ECLI:NL:RBOVE:2023:1373

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
17 april 2023
Publicatiedatum
17 april 2023
Zaaknummer
AK_22_258
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van dwangsombesluiten inzake het oprichten van gebouwen zonder omgevingsvergunning en het houden van duiven in strijd met het bestemmingsplan

In deze uitspraak van de Rechtbank Overijssel worden de beroepen van eisers tegen de aan hen opgelegde dwangsombesluiten beoordeeld. De dwangsombesluiten zijn opgelegd in verband met het oprichten van gebouwen zonder omgevingsvergunning en het houden van duiven in strijd met het bestemmingsplan. Eisers, gezamenlijk eigenaar van een perceel in Almelo, hebben bezwaar gemaakt tegen deze besluiten, waarbij hen een dwangsom is opgelegd van € 4.000,00 voor de eerste overtreding en € 4.000,00 per constatering voor de tweede overtreding, met een maximum van € 12.000,00. De rechtbank overweegt dat er geen concreet zicht op legalisatie van de overtredingen bestaat, aangezien eisers nooit een aanvraag hebben ingediend voor het houden van duiven als zelfstandige activiteit. De rechtbank concludeert dat de dwangsombesluiten voldoende duidelijk zijn en dat verweerder bevoegd was om handhavend op te treden. De beroepen van eisers worden ongegrond verklaard, wat betekent dat de dwangsombesluiten in stand blijven. De rechtbank wijst ook de verzoeken om proceskostenvergoeding af, omdat er geen sprake is van onrechtmatigheid aan de zijde van verweerder.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL
Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummers: ZWO 22/258, ZWO 22/260 en ZWO 22/262
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaken tussen
[eiser 1](eiser 1), uit [woonplaats] ,
[eiser 2](eiser 2), uit [woonplaats]
[eiser 3](eiser 3), uit [woonplaats] ,
eisers (gemachtigde: mr. D.F. Briedé),
en
het college van burgemeester en wethouders van Almelo, verweerder
(gemachtigden: mr. D.H. Cohen en mr. I. Piksen).
Inleiding
1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van eisers tegen aan
hen opgelegde dwangsombesluiten in verband met het oprichten van gebouwen zonder omgevingsvergunning en het houden van duiven in strijd met het bestemmingsplan.
1.1 Verweerder heeft aan eisers ieder afzonderlijk op 17 juni 2021 een dwangsom-besluit opgelegd, gericht op het beëindigen van overtredingen begaan op het perceel aan
de [adres] te Almelo.
1.2 Eisers hebben ieder bezwaar gemaakt tegen het aan hemzelf gerichte dwangsombesluit.
1.3 Een verzoek om een voorlopige voorziening van eisers heeft geleid tot afspraken tussen verweerder en eisers. Verweerder heeft naar aanleiding van deze afspraken bij besluiten van 7 juli 2021 (de wijzigingsbesluiten) de opgelegde lasten onder dwangsom gedeeltelijk gewijzigd.
1.4 Met de besluiten van 23 december 2021op de bezwaren van eisers (de bestreden besluiten) heeft verweerder de (gewijzigde) dwangsombesluiten per 8 oktober 2021 herroepen, voor zover deze zien op het oprichten van gebouwen. Voor het overige is verweerder bij de (gewijzigde) dwangsombesluiten gebleven.
1.5 Eisers hebben ieder beroep ingesteld tegen het aan hemzelf gerichte besluit op bezwaar.
1.6 Verweerder heeft op de beroepen van eisers gereageerd met een verweerschrift.
1.7 De rechtbank heeft de beroepen op 6 maart 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser 1, de gemachtigde van eisers en de gemachtigden van verweerder.
Totstandkoming van de bestreden besluiten
2. Eisers zijn gezamenlijk eigenaar van het perceel aan de [adres] te Almelo (het perceel).
2.1 In mei en juni 2020 hebben buurtbewoners klachten ingediend in verband met
de bouw van een duiventil op het perceel en overlast van duiven. Een toezichthouder van
de gemeente heeft naar aanleiding van de klachten op 13 januari 2021 een eerste controle uitgevoerd op het perceel.
2.1.1 Bij aankomst trof de toezichthouder op het perceel een bedrijfspand aan in zeer slechte staat van onderhoud. Verder stonden er enkele, deels gesloopte, panden in staat van verval. Daarnaast was sprake van een nieuw stenen gebouw van ongeveer vijf meter hoog, tegen een opslagloods aangebouwd, met tegen de gevel twee duivenhokken en bovenop
een duiventil. Eiser 2 was aanwezig en vertelde de toezichthouder dat zijn broer, eiser 1, ongeveer 120 duiven hield.
