het uitkeringsadres heeft. Hij slaapt in zijn woning. Overdag is eiser vaak bij zijn moeder. Zij woont om de hoek. Eiser kan niet koken en heeft geen wasmachine. Hij eet daarom vaak bij zijn moeder of neemt eten van zijn moeder mee naar zijn eigen woning. Zijn was doet hij ook bij zijn moeder. Bovendien heeft eiser psychische problemen. Zijn moeder helpt hem. Eiser helpt ook zijn moeder, omdat zij zorg nodig heeft. Volgens eiser is zijn situatie ongewijzigd sinds hij zijn woning kreeg in 2013. Hij is altijd veel bij zijn moeder geweest, maar slaapt thuis. Verweerder is hiervan ook op de hoogte volgens eiser. Eiser weet niet hoe hij zijn standpunt moet onderbouwen. Dat kan alleen door een camera in zijn huis op te hangen. Hij wordt voor zijn gevoel door verweerder in een onmogelijke positie gebracht.
3.4
Verweerder stelt zich op het standpunt dat zij mag veronderstellen dat eiser zijn hoofdverblijf niet op het uitkeringsadres heeft. Eiser heeft een extreem laag waterverbruik van minder dan 7 m3 per jaar. Zo’n laag verbruik rechtvaardigt op grond van de rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) de vooronderstelling dat eiser zijn hoofdverblijf niet heeft op het uitkeringsadres. [1] Eiser heeft naar het oordeel van verweerder niet aannemelijk gemaakt dat hij wel op het uitkeringsadres woont.
3.5.
De rechtbank is van oordeel dat niet is gebleken dat verweerder de nodige kennis heeft vergaard over de relevante feiten en de af te wegen belangen ten aanzien van het hoofdverblijf van eiser. Verweerder heeft de primaire besluiten en het bestreden besluit uitsluitend gebaseerd op het waterverbruik van eiser.
3.5.1
Ter zitting heeft eiser onweersproken gesteld dat hij in zijn woning slaapt, maar dat hij overdag afwisselend bij zijn moeder en thuis is omdat zij voor elkaar zorgen. Volgens vaste rechtspraak van de CRvB is het aantal nachten dat in een woning wordt doorgebracht een zwaarwegend element in de beoordeling van iemands hoofdverblijf. [2] Als iemand een woning alleen maar gebruikt om te slapen en voor de rest weinig in die woning doet, dan kan dat aanleiding zijn om te oordelen dat iemand toch niet zijn hoofdverblijf in die woning heeft. In deze zaak is door verweerder echter niet aannemelijk gemaakt dat eiser de woning alleen gebruikt om te slapen. Dat eiser vaak bij zijn moeder is, is bij verweerder volgens eiser bekend. Dit is ter zitting niet ontkend door verweerder. Bovendien blijkt uit de rapportage RAP van 26 augustus 2019 (hierna: de rapportage RAP) dat verweerder door de rapportage van 1 oktober 2018 van [naam] wist dat eiser psychische problemen heeft, beurtelings in zijn eigen woning en bij zijn moeder verblijft en dat eiser wordt ondersteund door zijn moeder. Destijds was deze informatie kennelijk geen aanleiding om nader onderzoek te doen naar het hoofdverblijf van eiser.
3.5.2
Op 19 augustus 2019 heeft verweerder een huisbezoek afgelegd bij eiser. Uit de rapportage RAP blijkt dat tijdens het huisbezoek een gesprek is gevoerd met eiser, die dus ook thuis was op het moment van het huisbezoek. Uit de rapportage RAP blijkt niet dat verweerder tijdens dat huisbezoek nader onderzoek heeft gedaan in de woning en bijvoorbeeld heeft bekeken of het bed er beslapen uitzag, of de woning naar behoren gemeubileerd is en of er etenswaren aanwezig zijn in de koelkast. Verweerder heeft tijdens het huisbezoek genoegen genomen met de verklaring van eiser, die toen ook inhield dat eiser vaak bij zijn moeder is.
3.5.3
Gelet op de kennis van verweerder over de psychische problematiek van eiser en het afwisselende verblijf van eiser bij zijn moeder en thuis is het naar het oordeel van de rechtbank te kort door de bocht om de primaire besluiten en het bestreden besluit uitsluitend op het waterverbruik op het uitkeringsadres te baseren. Eiser heeft door zijn onweersproken en niet weerlegde verklaring aannemelijk gemaakt dat hij thuis slaapt en ook met enige regelmaat thuis is. Het lag daardoor op de weg van verweerder om nader onderzoek te doen naar de specifieke woon- en leefomstandigheden van eiser.
