ECLI:NL:RBOVE:2023:4242

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
12 oktober 2023
Publicatiedatum
27 oktober 2023
Zaaknummer
9677479 EL 22-4
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige daad en effectenleaseovereenkomsten tussen [partij A] en Dexia Nederland B.V.

In deze zaak, die zich afspeelt in de context van effectenleaseovereenkomsten, heeft de kantonrechter van de Rechtbank Overijssel op 12 oktober 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen [partij A] en Dexia Nederland B.V. [partij A] heeft Dexia aangeklaagd wegens onrechtmatig handelen en vordert schadevergoeding. De zaak betreft leaseovereenkomsten die [partij A] heeft afgesloten met Dexia, waarbij zij als lessee optrad. Dexia is de rechtsopvolgster van verschillende banken en heeft in het verleden effectenleaseproducten aangeboden. De procedure is gestart met een dagvaarding op 27 januari 2022, gevolgd door verschillende conclusies van partijen. De rechter heeft vastgesteld dat Dexia haar zorgplicht heeft geschonden door [partij A] als cliënt te accepteren, terwijl de tussenpersoon, Verzekerd Spaarplan Nederland B.V., niet beschikte over de benodigde vergunning voor het geven van financieel advies. De kantonrechter heeft geoordeeld dat Dexia onrechtmatig heeft gehandeld en dat er een causaal verband bestaat tussen het onrechtmatig handelen en de schade die [partij A] heeft geleden. De rechter heeft Dexia veroordeeld tot schadevergoeding aan [partij A], vermeerderd met wettelijke rente. In reconventie heeft Dexia gevorderd dat de rechter zou verklaren dat zij aan al haar verplichtingen heeft voldaan, maar deze vordering is afgewezen voor de meeste overeenkomsten. De rechter heeft de proceskosten gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK OVERIJSSEL
Zittingsplaats Enschede
Zaaknummer: 9677479 EL 22-4
Vonnis van de kantonrechter van 12 oktober 2023
in de zaak van
[partij A],
wonende te [woonplaats],
eisende partij in conventie, verwerende partij in reconventie,
gemachtigde: mr. G. van Dijk, Leaseproces,
tegen
de besloten vennootschap DEXIA NEDERLAND B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde partij in conventie, eisende partij in reconventie,
gemachtigde: USG Legal Professionals.
Partijen worden hierna [partij A] en Dexia genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van [partij A] van 27 januari 2022;
  • de conclusie van antwoord in conventie en van eis in reconventie;
  • de conclusie van repliek in conventie en van antwoord in reconventie;
  • de conclusie van dupliek in conventie en van repliek in reconventie;
  • de conclusie van dupliek in reconventie, tevens akte uitlating producties;
  • de rolbeslissing van 20 juli 2023;
  • de akte uitlaten jurisprudentie van Dexia van 17 augustus 2023;
  • de antwoordakte van [partij A] van 14 september 2023.
1.2.
Vervolgens is vonnis bepaald.

2.2. De feiten

2.1.
Dexia is de rechtsopvolgster onder algemene titel van Dexia Bank Nederland, Bank Labouchere en Legio Lease. Waar sprake is van Dexia worden haar rechtsvoorgangsters daaronder begrepen.
2.2.
[partij A] heeft de volgende leaseovereenkomsten (hierna: de overeenkomsten) ondertekend waarop zij als lessee stond vermeld, met als wederpartij Dexia:
Nr
Contractnr.
Datum
Naam overeenkomst
Looptijd
Leasesom
I
[nummer 1]
08-06-1998
Capital Effect
180 mnd
f45.381,60
II
[nummer 2]
08-06-1998
Capital Effect
180 mnd
f35.476,20
III
[nummer 3]
17-06-1999
Capital Effect
240 mnd
€ 27.309,36
IV
[nummer 4]
17-06-1999
Capital Effect
240 mnd
€ 27.309,36
V
[nummer 5]
02-03-2001
Capital Effect Vooruitbetaling 15 jaar
180 mnd
€ 20.187,00
VI
[nummer 6]
02-03-2001
Capital Effect
Vooruitbetaling 15 jaar
180 mnd
€ 20.187,00
VII
[nummer 7]
16-02-2001
Profit Effect
Vooruitbetaling
120 mnd
€ 24.494,01
2.3.
Naast genoemde overeenkomsten zijn tussen Dexia en [partij A] de navolgende overeenkomsten van effectenlease gesloten:
Nr
Contractnr.
Datum
Naam overeenkomst
Looptijd
Leasesom
VIII
[nummer 8]
04-02-1998
Capital Effect
180 mnd
ƒ 27.365,40
IX
[nummer 9]
10-02-1998
Capital Effect
180 mnd
ƒ 17.762,40
Partijen zijn het erover eens dat het batig saldo van deze twee overeenkomsten € 1.502,28 bedraagt.
2.4.
Dexia heeft met betrekking tot de overeenkomsten een eindafrekening opgesteld met het volgende resultaat:
Nr.
Datum eindafrekening
Resultaat
I
07-08-2003
uitgeleverd
II
07-08-2003
uitgeleverd
III
01-07-2004
uitgeleverd
IV
01-07-2004
uitgeleverd
V
08-03-2006
uitgeleverd
VI
08-03-2006
uitgeleverd
VII
15-09-2004
uitgeleverd
VIII
14-06-1999
+ € 3.462,16
IX
14-06-1999
+ € 2.023,00
2.5.