2.1.2 Verweerder heeft eisers op 10 maart 2021 een waarschuwingsbrief gestuurd in verband met overtredingen van artikel 2.1, eerste lid, onder a en c, en artikel 2.3a, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).
2.1.3 Na een hercontrole heeft verweerder op 29 april 2021 vooraankondigingen van lasten onder dwangsom aan eisers gestuurd met de mededeling dat zij in overtreding waren.
Op 8 juni 2021 is vastgesteld dat op het perceel ondanks de vooraankondigingen van lasten onder dwangsom nog steeds (ongeveer 150) duiven werden gehouden.
2.2 Verweerder heeft eisers met de dwangsombesluiten van 17 juni 2021 gelast om
de geconstateerde overtredingen te beëindigen. Verweerder heeft aangegeven dat eisers dit kunnen (laten) doen door de volgende maatregelen te nemen:
het verwijderen van gebouwen die zonder omgevingsvergunning zijn geplaatst (lastonderdeel 1);
het beëindigen van het houden van duiven en het verwijderen van de duiven van het perceel (lastonderdeel 2);
het niet meer uit laten vliegen van de duiven (lastonderdeel 3).
2.2.1 Aan overtreding van de lastonderdelen heeft verweerder de volgende dwangsommen en begunstigingstermijnen verbonden:
 voor lastonderdeel 1 en voor lastonderdeel 2: een dwangsom van € 4.000,00 ineens,
met een begunstigingstermijn tot en met 1 augustus 2021; en
 voor lastonderdeel 3: een dwangsom van € 4.000,00 per constatering, met een maximum van één constatering per 24 uur, een maximaal te verbeuren dwangsom van € 12.000,00 en een begunstigingstermijn tot en met 19 juni 2021.
2.2.2 In de dwangsombesluiten staat dat eisers de overtredingen niet opnieuw mogen laten plaatsvinden.
2.3 Verweerder heeft met de wijzigingsbesluiten van 7 juli 2021 ten aanzien van lastonderdeel 3 bepaald dat eisers binnen de eerder gestelde termijn het uitvliegen van de duiven moeten beëindigen
met uitzondering van het uitvliegen van maximaal 50 jonge duivenwaarbij:
 de duivenhokken op maandag tot en met vrijdag vanaf 6.00 uur mogen worden geopend om de duiven uit te laten vliegen;
 na 6.30 uur geen duiven meer mogen uitvliegen, en
 uiterlijk om 8.00 uur alle duiven weer binnen moeten zijn en het hok gesloten moet zijn.
Op zaterdag mogen de duivenhokken op zodanige wijze worden geopend dat duiven kunnen terugkeren maar niet kunnen uitvliegen.
2.4 Tijdens een controle op 2 augustus 2021 is geconstateerd dat op het perceel geen duiven meer aanwezig waren.
Beoordeling door de rechtbank
Inleiding en samenvatting
3. Aan eiser 1 is naar aanleiding van een op 24 juni 2021 ingediende aanvraag voor een omgevingsvergunning op 8 oktober 2021 een omgevingsvergunning verleend voor het bouwen van opslagruimte.
Verweerder heeft in verband hiermee bij de bestreden besluiten lastonderdeel 1 van de dwangsombesluiten per 8 oktober 2021 herroepen. Lastonderdeel 1 is daarmee niet langer
in geschil. Daarom zal de rechtbank daar in deze uitspraak niet verder op ingaan.
3.1 Het beroep van eisers richt zich tegen de in stand gelaten lastonderdelen 2 en 3
van de (gewijzigde) dwangsombesluiten en tegen de afwijzende beslissing ten aanzien van het verzoek tot vergoeding van proceskosten. De rechtbank zal beoordelen of deze onderdelen in stand kunnen blijven. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden.
3.2 De rechtbank is allereerst van oordeel dat verweerder bevoegd was om aan eisers lasten onder dwangsom op te leggen omdat eisers hebben gehandeld in strijd met de regels van het bestemmingsplan en daarmee sprake was van overtreding van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo.
3.2.1 De rechtbank is verder van oordeel dat de dwangsombesluiten voldoende duidelijk zijn en dat verweerder de besluiten in redelijkheid heeft kunnen nemen. Verweerder heeft het verzoek tot het vergoeden van proceskosten terecht afgewezen.
3.3 Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot deze oordelen komt en welke gevolgen deze oordelen hebben.
3.4 De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Is sprake van een overtreding en kon verweerder eisers aanmerken als overtreder?