3.5.4
De rechtbank merkt op dat van verweerder des te meer verwacht mag worden dat zij zorgvuldig onderzoek doet naar de precieze omstandigheden van eiser, omdat zij eiser vlak na intrekking en beëindiging van de bijstandsuitkering opnieuw een bijstandsuitkering heeft toegekend onder dezelfde voorwaarden en op hetzelfde uitkeringsadres. Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat zij een nieuwe uitkering niet kan weigeren op grond van te laag waterverbruik, omdat dat waterverbruik pas achteraf gecontroleerd kan worden. Zij kan het waterverbruik dus pas weer na een jaar controleren en op basis daarvan beslissen of eiser zijn uitkering mag houden of niet.
3.5.5
Deze werkwijze van verweerder leidt naar het oordeel van de rechtbank tot een onhoudbare situatie. Eiser heeft immers verklaard dat hij al sinds aanvang van zijn huurovereenkomst wisselend bij zijn moeder en thuis verblijft en dat dit nog steeds het geval is. Te verwachten is dan ook dat het waterverbruik van eiser laag zal blijven. Als verweerder de intrekking en beëindiging van de uitkering alleen baseert op het waterverbruik zou zij dus jaarlijks over kunnen gaan tot intrekking van de uitkering van eiser om hem vervolgens een nieuwe uitkering te verstrekken voor het komende jaar. Deze werkwijze van verweerder biedt geen structurele oplossing en leidt alleen tot oplopende schulden voor eiser.
Heeft eiser zijn inlichtingenplicht geschonden?
3.6
De rechtbank is van oordeel dat eiser zijn inlichtingenplicht niet heeft geschonden. Aangezien niet is gebleken dat eiser zijn hoofdverblijf heeft opgegeven, bestond er ook geen verplichting voor eiser om dat te melden bij verweerder.
Is de uitkering van eiser terecht opgeschort (tijdelijk stopgezet) op 3 september 2019?
3.7
Gelet op het voorgaande houdt het bestreden besluit geen stand voor zover het gaat om de beëindiging, intrekking en terugvordering van de bijstandsuitkering, en de boete die aan eiser is opgelegd. Dit betekent dat het besluit waarbij het recht op bijstand van eiser is opgeschort voor eiser feitelijke betekenis kan hebben. Eiser heeft dan ook procesbelang bij een oordeel over het deel van het bestreden besluit dat ziet op de opschorting van de bijstandsuitkering. [3]
3.8
Eiser voert aan dat hij onmogelijk aan de gespreksuitnodigingen had kunnen voldoen, omdat deze door verweerder op een zeer korte termijn zijn verstuurd.
3.9
Verweerder heeft het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit 1 over de opschorting van de bijstandsuitkering niet-ontvankelijk verklaard, omdat het om een processueel besluit gaat waar geen afzonderlijk bezwaar tegen openstaat. Bovendien is de opschorting volgens verweerder terecht. De termijn was weliswaar kort, maar de uitnodigingen voor het gesprek zijn door een medewerker van verweerder persoonlijk in de brievenbus van eiser gedaan. Hij had ze dus op tijd in huis en had kunnen bellen om uitstel te vragen.
3.1
De rechtbank is van oordeel dat verweerder het bezwaar van eiser ten onrechte niet- ontvankelijk heeft verklaard.
3.10.1
Het is vaste rechtspraak van de CRvB dat tegen een besluit tot opschorting bezwaar en beroep openstaat. [4] Het is immers een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb, omdat het besluit rechtsgevolgen heeft. Het bestreden besluit kan ook met betrekking tot de opschorting daarom niet in stand blijven.
3.10.2
De rechtbank is echter wel van oordeel dat het besluit tot opschorting op goede gronden is genomen. Eiser is door verweerder twee keer uitgenodigd voor een gesprek over zijn hoofdverblijf. Eiser is na beide uitnodigingen niet verschenen. De termijn in de uitnodigingen was weliswaar zeer kort, maar niet zodanig kort dat eiser binnen de termijn geen uitstel had kunnen vragen. [5] De opschorting van de uitkering door verweerder kan dus in stand blijven.
3.10.3
De opschorting van de bijstandsuitkering moet geacht worden te zijn geëindigd op
10 september 2019. Verweerder heeft eiser de mogelijkheid gegeven om het verzuim te herstellen door na de uitnodiging van 3 september 2019 op het gesprek op 5 september 2019 te verschijnen. Eiser heeft het verzuim niet hersteld. Andere mogelijkheden om het verzuim te herstellen zijn niet geboden. Vervolgens is de uitkering door verweerder op 10 september 2019 beëindigd, ingetrokken en teruggevorderd. Herstel van het verzuim na 10 september 2019 was dan ook niet meer mogelijk.