Overeenkomst I tot en met VII zijn op verzoek van [partij A] geëindigd. Bij het einde van de overeenkomsten heeft Dexia de onderliggende effecten aan [partij A] uitgeleverd. [partij A] heeft ten aanzien van overeenkomst I tot en met IX in totaal een bedrag van € 8.058,88 aan dividenden ontvangen en volgens Dexia in totaal € 6.345,05 aan fiscaal voordeel genoten. Op 18 januari 2012 heeft Dexia ten aanzien van overeenkomst I tot en met VII een bedrag van € 15.162,98 aan [partij A] uitgekeerd, zijnde tweederde van de restschuld inclusief reeds verschenen rente.
2.6.
De gemachtigde van [partij A], Leaseproces, heeft bij brief van 13 januari 2006 de nietigheid, vernietiging, dan wel ontbinding van de overeenkomst ingeroepen op grond van misbruik van omstandigheden, wanprestatie, dwaling, onrechtmatige daad en/of mis-
leidende reclame. Tevens wordt het recht voorbehouden daartoe ook andere gronden nog
aan te voeren.

3.De vordering en het verweer in conventie en in reconventie

3.1.
[partij A] vordert (samengevat) dat de kantonrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
voorwaardelijk:
Dexia ex artikel 843a Rv. veroordeelt om [partij A] een afschrift te verstrekken van de aanvraagformulieren en de ondertekende overeenkomsten van de onderhavige effectenleaseovereenkomsten;
onvoorwaardelijk:1. voor recht zal verklaren dat Dexia onrechtmatig heeft gehandeld jegens [partij A] en/of toerekenbaar is tekort geschoten;
2. voor recht zal verklaren dat [partij A] schade heeft geleden als gevolg van het onrecht-matig handelen van Dexia en dat Dexia gehouden is om deze schade aan [partij A] te vergoeden;
3. Dexia zal veroordelen tot voldoening aan [partij A] van al datgene dat [partij A] aan Dexia heeft betaald onder de overeenkomsten, vermeerderd met de wettelijke rente daarover;
4. Dexia zal veroordelen tot betaling van de buitengerechtelijke kosten van [partij A], met rente;
5. Dexia zal veroordelen in de proceskosten en de nakosten, met rente.
3.2.
Dexia voert verweer tegen de vorderingen. Het verweer mondt uit in een tegen-vordering, waarbij Dexia vordert (samengevat) dat de kantonrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
1. voor recht zal verklaren dat Dexia met betrekking tot de tussen haar en [partij A] gesloten overeenkomsten van effectenlease met nummers [nummer 8], [nummer 9], [nummer 2], [nummer 1], [nummer 3], [nummer 4], [nummer 5], [nummer 6] en [nummer 7] aan al haar verplichtingen heeft voldaan en niets meer aan [partij A] verschuldigd is;
2. [partij A] zal veroordelen in de proceskosten.
3.2.
Op de stellingen en verweren van partijen zal voor zover nodig hierna nader worden ingegaan.

4.4. Beoordeling van de vorderingen in conventie en in reconventie

In conventiealgemeen4.1. Het gaat in deze zaak om een financieel product dat tussen 1990 en 2003 in Nederland ongeveer één miljoen keer is verkocht, namelijk een effectenleaseovereenkomst. Kenmerk van dit product is, dat de afnemer van het product met geleend geld belegt. Na het instorten van de aandelenmarkt zijn vele afnemers geconfronteerd met restschulden en andere verliezen. In de afgelopen 15 à 20 jaar zijn in Nederland hierover duizenden proce-dures gevoerd, waarbij Dexia vaak één van de procespartijen was. Door belangenbehartigers van afnemers en vertegenwoordigers van aanbieders van deze producten is, in het kader van de WCAM, een regeling getroffen, die bij beschikking van het Gerechtshof Amsterdam van 25 januari 2007 algemeen verbindend is verklaard. Enkele tienduizenden afnemers hebben deze regeling niet geaccepteerd en tijdig een opt-out-verklaring ingediend, onder wie [partij A].
4.2.
De procedures hebben geleid tot veel jurisprudentie, waaronder verschillende richtinggevende arresten van de Hoge Raad. Deze jurisprudentie is bij de gemachtigden van partijen bekend. [1] Deze jurisprudentie wordt bij de beoordeling van de vorderingen als leidraad genomen. Door partijen zijn geen (althans onvoldoende) bijzondere omstandigheden gesteld die in deze zaak een afwijking daarvan rechtvaardigen.
4.3.
Toepassing van deze maatstaven en beoordelingskaders leidt in het onderhavige geval tot de volgende conclusies:
A. er is sprake van huurkoop;
B. er is geen sprake van dwaling, misleidende reclame en/of misbruik van omstandigheden; evenmin is er sprake van (ver)nietig(baar)heid krachtens de Wck;
C. Dexia heeft haar bijzondere zorgplichten geschonden, in elk geval de waarschuwings-plicht, en daardoor onrechtmatig gehandeld;
D. [partij A] heeft schade geleden, bestaande uit betaalde termijnen en restschuld;
E. er is voldoende causaal verband aanwezig tussen de hiervoor bedoelde schade en de onrechtmatige daad van Dexia.
verjaring
4.4.