4. Eisers voeren allereerst aan dat niet vaststaat dat sprake is van één of meer overtredingen. Volgens eisers hebben zij niet in strijd met het bestemmingsplan gehandeld. Op het perceel is onder meer de bestemming ‘Wonen’ van toepassing. Bij die bestemming is het hobbymatig houden van duiven toegestaan. Daarnaast is volgens eisers het houden van duiven toegestaan gelet op artikel 18.1 van de planregels van het bestemmingsplan. Op grond van deze bepaling is een beroeps- of bedrijfsactiviteit toegestaan, ook zonder dat sprake is van een combinatie met wonen ter plaatse.
5. De rechtbank overweegt als volgt.
5.1 Onder last onder dwangsom wordt verstaan de herstelsanctie, inhoudende een last tot het geheel of gedeeltelijk herstel van een overtreding en de verplichting tot betaling van een geldsom indien de last niet of niet tijdig wordt uitgevoerd.
5.2 In artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo is bepaald dat het verboden is zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan.
Onder ‘gebruiken’ als bedoeld in deze bepaling wordt mede verstaan het ‘laten gebruiken’. [1]
5.3 Voor het perceel geldt bestemmingsplan “Sluitersveld”. Volgens dit bestemmingsplan heeft het perceel van eisers als bestemming “Wonen”. Daarnaast
heeft het perceel de functieaanduiding “opslag”.
5.3.1 Op grond van artikel 18.1 van de planregels zijn de voor “Wonen” aangewezen gronden - voor zover hier relevant - bestemd voor wonen, al dan niet in combinatie met een aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit.
5.3.2 Op grond van artikel 18.5 van de planregels is het verboden de in de bestemming begrepen gronden en de daarop voorkomende opstallen te gebruiken of in gebruik te geven of te laten gebruiken voor een doel of op een wijze strijdig met de bestemming.
Daarnaast staat in artikel 18.5 van de planregels dat het gebruik van ruimten van de woning en/of de vrijstaande bijbehorende bouwwerken ten behoeve van de uitoefening van een aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit, als gebruik overeenkomstig de bestemming wordt aangemerkt, voor zover dit gebruik ondergeschikt blijft aan de woonfunctie en mits de woonfunctie behouden blijft.
5.4 Vaststaat dat ten tijde van het opleggen van de lasten onder dwangsom alsook ten tijde van de bestreden besluiten op het perceel geen woning aanwezig was. Er was immers geen sprake van een als hoofdgebouw aan te merken gebouw ten behoeve van de hoofdfunctie “Wonen”. Daarmee werd die hoofdfunctie niet gerealiseerd.
5.5 De rechtbank is met verweerder van oordeel dat op grond van de planregels het houden van duiven bij wijze van hobbymatige activiteit slechts mogelijk is als een ondergeschikte activiteit bij en aan de hoofdfunctie “Wonen”. Nu daarvan geen sprake was, gaat het bij de activiteit “houden van duiven” om een zelfstandige gebruiksfunctie, een functie die volgens het bestemmingsplan niet is toegestaan.
5.6 De rechtbank volgt eisers niet in hun stelling dat sprake is van een beroeps- of bedrijfsactiviteit die - al dan niet in combinatie met wonen ter plaatse - was toegestaan.
Een beroeps- of bedrijfsactiviteit is op grond van artikel 18.1 van de planregels alleen toegestaan in combinatie met de woonfunctie. Daarvan was ten tijde van de bestreden besluiten geen sprake. Daarmee mist de bewering van eiser 1 dat hij inmiddels op het perceel woont – wat daarvan ook zij – relevantie.
5.7 Uit artikel 18.1, aanhef en onder g, van de planregels blijkt verder dat het gebied waarbinnen het perceel is gelegen tevens bestemd kan zijn voor ‘
opslag’. Het houden
van duiven valt naar oordeel van de rechtbank echter niet onder een vorm van ‘opslag’.
5.8 Gelet op het voorgaande is sprake van overtreding van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo en was verweerder bevoegd om daartegen handhavend op te treden door het opleggen van een last onder dwangsom.
5.9 Een last onder dwangsom kan enkel worden opgelegd aan de overtreder. Onder ‘overtreder’ wordt verstaan: degene die de overtreding pleegt of medepleegt.
5.9.1 De duivenhouderij betreft een hobbymatige activiteit van eiser 1. Eisers 2 en 3, beiden mede-eigenaar van het perceel, waren van de aanwezigheid van de duivenhouderij op de hoogte maar hebben naar aanleiding van de vooraankondigingen van de lasten onder dwangsom niet ingegrepen. Hieruit volgt dat eisers 2 en 3 het perceel hebben laten gebruiken voor het houden van duiven. De rechtbank is daarom van oordeel dat eisers
allen kunnen worden aangemerkt als overtreder.