Conclusie
3.11
Gelet op het voorgaande is verweerder naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende zorgvuldig tot de conclusie gekomen dat eiser zijn hoofdverblijf niet op het uitkeringsadres zou hebben en dat hij zijn inlichtingenplicht zou hebben geschonden. Het bestreden besluit én de primaire besluiten 2 tot en met 6 kunnen daardoor niet in stand blijven. Het besluit tot opschorting van de uitkering in verband met het niet verschijnen op de gespreksuitnodigingen heeft verweerder wel op goede gronden genomen en wordt geacht werking te hebben gehad tot 10 september 2019.
4. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit.
5. De rechtbank ziet aanleiding zelf in de zaak te voorzien in die zin dat de rechtbank de primaire besluiten 2 tot en met 6 herroept. De opschorting van de bijstandsuitkering van eiser op grond van het primaire besluit 1 blijft in stand voor de periode 3 september 2019 tot 10 september 2019.
6. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
7. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.136,00 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 534,00 en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • herroept de primaire besluiten 2 tot en met 6 en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het primaire besluit 1;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 48,00 aan eiser te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 2.136,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Scheeper, rechter, in aanwezigheid van mr. B.E. Martini, griffier, op
De uitspraak wordt openbaar gemaakt op de eerstvolgende donderdag na deze datum.
De rechter is verhinderd deze
uitspraak te ondertekenen.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de datum van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.

Bijlage: juridisch kader

Algemene wet bestuursrecht
Op grond van artikel 3:2 van de Awb moet het bestuursorgaan de nodige kennis vergaren over de relevante feiten en af te wegen belangen bij de voorbereiding van een besluit.
De beslissing op bezwaar moet op grond van artikel 7:12, eerste lid, van de Awb goed gemotiveerd zijn.
Participatiewet
Op grond van artikel 40, eerste lid, van de Pw bestaat het recht op bijstand van het college van de gemeente waar de belanghebbende woonplaats heeft als bedoeld in de artikelen 10, eerste lid, en 11 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW).
Volgens artikel 1:10, eerste lid, van het BW bevindt de woonplaats van een natuurlijk
persoon zich te zijner woonstede, en bij gebreke van een woonstede ter plaatse van zijn werkelijk verblijf.
Artikel 1:11, eerste lid, van het BW bepaalt dat een natuurlijk persoon zijn woonstede verliest door daden waaruit zijn wil blijkt om haar prijs te geven.
Op grond van artikel 17, eerste lid, van de Pw dient een uitkeringsgerechtigde onverwijld uit eigen beweging aan het college van burgemeester en wethouders mededeling te doen van feiten of omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk kan zijn dat deze voor het recht op uitkering van belang zijn.
Op grond van artikel 54, eerste lid, Pw heeft het college de bevoegdheid tot opschorting van het recht op bijstand als de belanghebbende de voor de verlening van bijstand van belang zijnde gegevens of de gevorderde bewijsstukken niet, niet tijdig of onvolledig heeft verstrekt en hem dit te verwijten valt, dan wel indien de belanghebbende anderszins onvoldoende medewerking verleent.
Op grond van artikel 54, derde lid, van de Pw is het college verplicht tot herziening of intrekking van het recht op bijstand als schending van de inlichtingenplicht ertoe heeft geleid dat ten onrechte of tot een te hoog bedrag bijstand is verleend.
Op grond van artikel 54, vierde lid, van de Pw, voor zover hier relevant, trekt het college een besluit tot toekenning van bijstand in als de belanghebbende na een opschorting niet alsnog binnen de daarvoor gegeven termijn de voor verlening van bijstand van belang zijnde gegevens of de gevorderde bewijsstukken heeft verstrekt. De intrekking mag plaatsvinden vanaf de dag van de opschorting.
Op grond van artikel 58, eerste lid, van de Pw vordert het college de verstrekte bijstand terug als de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is ontvangen als gevolg van de schending van de inlichtingenplicht. De terugvordering kan worden verhoogd met op de terugvordering betrekking hebbende kosten, zoals loonheffing, op grond van artikel 58, vijfde lid, van de Pw.

Voetnoten

1.CRvB, 3 juli 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:1986.
2.CRvB, 19 december 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:4339.
3.Vergelijk CRvB, 14 mei 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:1658.
4.Vergelijk CRvB, 4 november 2008, ECLI:NL:CRVB:2008:BG4603; CRvB, 14 mei 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:1658; CRvB 12 mei 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:1117.
5.Vergelijk CRvB, 20 december 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:4937 en CRvB, 18 februari 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:335.