Dexia stelt dat een eventuele vordering van [partij A] inmiddels is verjaard. Dit verweer wordt niet gevolgd. In de jurisprudentie zijn bestendige oordelen te vinden voor wat betreft de stellingen en verweren van partijen die zien op de verjaring. [2] Voor zover in deze zaak geen andere, afwijkende standpunten zijn ingenomen door één van de partijen, wordt op de aan (de gemachtigden van) partijen bekende overwegingen, ook in deze zaak geoordeeld dat er geen reden is om aan te nemen dat de verweren omtrent de verjaring doel treffen.
tussenpersoon
4.5.
[partij A] heeft de overeenkomsten met Dexia afgesloten via de tussenpersoon Verzekerd Spaarplan Nederland B.V. (hierna te noemen: VSN). Tussen partijen is niet in geschil dat de tussenpersoon niet beschikte over de voor beleggingsadvieswerkzaamheden noodzakelijke vergunning. In de prejudiciële beslissing van 10 juni 2022 [3] heeft de Hoge Raad uitgelegd in welke gevallen Dexia heeft gecontracteerd in strijd met het verbod van artikel 41 NR 1999 (dan wel met het daarmee materieel overeenkomende artikel 25 NR 1995). Daarvan is volgens de Hoge Raad sprake als de afnemer een effectenleaseovereen-komst is aangegaan nadat de daarbij optredende tussenpersoon (zonder te beschikken over de daarvoor benodigde vergunning), tevens - naar Dexia wist of behoorde te weten - als financieel adviseur is opgetreden door advies te geven. Dexia stelt dat het gegeven beleg-gingsadvies naar het destijds geldende Europese recht niet vergunningplichtig was. In het vonnis van de rechtbank Overijssel van 22 juni 2021 (ECLI:NL:RBOVE:2021:2548), dat heeft geleid tot de hiervoor genoemde prejudiciële beslissing van de Hoge Raad van 10 juni 2022, heeft de rechtbank toegelicht, onder verwijzing naar een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 15 oktober 2019 (ECLI:NL:GHARL:2019:8462), dat en waarom geen sprake is van strijd met het toepasselijke Europese recht. Er is geen reden om thans anders te oordelen. De Hoge Raad heeft, zoals (de gemachtigden van) partijen bekend is, bepaald dat het moet gaan om een gepersonaliseerde aanbeveling, waarbij een aantal om-standigheden zijn genoemd, die bij de beoordeling daarvan van belang kunnen zijn. Ook indien niet wordt vastgesteld dat die omstandigheden zich voordoen, bestaat de mogelijkheid dat de tussenpersoon toch een gepersonaliseerde aanbeveling heeft gedaan als door de Hoge Raad bedoeld, namelijk een aanbeveling die is voorgesteld als geschikt voor de betrokken afnemer ook als dat onder omstandigheden als een ‘verkooppraatje’ kan worden gekarakteriseerd.
4.6.
De stelplicht en bewijslast dat de tussenpersoon [partij A] heeft geadviseerd en dat Dexia wetenschap had of behoorde te hebben van het feit dat de tussenpersoon [partij A], anders dan in algemene zin, een persoonlijk en specifiek op dit product toegesneden advies heeft verstrekt, rusten op [partij A] als de partij die zich op de rechts-gevolgen van het onrechtmatig handelen van Dexia beroept. De door [partij A] gestelde feiten en omstandigheden dienen voldoende concreet te zijn en zo mogelijk voorzien van onderbouwing. Voor zover Dexia de gestelde feiten en omstandigheden betwist, dient die betwisting eveneens voldoende gemotiveerd te zijn. Bij de beoordeling of de stellingen voldoende concreet en onderbouwd zijn en of het verweer voldoende gemotiveerd is weegt mee dat beide partijen al zeer lange tijd - in elk geval sinds de opt-out door [partij A] in 2007 - weten dat over de totstandkoming van de overeenkomsten en de afwikkeling daarvan een gerechtelijke procedure gevoerd zal (kunnen) worden, zodat van hen verlangd mag worden de voor hun procespositie relevante informatie en stukken te hebben verzameld en bewaard.
4.7.
[partij A] stelt over de feitelijke gang van zaken het volgende:
“Februari 1998.
[partij A] is voor het eerst in contact gekomen met VSN omdat zij bij Aegon heeft geïn-formeerd naar spaarmogelijkheden. [partij A] werd vervolgens doorverwezen naar een adviesbureau bij haar in de buurt te weten VSN. Vervolgens is [partij A] telefonisch
door VSN benaderd. De medewerker van VSN stelde voor om een afspraak te maken voor een huisbezoek om de financiële situatie van [partij A] door te nemen met een financieel adviseur van VSN. [partij A] heeft hiermee ingestemd. Tijdens het eerste gesprek heeft de adviseur van VSN, de heer [naam 1] (hierna te noemen: adviseur [naam 1]),
geïnformeerd naar de wensen en de financiële situatie van [partij A]. Adviseur [naam 1] heeft geïnformeerd naar het inkomen, de vaste lasten en het spaargeld van [partij A]. [partij A] werkte parttime waardoor zij niet veel pensioen opbouwde. Hierbij is ook be-sproken dat [partij A] twee keer per jaar een extra bedrag van haar werkgever ontving in de vorm van vakantiegeld en een eindejaarsuitkering. Met adviseur [naam 1] is ook ge-sproken over de wens van [partij A] om vermogen op te bouwen om haar geringe pensioen aan te vullen. Adviseur [naam 1] gaf aan dat dit mogelijk was en adviseerde [partij A] om twee Capital Effect producten van Bank Labouchere af te sluiten. [partij A] kon verspreid over twee contracten maandelijks een bedrag van ƒ 250,00 inleggen. Volgens adviseur [naam 1] zou [partij A] op deze manier aanzienlijk vermogen opbouwen, waarmee [partij A] haar pensioen zou kunnen aanvullen. VSN zou [partij A] als een service ook helpen bij haar belastingaangifte waardoor [partij A] een last minder zou hebben. [partij A] had geen ervaring met beleggen of kennis van complexe financiële producten en heeft het advies van adviseur [naam 1] opgevolgd. Adviseur [naam 1] heeft twee overeen-komsten ter ondertekening aan [partij A] voorgelegd, een overeenkomst met een maande-lijkse inleg van ƒ 152,03 en de ander met een maandelijkse inleg van ƒ 98,68. Deze overeen-komsten heeft [partij A] niet in het geding gebracht aangezien zij ten aanzien van deze twee overeenkomsten geen schade heeft geleden.