5.10 Bij het opleggen van een last onder dwangsom geldt de voorwaarde dat een overtreder het in zijn macht heeft de last uit te voeren of na te komen. Indien niet aan deze voorwaarde wordt voldaan, kan er geen last onder dwangsom worden opgelegd. Dit volgt uit vaste rechtspraak. [2]
5.10.1 Eiser 1 had het als houder van de duiven in zijn macht om de overtredingen te beëindigen. Ook eisers 2 en 3 hadden het naar oordeel van de rechtbank als mede-eigenaar van het perceel in hun macht om de op het perceel begane overtredingen te beëindigen.
Daarom was verweerder bevoegd om tegen hen alle drie handhavend op te treden door het opleggen van een last onder dwangsom.
5.11 De beroepsgronden slagen niet.
Is sprake van bijzondere omstandigheden op grond waarvan verweerder had moeten afzien van handhavend optreden?
6. Eisers hebben aangevoerd dat verweerder geen gebruik had mogen maken van
zijn bevoegdheid om handhavend op te treden, omdat er concreet zicht op legalisatie van de overtreding bestond dan wel omdat handhavend optreden in dit geval zodanig onevenredig is in verhouding met de daarmee te dienen belangen dat verweerder daarvan had moeten afzien. Daartoe hebben eisers aangevoerd dat de aangetroffen situatie ruimtelijk gezien geen negatieve gevolgen van significante betekenis heeft.
7. Volgens verweerder bestond er bij het opleggen van de lasten onder dwangsom en ten tijde van de bestreden besluiten ten aanzien van de lastonderdelen 2 en 3 geen concreet zicht op legalisatie. Verweerder heeft erop gewezen dat eisers nooit een aanvraag hebben ingediend voor het houden van duiven op het perceel als een zelfstandige activiteit en dat in de opgelegde lasten onder dwangsom alsook in de bestreden besluiten is opgegeven dat en waarom verweerder in geval van een aanvraag voor een dergelijke vergunning daaraan geen medewerking zou verlenen. Verder is verweerder van mening dat handhavend optreden niet onevenredig is. Volgens verweerder heeft het houden en laten uitvliegen van (een groot aantal) duiven een duidelijke ruimtelijke uitstraling. Verweerder heeft daarbij gewezen op de belangen van de omwonenden en het belang van een goede ruimtelijke ordening.
8. De rechtbank overweegt als volgt.
Concreet zicht op legalisatie
8.1 In geval van overtreding van een wettelijk voorschrift zal, gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuurs-dwang of een last onder dwangsom op te treden in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet zicht op legalisatie bestaat.
Voor concreet zicht op legalisatie van met het bestemmingsplan strijdig gebruik is vereist dat ten minste al een begin is gemaakt met de procedure voor het verlenen van de omgevingsvergunning voor dat gebruik. Dat is niet mogelijk zonder aanvraag. [3]
Daarnaast geldt dat het enkele feit dat een college niet bereid is gebruik te maken van zijn bevoegdheid om omgevingsvergunning te verlenen in beginsel volstaat voor het oordeel dat geen concreet zicht op legalisatie bestaat. [4]
8.1.1 Vaststaat dat op het perceel van eisers ten tijde van de bestreden besluiten geen sprake was van een woning en/of van het ‘hobbymatig houden van duiven’ als een ondergeschikte activiteit aan de bestemming “Wonen”.
8.1.2 Voor de bouw van een woning op het perceel is een omgevingsvergunning vereist. Eisers hebben nimmer een aanvraag ingediend voor een omgevingsvergunning voor het bouwen van een woning. Daarnaast hebben eisers nimmer een aanvraag ingediend voor het houden van duiven als zelfstandige activiteit.
8.1.3 Verweerder heeft eisers zowel in de dwangsombesluiten als in de besluiten op bezwaar laten weten dat, en waarom, een dergelijke aanvraag niet zou worden ingewilligd.
8.1.4 Op 24 juni 2021 heeft eiser 1 een omgevingsvergunning aangevraagd met het oog op het bouwen van een bouwwerk als ‘opslagruimte’. Deze vergunning is op 8 oktober 2021 ook verleend. De verlening van deze vergunning voor het bouwen van een bouwwerk voor “opslag” betekent echter niet dat het houden van duiven op het perceel is toegestaan.