Juni 1998.
Nadat VSN de belastingaangifte voor [partij A] had verzorgd en [partij A] haar vakan-tiegeld had ontvangen heeft VSN opnieuw contact met [partij A] opgenomen. Wederom is adviseur [naam 1] naar het Huis van [partij A] gekomen. Ditmaal hield adviseur [naam 1] [partij A] voor dat zij haar spaargeld het best in nog twee Capital Effect overeenkomsten kon inbrengen. Wanneer [partij A] de inleg voor deze twee Capital Effect overeenkom-sten vooruit zou betalen zou zij niet alleen een korting krijgen op het te betalen bedrag maar ook kon zij een fiscaal voordeel genieten. Op deze wijze zou [partij A] haar doelstelling kunnen behalen. Adviseur [naam 1] adviseerde [partij A] om een bedrag van ƒ 21.000,00 van haar spaargeld in de twee Capital Effect overeenkomsten in te leggen. [partij A] vertrouwde op de deskundigheid van de adviseur en heeft het advies opgevolgd en met haar spaargeld de vooruitbetaling van twee Capital Effect overeenkomsten voldaan.
Juni 1999.
Ongeveer een jaar later nam VSN opnieuw contact op met [partij A]. De adviseur in-formeerde [partij A] dat de twee Capital Effect overeenkomsten die zij in februari 1998 had afgesloten via VSN fors in waarde waren gestegen. De adviseur adviseerde [partij A] om beide overeenkomsten te beëindigen en de opbrengst van beide overeenkomsten, en een deel van haar vermogen dat zij na de belastingaangifte had overgehouden, in twee nieuwe Capital Effect overeenkomsten in te brengen. Hoewel [partij A] een boete moest betalen voor het vroegtijdig beëindigen van de twee Capital Effect overeenkomsten die zij in februari 1998 had afgesloten via VSN, zou ze er verstandig aan doen als ze de termijnen à
ƒ 24.000,00 voor de twee nieuwe Capital Effect overeenkomsten weer voor vijf jaar vooruit zou betalen. Ter ondersteuning maakte de adviseur ook een berekening van zijn voorstel waarmee hij zijn stelling ondersteunde dat [partij A] meer dividend per jaar zou ont-vangen waardoor haar netto maandlasten omlaag zouden gaan. [partij A] vertrouwde
volledig op de adviezen van VSN. [partij A] heeft de twee Capital Effect overeenkomsten uit februari 1998 beëindigd en met de opbrengst en haar spaargeld heeft ze een vooruit-betaling van ƒ 24.000,00 voor de twee nieuwe Capital Effect overeenkomsten voldaan.
Februari 2001.
In februari 2001 is [partij A] benaderd door een andere adviseur van VSN, te weten mevrouw [naam 2] (hierna te noemen: adviseur [naam 2]). Adviseur [naam 2] is ook bij [partij A] op huisbezoek gekomen en heeft voor haar uitgeschreven welk bedrag [partij A] nog zou moeten sparen om een goede aanvulling op haar pensioen te verkrijgen. [partij A] diende hiervoor nog twee Capital Effect overeenkomsten af te sluiten en één Profit Effect overeenkomst. Adviseur [naam 2] adviseerde [partij A] om de drie producten vooruit te betalen vanuit een krediet en liet [partij A] via een prognose zien welke be-dragen zij kon ontvangen als zij deze producten zou afsluiten. Adviseur [naam 2] verwerkte dit in een financiële planning. Uit deze planning blijkt dat adviseur [naam 2] door verschillende uitbetalingen van lopende en door haar geadviseerde overeenkomsten voorzag dat [partij A] haar doelstelling zou bereiken. Door middel van een constructie die adviseur [naam 2] voorstelde zou [partij A] tegen lage maandlasten kunnen sparen om haar pensioen aan te vullen. Adviseur [naam 2] zou dit allemaal voor [partij A] in orde maken. [partij A] wist niet dat adviseur [naam 2] een lening voor haar zou aanvragen. Adviseur [naam 2] nam contact op met Nationale Nederlanden een vroeg voor [partij A] een rekening-courant op voor een maximaal bedrag van ƒ 50.100,00. Toen [partij A] vroeg waarom zij een lening moest afsluiten gaf adviseur [naam 2] aan dat dit gunstiger voor haar was, dat de lening zich snel zou terugbetalen en dat het niets was waar [partij A] zich zorgen om diende te maken. [partij A] heeft de stukken in goed vertrouwen ondertekend. Met de lening van Nationale Nederlanden kon vervolgens een bedrag van ruim ƒ 31.000,00 worden aangewend om de vooruitbetalingen van de twee nieuwe Capital Effect overeenkomsten en de vooruitbetaling van de Profit Effect overeenkomst te voldoen. [partij A] heeft het advies van adviseur [naam 2] opgevolgd. De lening bij Nationale Nederlanden is tot stand gekomen en er is voor ƒ 31.000,00 aan inleg betaald voor de twee Capital Effect overeenkomsten en de Profit Effect overeenkomst van Bank Labouchere.