8.1.5 Gelet op het ontbreken van een aanvraag voor het houden van duiven als een zelfstandige of een beroepsmatige activiteit en de omstandigheid dat verweerder ook niet bereid is om mee te werken aan legalisatie, heeft verweerder zich naar oordeel van de rechtbank terecht op het standpunt gesteld dat er geen concreet zicht op legalisatie is.
Negatieve gevolgen van significante betekenis
8.2 Uitgangspunt is dat tegen een overtreding handhavend wordt opgetreden. Handhavend optreden heeft uiteraard nadelige gevolgen voor de overtreder die het aangaat. Dit betekent echter niet dat handhavend optreden reeds daarom onevenredig is.
Volgens vaste rechtspraak kan sprake zijn van onevenredigheid bij handhaving ter zake van een overtreding van (zeer) geringe aard en ernst en waarbij aannemelijk is dat de belangen van degene die om handhaving vraagt niet worden geschaad door niet-handhaven. Ook onder andere omstandigheden kan worden geoordeeld dat handhaving in de concrete situatie onevenredig is. [5]
8.2.1 Vanuit de omgeving van het perceel is in mei en juni 2020 geklaagd in verband met overlast ten gevolge van een duivenhouderij op het perceel; deze klachten waren aanleiding voor controlebezoeken in januari, april en juni 2021.
8.2.2 De rechtbank volgt verweerder in zijn standpunt dat de huisvesting van duiven
een relevante planologische uitstraling heeft.
In het bijzonder het houden van een groot aantal duiven, zoals hier aan de orde, heeft impact op de woon- en leefomgeving van een buurt vanwege de daarmee samenhangende milieuaspecten, zoals vervuiling, geur en geluid. Voor omwonenden kan een duivenhouderij daarom hinder en overlast betekenen. Daarnaast zijn de voor de huisvesting van de duiven benodigde bouwwerken, hokken en een duiventil, vaak zichtbaar voor omwonenden wat eveneens als hinderlijk kan worden ervaren.
8.2.3 De rechtbank is, gelet op het voorgaande, van oordeel dat geen sprake is van
een overtreding van geringe aard en ernst en dat aannemelijk is dat de belangen van de omwonenden worden geschaad als niet handhavend wordt opgetreden. Daarom bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat handhavend optreden in dit geval zodanig onevenredig is in verhouding tot de daarmee te dienen belangen, dat verweerder om deze reden van handhaving had moeten afzien.
8.3 De beroepsgronden slagen niet.
Heeft verweerder de lasten onder dwangsom voldoende duidelijk omschreven?
9. Volgens eisers zijn de lasten onder dwangsom niet voldoende duidelijk omschreven. Daartoe hebben eisers aangevoerd dat in de dwangsombesluiten niet duidelijk is vermeld welke wettelijke bepalingen zijn overtreden.
10. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat in de (gewijzigde) dwangsom-besluiten voldoende duidelijk en concreet is vermeld op welke overtredingen van de Wabo de lasten onder dwangsom betrekking hebben en op welke wijze die overtredingen kunnen worden beëindigd.
De beroepsgrond slaagt niet.
Zijn de lasten onder dwangsom in strijd met het gelijkheidsbeginsel?
11. Eisers hebben aangevoerd dat verweerder heeft gehandeld in strijd met het gelijkheidsbeginsel door vast te houden aan handhaving. Volgens eisers worden in Almelo op veel meer plekken duiven gehouden op de wijze zoals eiser 1 dat heeft gedaan, waaronder bij de buren van het perceel, waartegen niet wordt opgetreden. Ook andere overtredingen op het gebied van ruimtelijke ordening worden volgens eisers in Almelo dikwijls door de vingers gezien. Niet valt in te zien waarom verweerder in dit concrete geval wél handhaaft.
12. Verweerder stelt zich op het standpunt dat niet in strijd met het gelijkheidsbeginsel wordt gehandeld.
13. De rechtbank overweegt als volgt.
Eisers hebben hun standpunt dat verweerder handelt in strijd met het gelijkheidsbeginsel niet of nauwelijks geconcretiseerd. Het is aan eisers om hun beroep op het gelijkheids-beginsel te onderbouwen met concrete gevallen die volgens hen op relevante punten vergelijkbaar zijn met hun eigen situatie, waarbij verweerder niet handhavend zou optreden. Een enkele verwijzing naar andere duivenhouderijen of illegale situaties in Almelo en/of in de omgeving van het perceel volstaat daartoe niet. [6] Gezien het gebrek aan onderbouwing heeft verweerder hier geen nader onderzoek naar hoeven te verrichten.
De beroepsgrond slaagt niet.
Zijn de begunstigingstermijnen te kort?
14. Volgens eisers zijn de door verweerder bepaalde begunstigingstermijnen ten aanzien van de lastonderdelen 2 en 3 veel te kort geweest.
15. De rechtbank is anders dan eisers van oordeel dat van onredelijk korte begunstigingstermijnen geen sprake is.
15.1 De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat verweerder de dwangsombesluiten ruim van tevoren heeft aangekondigd, onder vermelding van de overtreden bepalingen en met een beschrijving van de lastonderdelen die zouden worden opgelegd bij voortduring van de overtredingen.
15.2 De lasten zijn vervolgens opgelegd met de dwangsombesluiten van 17 juni 2021. Ten aanzien van lastonderdeel 2 is daarbij een begunstigingstermijn bepaald tot en met 1 augustus 2021. De rechtbank is van oordeel dat deze termijn van zes weken ruim genoeg was om eisers in staat te stellen om lastonderdeel 2, de beëindiging van de duivenhouderij, uit te voeren.
15.3 Ten aanzien van lastonderdeel 3 is in de dwangsombesluiten van 17 juni 2021 een korte begunstigingstermijn bepaald van twee dagen.
15.3.1 Eisers hebben naar aanleiding van de dwangsombesluiten een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend.
Naar aanleiding van de behandeling van dit verzoek en tussen verweerder en eisers gemaakte afspraken heeft verweerder in de wijzigingsbesluiten van 7 juli 2021 lastonderdeel 3 gewijzigd. Ten aanzien van dit lastonderdeel werd bepaald dat het uitvliegen van de duiven per direct moest worden beëindigd
met uitzondering van het uitvliegen van maximaal 50 jonge duivenwaarbij de jonge duiven op maandag tot en met vrijdag van 6.00 uur tot 6.30 uur mochten uitvliegen en alle duiven om 8.00 uur weer binnen moesten zijn en blijven. Op zaterdag mochten de duivenhokken op een zodanige wijze worden geopend
dat duiven konden terugkeren maar niet uitvliegen.
Daarmee was het laten uitvliegen van volwassen duiven niet meer toegestaan maar mochten de jonge duiven nog beperkt uitvliegen tot en met 1 augustus 2021, waarna het houden van duiven - op grond van lastonderdeel 2 – überhaupt niet meer was toegestaan.
15.3.2 Verweerder heeft met de wijzigingsbesluiten naar oordeel van de rechtbank voldoende rekening gehouden met de belangen van eiser 1 als duivenhouder en de belangen van eisers 2 en 3, en eisers voldoende gelegenheid gegeven om aan lastonderdeel 3 te voldoen.
15.4 De rechtbank constateert dat eisers ook feitelijk binnen de begunstigingstermijnen aan de lastonderdelen hebben kunnen voldoen en hebben voldaan.
15.5 De beroepsgrond slaagt niet.
Is de hoogte van de dwangsommen onredelijk?
16. Volgens eisers zijn de aan de lastonderdelen 2 en 3 verbonden dwangsommen te hoog.
17. De rechtbank overweegt als volgt.
17.1 Op grond van artikel 5:32b, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) stelt het bestuursorgaan de dwangsom vast, hetzij op een bedrag ineens, hetzij op een bedrag
per tijdseenheid waarin de last niet is uitgevoerd, dan wel per overtreding van de last.
Het derde lid van dit artikel bepaalt dat de bedragen in een redelijke verhouding moeten staan tot de zwaarte van het geschonden belang en tot de beoogde werking van de dwangsom.
17.2 Een last onder dwangsom wordt aan de overtreder opgelegd om hem/haar te bewegen de overtreding binnen de begunstigingstermijn te beëindigen. Van de dwangsom moet een zodanige prikkel uitgaan dat het illegale handelen daadwerkelijk wordt beëindigd en de last wordt uitgevoerd zonder dat een dwangsom wordt verbeurd. [7] Het is niet de bedoeling dat de dwangsom wordt betaald, waarna de overtreder de overtreding voortzet.
17.3 De rechtbank ziet tegen deze achtergrond in hetgeen eisers hebben aangevoerd geen grond voor het oordeel dat in dit geval de bedragen niet in een redelijke verhouding staan tot de ernst van de overtredingen en de met de ongedaanmaking daarvan te dienen belangen, het belang van een goede ruimtelijke ordening en het belang van een goede en prettige woon- en leefomgeving voor de omwonenden van het perceel.