De betrokken adviseurs hebben voor alle contracten telkens het aanvraagformulier voor [partij A] ingevuld en vervolgens ervoor gezorgd dat het aanvraagformulier naar Bank Labouchere werd opgestuurd. [partij A] is telkens naar het kantoor van VSN in Enschede gekomen om de voor haar opgevraagde overeenkomsten te ondertekenen. Vervolgens heeft de adviseur de overeenkomst weer teruggezonden naar Bank Labouchere. De adviseurs hebben [partij A] tijdens de gesprekken niet geïnformeerd over de specifieke risico’s. Zo hebben zij er niet op gewezen dat bij tegenvallende koersontwikkelingen de inleg geheel verloren kon gaan en er bovendien een schuld kon ontstaan uit hoofde van de effectenlease-contracten. Toen [naam 2] er in 2001 een kredietconstructie opzette om de vooruitbetalingen mee te financieren heeft [naam 2] [partij A] er ook niet op gewezen dat met deze lening de rentelasten voor de andere lening (de effectenleasecontracten) werden betaald.”
4.8.
[partij A] heeft, ter onderbouwing van haar stellingen, gewezen op de volgende stukken die in het geding zijn gebracht:
- een kopie van het aanvraagformulier Labouchere Effectenlease op naam van [partij A] van 2 juni 1998, voorzien van het (gestempelde) nummer [nummer 1], het adviseursnummer:
[nummer 10],de naam van de adviseur
[naam 1]en de naam van de tussenpersoon
VSN;
- een kopie van de overeenkomst Capital Effect op naam van [partij A] van 8 juni 1998 met contractnummer [nummer 1], voorzien van het adviseursnummer:
[nummer 10] Verzekerd Spaarplan Nederland;
- een kopie van de overeenkomst Capital Effect op naam van [partij A] van 8 juni 1998 met contractnummer [nummer 2], voorzien van het adviseursnummer:
[nummer 10] Verzekerd Spaarplan Nederland;
- een kopie van het aanvraagformulier Labouchere Effectenlease op naam van [partij A] van 10 juni 1999, voorzien van het (gestempelde) nummer [nummer 3], het adviseursnummer:
[nummer 10],de naam van de adviseur
[naam 3]en de naam van de tussenpersoon
VSN;
- een kopie van de overeenkomst Capital Effect op naam van [partij A] van 17 juni 1999 met contractnummer [nummer 3], voorzien van het adviseursnummer:
[nummer 10]-V.S.N.;
- een kopie van het aanvraagformulier Labouchere Effectenlease op naam van [partij A] van 10 juni 1999, voorzien van het (gestempelde) nummer [nummer 4], het adviseursnummer:
[nummer 10],de naam van de adviseur
[naam 3]en de naam van de tussenpersoon
VSN;
- een kopie van de overeenkomst Capital Effect op naam van [partij A] van 17 juni 1999 met contractnummer [nummer 4], voorzien van het adviseursnummer:
[nummer 10]-V.S.N.;
- een kopie van het aanvraagformulier Effectenlease op naam van [partij A] van 23 februari 2001, voorzien van het (handgeschreven) nummer [nummer 5], het adviseursnummer:
[nummer 10]en de naam van de adviseur
[naam 2];
- een kopie van de overeenkomst Capital Effect Vooruitbetaling 15 jaar op naam van [partij A] van 2 maart 2001 met contractnummer [nummer 5], voorzien van het adviseursnummer:
[nummer 10]-Verzekerd Spaarplan Nederland;
- een kopie van het aanvraagformulier Effectenlease op naam van [partij A] van 23
februari 2001, voorzien van het (handgeschreven) nummer [nummer 6], het adviseursnummer:
[nummer 10]en de naam van de adviseur
[naam 2];
- een kopie van de overeenkomst Capital Effect Vooruitbetaling 15 jaar op naam van [partij A] van 2 maart 2001 met contractnummer [nummer 6], voorzien van het adviseursnummer:
[nummer 10]-Verzekerd Spaarplan Nederland;
- een kopie van het aanvraagformulier Profit Effect op naam van [partij A] van 20 december 2000, voorzien van het (handgeschreven) nummer [nummer 7], het adviseursnummer:
[nummer 10],de namen van de adviseurs
[naam 3]/[naam 2]en het loge van de tussenpersoon
VSN;
- een kopie van de overeenkomst Profit Effect Vooruitbetaling op naam van [partij A] van 16 februari 2001 met contractnummer [nummer 7], voorzien van het adviseursnummer:
[nummer 10]-Verzekerd Spaarplan Nederland;
- een Prognose Profit Effect, met rekenvoorbeelden, opgesteld door V.S.N.;
- een kopie van een stuk zonder opschrift met berekeningen;
-een kopie van een stuk met opschrift ‘Financiële Planning ‘ ten behoeve van [partij A], opgesteld door Verzekerd Spaarplan Nederland;
- een kopie van het contract met betrekking tot een rekening-courant krediet van Nationale Nederlanden ten behoeve van [partij A], tot stand gekomen door bemiddeling van VSN Verzekerd Spaarplan Nederland;
- een uittreksel van de Kamer van Koophandel van VSN waaruit de navolgende bedrijfsomschrijving blijkt:
“Verlenen van financiële diensten, alsmede het verlenen van diensten op het gebied van assurantie, hypotheken, pensioen, onroerende zaken, reizen, sparen en leasing.”