17.4 De beroepsgrond slaagt daarom niet.
De duur van de werking van de lasten onder dwangsom
18. Eisers hebben nog aangevoerd dat het beroep tevens betrekking heeft op
een besluit van verweerder van 14 september 2021 waarbij verweerder een verzoek tot intrekking of opheffing van de lasten onder dwangsom niet heeft ingewilligd. Wanneer het besluit van 14 september 2021 bij het onderhavige beroep niet wordt betrokken duren de opgelegde lasten onder dwangsom volgens eisers voort voor onbepaalde tijd, wat in strijd is met de redelijkheid en/of het recht.
19. De rechtbank overweegt als volgt.
19.1 De Awb bevat geen bepaling op grond waarvan is vereist dat een last alleen kan worden opgelegd indien de last in tijd is beperkt. Voor een dergelijke eis bestaan ook overigens geen aanknopingspunten. De rechtbank vindt hiervoor steun in artikel 5:34 van de Awb waarin juist is geregeld onder welke omstandigheden de overtreder het bestuursorgaan kan verzoeken de last op te heffen. [8]
19.2 Anders dan door de raadsman bepleit heeft het onderhavige beroep geen betrekking op het besluit van verweerder van 14 september 2021.
19.2.1 Eisers hebben verweerder bij brief van 19 augustus 2021 verzocht de opgelegde lasten onder dwangsom van 17 juni 2021 in te trekken, voor zover die zien op het houden van duiven en het laten uitvliegen van duiven. Verweerder heeft het verzoek tot opheffing van de lasten onder dwangsom bij brief van 14 september 2021 afgewezen en eisers daarbij ook laten weten dat volgens de lasten het illegale handelen niet opnieuw mag plaatsvinden. Eisers hebben niet binnen zes weken een bezwaarschrift tegen het afwijzende besluit van
14 september 2021 ingediend.
19.2.2 Het besluit van 14 september 2021 wordt in het beroepschrift niet genoemd en
is evenmin als bijlage gevoegd bij het beroepschrift. Het onderhavige beroep is daarom niet mede gericht tegen dat besluit. Dit laatste zou alleen anders zijn indien het onderhavige beroep van rechtswege moet worden geacht mede te zijn gericht tegen het besluit van 14 september 2021. Daarvan is in dit geval geen sprake.
19.2.4 Eisers kunnen verweerder – voor zover de lasten thans nog bestaan – wederom verzoeken die lasten op te heffen.
19.3 De beroepsgrond slaagt niet.
Had verweerder de door eisers in de bezwaarfase gemaakte proceskosten moeten vergoeden?
20. Eisers stellen dat verweerder de kosten die zij in de bezwaarfase hebben gemaakt had moeten vergoeden, omdat lastonderdeel 1 naar aanleiding van het ingediende bezwaar heeft herroepen nadat aan eiser 1 een omgevingsvergunning is verleend. Daarnaast heeft verweerder naar aanleiding van de verzoeken om een voorlopige voorziening en afspraken tussen eisers en verweerder lastonderdeel 3 met de wijzigingsbesluiten van 7 juli 2021 gewijzigd. Verweerder is daarmee teruggekomen op onderdelen van de dwangsombesluiten.
21. De rechtbank overweegt als volgt.
21.1 Op grond van artikel 7:15, tweede lid, van de Awb worden de kosten, die de belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken, door het bestuursorgaan uitsluitend vergoed op verzoek van de belanghebbende voor zover het bestreden besluit wordt herroepen wegens aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid.
21.2 Van een (gedeeltelijke) herroeping van de dwangsombesluiten als gevolg van een aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid is geen sprake.
Ten tijde van het opleggen van de lasten onder dwangsom beschikten eisers niet over een omgevingsvergunning voor de in lastonderdeel 1 bedoelde gebouwen en hadden zij daarvoor ook nog geen aanvraag ingediend. Het handhavingstraject zelf heeft geleid tot
een aanvraag voor een omgevingsvergunning en het verlenen van die omgevings-vergunning. Dit was voor verweerder de aanleiding om lastonderdeel 1 per latere datum
te weten 8 oktober 2021 te herroepen.
Verweerder heeft met de wijzigingsbesluiten van 7 juli 2021 lastonderdeel 3 gewijzigd om eisers ten aanzien van het uitvliegen van de jonge duiven tegemoet te komen, voor een korte periode; dit als gevolg van tussen eisers en verweerder gemaakte afspraken naar aanleiding van verzoeken om een voorlopige voorziening. Dit betrof niet een herroeping van (een onderdeel van) de dwangsombesluiten als gevolg van een aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid.
Daarom heeft verweerder de kosten die eisers in verband met de behandeling van het bezwaar hebben gemaakt terecht niet vergoed.