- een screenshot van de website van VSN, zoals deze luidde op 5 april 2001, waar te lezen is:
“Als VSN zijn wij jaren actief als adviseur en bemiddelaar ten behoeve van particulieren voor tal van diensten op fiscaal gebied (…)”
en:
“Onze specialisten van de afdeling fiscale diensten zorgen ervoor dat ook uw maandelijkse inleg onbelast blijft. Bovendien kan het leasen van aandelen veel meer opbrengen dan rechtstreeks beleggen in aandelen en dat geldt zeker voor de opbrengsten van een gewone spaarrekening en spaarpolis.”
en ook:
“Voorwaarde is wel dat u belegt in eersteklas fondsen die al sinds jaren een uitstekend rendement realiseren. Vandaar dat Verzekerd Spaarplan Nederland voor u een aantal fondsen heeft geselecteerd die zichzelf steeds ruimschoots bewezen hebben. Deze fondsen bestaan uit aandelen van ABN AMRO, ING, Dordtse Petroleum (houdstermaatschappij van Koninklijke Olie), [bedrijf], Ahold, Fortis Amev.”
vervolgens:
“Verzekerd Spaarplan Nederland Heeft daarnaast verschillende pakketten voor u samengesteld die onderling verschillen in looptijd, inleg en maandlasten. Zo kunt u zelf het pakket kiezen dat op uw persoonlijke situatie is toegesneden. De pakketten staan uitgebreid beschreven onder de gelijknamige knop.”
en onder het kopje Persoonlijk advies:
“Direct Rendement Effect is slechts een van de effecten lease mogelijkheden van Bank Labouchere. Uw adviseur legt u de diverse mogelijkheden graag uit zodat u een weloverwogen keuze kunt maken.”
4.9.
Met deze feitelijke uiteenzetting en stukken heeft [partij A] voldoende onder-bouwd gesteld dat sprake is geweest van vergunningplichtige advisering. Dexia heeft de door [partij A] geschetste gang van zaken slechts in algemene termen betwist. Dexia had echter meer concreet moeten maken dat en waarom volgens haar destijds geen sprake is geweest van advisering. Zo had Dexia moeten uiteenzetten op welke wijze de overeenkom-sten in haar visie tot stand waren gekomen. Dexia heeft weliswaar erop gewezen dat zij op geen enkele wijze betrokken is geweest bij het contact tussen [partij A] en de adviseur van de tussenpersoon, maar dat kan Dexia niet baten. Voor zover Dexia daardoor in bewijsnood is, komt dat voor haar rekening en risico. Niet alleen had zij zoals hiervoor is overwogen eerder bewijs kunnen verzamelen maar daarbij komt dat Dexia destijds ervan heeft afgezien om eigen voorlichting te geven aan potentiële klanten en gebruik heeft gemaakt van deze tussenpersoon voor de afzet van haar producten. Dit terwijl het voor haar als aan toezicht onderworpen effecteninstelling verboden was om van die tussenpersoon cliënten aan te nemen aan wie adviezen waren verstrekt. Het had op haar weg gelegen om daarop controle uit te oefenen en ervoor te zorgen dat zij wel over concrete informatie beschikte over de tot-standkoming van een contract en de daarbij betrokken (medewerker van de) tussenpersoon. [4] Daarom wordt uitgegaan van de juistheid van de door [partij A] geschetste gang van zaken nu Dexia deze onvoldoende heeft weersproken. Aan bewijslevering wordt niet toegekomen.
wetenschap Dexia
4.10.
[partij A] stelt dat Dexia wist, althans behoorde te weten, dat de tussenpersoon een op de persoon van [partij A] toegesneden beleggingsadvies heeft gegeven. Dexia betwist dit. Uit diverse uitspraken volgt dat Dexia ermee bekend moet zijn geweest dat tussenpersonen op grote schaal individueel persoonlijk financieel advies gaven. [5] Hoewel in dit geval niet is gebleken dat Dexia concrete wetenschap heeft gehad van de advisering van de tussenpersoon aan [partij A], had het op de weg van Dexia gelegen om bij de totstand-koming van de overeenkomsten met [partij A], actief navraag te doen bij de tussenpersoon of de desbetreffende klant de overeenkomsten is aangegaan op advies van de tussenpersoon, om te kunnen beoordelen of zij de overeenkomsten met [partij A] kon en mocht aangaan. Dat Dexia in deze zaak enig concreet hierop gericht onderzoek heeft verricht is gesteld noch gebleken. Zij had derhalve behoren te weten dat [partij A] door de tussenpersoon is geadviseerd.