21.3 Ook deze beroepsgrond slaagt niet.
Conclusie en gevolgen
22. De beroepen van eisers zijn ongegrond. Dat betekent dat de (gewijzigde) dwangsombesluiten in stand blijven voor zover deze zien op de lastonderdelen 2 en 3.
Eisers krijgen het griffierecht niet terug. Zij krijgen ook geen vergoeding van de proceskosten.
Beslissing
De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Oosterveld, rechter, in aanwezigheid van mr. J.M. van Westerlaak, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving
Algemene wet bestuursrecht
Artikel 5:31d
Onder last onder dwangsom wordt verstaan: de herstelsanctie, inhoudende:
een last tot geheel of gedeeltelijk herstel van de overtreding, en
de verplichting tot betaling van een geldsom indien de last niet of niet tijdig wordt uitgevoerd.
Artikel 5:32a
De last onder dwangsom omschrijft de te nemen herstelmaatregelen.
Bij een last onder dwangsom die strekt tot het ongedaan maken van een overtreding of het voorkomen van verdere overtreding, wordt een termijn gesteld gedurende welke de overtreder de last kan uitvoeren zonder dat een dwangsom wordt verbeurd.
Artikel 5:32b
Het bestuursorgaan stelt de dwangsom vast hetzij op een bedrag ineens, hetzij op een bedrag per tijdseenheid waarin de last niet is uitgevoerd, dan wel per overtreding van de last.
Het bestuursorgaan stelt tevens een bedrag vast waarboven geen dwangsom meer wordt verbeurd.
De bedragen staan in redelijke verhouding tot de zwaarte van het geschonden belang en tot de beoogde werking van de dwangsom.

Wet algemene bepalingen omgevingsrecht

Artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c
1. Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
c. het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan, een beheersverordening, een exploitatieplan, de regels gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening of een voorbereidingsbesluit voor zover toepassing is gegeven aan artikel 3.7, vierde lid, tweede volzin, van die wet;

Bestemmingsplan ‘Sluitersveld’

Artikel 1 Begrippen.
1.3
Aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit.
Een beroeps- of bedrijfsactiviteit, waarvan de activiteiten in hoofdzaak niet publieksaantrekkend zijn en die op kleine schaal in een woning en/of de vrijstaande bijbehorende bouwwerken wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de desbetreffende activiteit een ruimtelijk uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie.
Artikel 18 Wonen.
18.1
Bestemmingsomschrijving.
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. wonen, al dan niet in combinatie met een aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit; (..)
g. opslag ter plaatse van de aanduiding 'opslag';
met de daarbij gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, groenvoorzieningen, verhardingen, tuinafscheidingen en overige bijbehorende voorzieningen.
18.5
Specifieke gebruiksregels.
Het is verboden de in deze bestemming begrepen gronden en de daarop voorkomende opstallen te gebruiken of in gebruik te geven of te laten voor een doel of op een wijze strijdig met deze bestemming. Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan het gebruik van vrijstaande bijbehorende bouwwerken ten behoeve van zelfstandige bewoning.
Het gebruik van ruimten van de woning en/of de vrijstaande bijbehorende bouwwerken ten behoeve van de uitoefening van een aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit, wordt als gebruik overeenkomstig de bestemming aangemerkt, voorzover dit gebruik ondergeschikt blijft aan de woonfunctie en mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:
1. de woonfunctie blijft behouden.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 6 mei 2015, ECLI:NL:RVS:2015:1458, r.o. 5.2. en 11 augustus 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1793, r.o. 4.1.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 22 augustus 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2804, r.o. 2.2.
3.Zie bijvoorbeeld r.o. 5.1. van de uitspraak van de Afdeling van 1 maart 2023, ECLI:NL:RVS:2023:846
4.Zie onder meer de uitspraken van de Afdeling van 9 mei 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BW5267, r.o. 2.4.2. en 29 januari 2020, ECLI:NL:RVS:2020:297, r.o. 5.1.
5.Zie onder meer de uitspraken van de Afdeling van 20 februari 2008, ECLI:NL:RVS:2008:BC4684, r.o. 2.3.1. en 2.6.1. en 29 oktober 2014, ECLI:NL:RVS:2014:3885, r.o. 6.1.
6.Zie onder meer een uitspraak van de Afdeling van 15 november 2017, ECLI:NL:RVS:2017:3064, r.o. 8.1.
7.Zie onder meer de uitspraken van de Afdeling van 26 april 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1234, r.o. 4.2., en van 6 april 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1007, r.o. 22.1.
8.Zie r.o. 7.1. van de uitspraak van de Afdeling van 24 januari 2018, ECLI:NL:RVS:2018:209, r.o. 7.1.