aansprakelijkheid Dexia4.11. Nu Dexia ondanks het voorgaande toch met [partij A] de overeenkomsten is aangegaan, heeft zij jegens [partij A] onrechtmatig gehandeld. Dit moet Dexia zwaar worden aangerekend. Weliswaar zijn aan [partij A] omstandigheden toerekenbaar die tot de schade hebben bijgedragen, maar vanwege de uiteenlopende ernst van de gemaakte fouten, eist de billijkheid in beginsel dat de vergoedingsplicht van Dexia geheel in stand
blijft. [6] Weliswaar kunnen er situaties zijn waarin voldoende reden is om een deel van de
schade op grond van artikel 6:101 BW voor rekening van de afnemer te doen komen, maar in dit geval zijn dergelijke feiten en omstandigheden niet aanwezig. De schade komt dan ook geheel voor rekening van Dexia.
vorderingen van [partij A]4.12. De door [partij A] gevorderde verklaringen voor recht zullen daarom worden toegewezen, in die zin dat voor recht wordt verklaard dat Dexia onrechtmatig jegens [partij A] heeft gehandeld door [partij A] als cliënt te accepteren terwijl zij behoorde te weten dat de tussenpersoon [partij A] niet alleen als klant aanbracht maar [partij A] tevens persoonlijk had geadviseerd en de tussenpersoon geen vergunning daarvoor bezat en dat Dexia gehouden is de daaruit voortvloeiende schade aan [partij A] te vergoeden.
4.13.
De als gevolg hiervan door [partij A] geleden schade kunnen partijen inmiddels berekenen. De voor vergoeding in aanmerking komende schade bestaat uit de door de afnemer betaalde inleg (termijnbetalingen en eventuele aflossingen) en het niet vergoede gedeelte van de (fictieve) restschuld. Daarnaast dient rekening gehouden te worden met te verrekenen genoten voordelen, waaronder dividenduitkeringen, fiscale voordelen en een eventueel in aanmerking te nemen batig saldo uit voorgaande overeenkomsten, één en ander volgens het door Dexia (bij conclusie van dupliek in conventie en van repliek in reconventie) overgelegde financiële overzicht. Het overzicht is door Dexia aangepast na het door [partij A] gevoerde verweer dat zij in 1999 en 2000 ongehuwd was. Dit aange-paste overzicht is door [partij A] vervolgens niet of onvoldoende gemotiveerd betwist zodat de kantonrechter uitgaat van de juistheid van dit overzicht. Aan dividenden is bij overeenkomsten I t/m VII € 7.719,26 uitgekeerd. Het fiscaal voordeel dat ziet op overeen-komsten I t/m VII bedraagt € 4.991,44. Partijen zijn het er verder over eens dat het batig saldo uit de overeenkomsten VIII en IX € 1.502,28 bedraagt. Over de reeds eerder betaalde schadevergoeding door Dexia, geldt ten aanzien van de verrekening daarvan hetgeen is overwogen in de beslissing van de Rechtbank Amsterdam van 25 november 2021 (ECLI:NL:RBAMS:2021:7910). De wettelijke rente is verschuldigd over het door Dexia te restitueren bedrag volgens de uitgangspunten als geformuleerd in HR 1 mei 2015 (ECLI:NL: HR:2015:1198) en HR 3 februari 2017 (ECLI:NL:HR:2017:164, r.o. 3.6.3).
Een vergoeding voor buitengerechtelijke kosten is niet aan de orde. Niet gebleken is dat er meer of andere werkzaamheden aan de orde zijn geweest dan die, welke genoemd zijn in het arrest van de Hoge Raad van 12 april 2019 (ECLI:NL:HR:2019:590).
4.14.
Dexia heeft voorts in het kader van de restschuld aangevoerd dat [partij A] de aandelen heeft overgenomen en dat in dat geval geen (fictieve) restschuld ontstaat, althans dat tussen het onrechtmatig handelen en deze schadepost een causaal verband ontbreekt. Hierin wordt Dexia niet gevolgd. [partij A] vordert het nadeel bestaande uit hetgeen zij bij de beëindiging van de overeenkomsten meer moest betalen dan de waarde van de aandelen bij overname daarvan teneinde de verschuldigde restant hoofdsom te voldoen. Anders dan Dexia betoogt, is dit nadeel een nadelig financieel gevolg van het aangaan van de overeenkomst. Dat [partij A] niet gekozen heeft voor de verkoop van de aandelen onder verrekening van de verkoopopbrengst met de restant hoofdsom, maar voor uitlevering van de aandelen tegen aflossing van de restant hoofdsom, maakt het causaal verband niet anders.
4.15.
Gelet op het voorgaande behoeven de andere door [partij A] aangevoerde gronden geen nadere bespreking.
de voorwaardelijke vordering van [partij A]
4.16.
[partij A] vordert Dexia ex artikel 843a Rv te veroordelen om haar een afschrift te
verstrekken van de aanvraagformulieren en de ondertekende overeenkomsten behorende bij de effectenleaseovereenkomsten. Uit het voorgaande volgt dat [partij A] in het gelijk zal worden gesteld. [partij A] heeft dan ook geen belang meer bij afgifte in deze procedure, zodat de vordering zal worden afgewezen.
proceskosten
4.17.
Nu Dexia grotendeels in het ongelijk gesteld wordt zal zij worden veroordeeld in de proceskosten, zoals hierna te melden.
4.18.
De gevorderde nakosten zullen worden vastgesteld op € 132,00 en voorwaardelijk worden toegewezen, voor zover nakosten gemaakt zullen worden en Dexia niet vrijwillig binnen veertien dagen na aanschrijving van [partij A] aan de veroordeling in het vonnis heeft voldaan.
4.19.
De gevorderde rente over de proces-en nakosten zal als na te melden worden toegewezen.
In reconventie
4.20.
In reconventie vordert Dexia voor recht te verklaren, dat Dexia met betrekking tot de overeenkomsten met nummers [nummer 8], [nummer 9], [nummer 2], [nummer 1], [nummer 3], [nummer 4], [nummer 5], [nummer 6] en [nummer 7] aan al haar verplichtingen heeft voldaan en niets meer aan [partij A] verschuldigd is. Gelet op de beoordeling in conventie worden de vorderingen van Dexia met betrekking tot de overeenkomsten met nummers [nummer 2], [nummer 1], [nummer 3], [nummer 4], [nummer 5], [nummer 6] en [nummer 7] afgewezen. Met be-trekking tot de overeenkomsten met nummers [nummer 8] en [nummer 9] heeft [partij A] gesteld dat deze niet verlieslatend zijn geweest en zij geen schade heeft geleden. Een en ander leidt ertoe dat de vordering in reconventie van Dexia ten aanzien van de overeen- komsten met nummers [nummer 8] en [nummer 9] als onvoldoende weersproken moet worden toegewezen.
proceskosten
4.21.
Gelet op de uitkomst van de procedure bestaat aanleiding voor compensatie van de proceskosten.

5.Beslissing

De kantonrechter
in conventie
5.1.
verklaart voor recht dat Dexia onrechtmatig jegens [partij A] heeft gehandeld door [partij A] als cliënt te accepteren terwijl zij behoorde te weten dat de tussenpersoon [partij A] niet alleen als klant aanbracht maar [partij A] tevens persoonlijk had geadviseerd en de tussenpersoon geen vergunning daarvoor bezat en dat Dexia gehouden is de hieruit voortvloeiende schade aan [partij A] te vergoeden;
5.2.
veroordeelt Dexia om aan [partij A] te betalen de schade, vermeerderd met de wettelijke rente daarover zoals weergegeven in r.o. 4.13.;
5.3.
veroordeelt Dexia in de kosten van deze procedure, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de vijftiende dag na aanschrijving tot de voldoening, aan de zijde van [partij A] tot op heden vastgesteld op:
a. kosten dagvaarding € 125,03
b. griffierecht € 693,00
c. salaris gemachtigde € 660,00;
5.4.
veroordeelt Dexia, onder de voorwaarde dat deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving door [partij A] volledig aan dit vonnis voldoet, in de na dit vonnis ontstane kosten, vastgesteld op € 132,00 aan salaris gemachtigde, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de vijftiende dag na aanschrijving tot voldoening aan dit vonnis, alsmede te vermeer-deren, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van betekening van het vonnis, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf de vijftiende dag na betekening van dit vonnis;
5.5.
verklaart de veroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
5.6.
wijst het meer of anders gevorderde af;
in reconventie
5.7.
verklaart voor recht dat Dexia met betrekking tot de tussen haar en [partij A] gesloten overeenkomsten met nummers [nummer 8] en [nummer 9] aan al haar verplichtingen heeft voldaan en niets meer [partij A] verschuldigd is;
5.8.
compenseert de proceskosten, zodanig dat iedere partij met de eigen kosten belast
blijft;
5.9.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Aldus gewezen door mr. W.A. Swildens, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 12 oktober 2023 in tegenwoordigheid van de griffier.
typ: JS
coll: FB

Voetnoten

1.In het bijzonder gaat het om de arresten van de Hoge Raad van 28 maart 2008 (ECLI:NL:HR:2008:BC2837), 5 juni 2009 (ECLI:NL:HR:2009:BH 2815), 29 april 2011 (ECLI:NL:HR:2011:BP4003), 3 februari 2017 (ECLI:NL:HR: 2017:164) en 12 april 2019 (ECLI:NL:HR:2019:590) en de arresten van het gerechtshof Amsterdam van 1 december 2009 (ECLI:NL: GHAMS:2009:BK4981) en 1 april 2014 (ECLI:NL:GHAMS:2014:1135).
2.zie onder meer gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 3 november 2020 ECLI:NL:GHARL:2020:8992, gerechtshof Amsterdam, 25 januari 2021, ECLI:NL:GHAMS:2021:1462 en gerechtshof Den Bosch 10 januari 2023, ECLI:NL:GHSHE:2023:23.
3.Hoge Raad 10 juni 2022, ECLI :NL:HR:2022:862.
4.Vergelijk gerechtshof Arnhem Leeuwarden 16 mei 2023 ECLI:NL:GHARL:2023:4177.
5.Zie bijvoorbeeld Hoge Raad 9 juni 2023, ECLI:NL:HR:2023:882.
6.Hoge Raad 2 september 2016, ECLI:NL:HR:2016:2012 r.o. 5.6 en 5.7. Deze lijn is nadien bevestigd in de arresten van de Hoge Raad van 12 oktober 2018, ECLI:NL:HR:2018:1935, en van 10 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:862.