Uitspraak
RECHTBANK Overijssel
1.De procedure
- de conclusie van antwoord,
- de brief van 28 juni 2023 waarin een mondelinge behandeling is bepaald,
mr. Sanderink en zijn zus, en de gemeente vertegenwoordigd door haar advocaten, zijn verschenen. Partijen hebben hun standpunten toegelicht, [eiser] mede aan de hand van een pleitnota en een namens hem door zijn zus voorgelezen en overgelegde verklaring. De griffier heeft aantekeningen van de mondelinge behandeling gemaakt.
2.Samenvatting
mei 2017, bij besluit van 7 juni 2017 een omgevingsvergunning heeft verleend.
2.2. De rechtbank is van oordeel dat de vorderingen van [eiser] niet zijn verjaard, maar dat zij om andere redenen moeten worden afgewezen. Het besluit van 13 februari 2017 heeft formele rechtskracht en er is geen reden om hierop in dit geval een uitzondering aan te nemen. Het gevolg hiervan is dat het primaire besluit ook rechtmatig is. Het antwoord op de vraag of het besluit van 21 juni 2016 al dan niet onrechtmatig is, kan in het midden blijven, omdat het (voor rechtmatig gehouden) besluit van 13 februari 2017 een beslissing bevat die voor [eiser] tot hetzelfde rechtsgevolg leidde als het besluit van 21 juni 2016. Dit laatste besluit heeft dan ook niet tot schade geleid. Een en ander leidt tot de conclusie dat de vordering tot schadevergoeding moet worden afgewezen. De gevorderde verklaring voor recht wordt eveneens afgewezen, omdat [eiser] in het licht van het voorgaande, niet (voldoende) heeft toegelicht welke belang hij heeft bij de enkele toewijzing van de verklaring voor recht. De beslissing zal hierna (verder) worden toegelicht.
3.De feiten
30 juni 2014 het voorbereidingsbesluit “Stadscentrum 2014” vastgesteld. Dit voorbereidingsbesluit is op 3 oktober 2014 in werking getreden.
3 oktober 2015 in werking is getreden. In artikel 1, onder a, van de Regels bij Voorbereidingsbesluit is aangegeven dat het is verboden het gebruik van de in dit besluit begrepen gronden of bouwwerken te wijzigen. In artikel 1, onder c, sub 2, van voormelde Regels is bepaald dat het college bij een omgevingsvergunning kan afwijken van het onder a genoemde verbod voor het realiseren van ruimtelijke ontwikkelingen ter uitvoering van het Actieprogramma Binnenstad of de Verdiepingsslag detailhandels- en horecabeleid Binnenstad.
Ontwikkelingskader) geeft aan dat het pand in een horecaconsolidatiegebied ligt, hetgeen wil zeggen dat er geen extra ruimte is voor horeca bovenop de ruimte die het vigerende bestemmingsplan al biedt. Uit bijlage B van de bestemmingsplanvoorschriften “Stadscentrum 2006” volgt dat de Marktstraat bij de gevel van de Korte Hengelosestraat hoort. Van deze gevellengte mag maximaal 10 procent gebruikt worden voor horeca. Omdat de 10 procent voor deze gevellengte is benut, is afwijken op grond van het Ontwikkelingskader niet mogelijk. De vastgestelde “Verdiepingsslag Binnenstad 2013-2025” (hierna:
Verdiepingsslag) biedt de mogelijkheid om van het bestemmingsplan af te wijken. Uit de Verdiepingsslag volgt dat het pand aan de Marktstraat is gelegen in het “Gemengd creatieve milieu”, waarvoor een “nader uit te werken percentage van 10-20 procent per straatdeel” geldt. Ook indien ervan wordt uitgegaan dat het percentage voor de gevellengte zal worden verruimd naar 20, zal dit voor de aanvraag geen verschil maken omdat ook het maximum percentage van 20 al is bereikt. Omdat het college niet door verlening van de omgevingsvergunning voor horeca-activiteiten voor het pand een ongewenste activiteit wil ontwikkelen dat niet met het nieuwe bestemmingsplan en de beleidsstukken strookt, wordt geen gebruik gemaakt van de afwijkingsbevoegdheid.
4.Het geschil
24 september 2015 aangevraagde omgevingsvergunning bij besluiten van 15 december 2015, 21 juni 2016 en 13 februari 2017 te weigeren in plaats van deze reeds bij het besluit van 15 december 2015 te verlenen;
5.De beoordeling
4 november 2022 een stuitingshandeling plaatsgevonden. In de hiervoor vermelde brief van 22 december 2020, meer in het bijzonder in het (op pagina 2 beginnend) “Verzoek om schadevergoeding” is namens [eiser] een beroep gedaan op artikel 6:162 BW en is de gemeente aansprakelijk gesteld voor de als gevolg hiervan ontstane schade. In deze brief/het verzoek worden van de zijde van [eiser] uitgebreid de redenen omschreven op grond waarvan er in zijn ogen sprake is van een onrechtmatige overheidsdaad. Tevens wordt kenbaar gemaakt dat [eiser] aanspraak maakt op een schadevergoeding ter hoogte van een bedrag van
€ 1.000.000,-. De gemeente wordt verzocht dit bedrag toe te wijzen. Naar het oordeel van de rechtbank was het de gemeente daarom duidelijk (althans had het duidelijk moeten zijn) dat [eiser] hiermee beoogde aan te geven dat hij aanspraak bleef maken op een schadevergoeding ook als de verjaringstermijn zou zijn verlopen en dus de verjaringstermijn van de vordering tot vergoeding van de schade die hij op grond van onrechtmatige overheidsdaad had geleden te stuiten. Het was voor de gemeente ook voldoende duidelijk welke verwijten haar werden gemaakt. Daarmee was het voor de gemeente duidelijk welke feiten aanleiding gaven tot het instellen van de vorderingen en op welke juridische grondslag(en) die vorderingen werden gebaseerd. Gezien deze context voldoet de brief/het verzoek van 22 december 2020 aan de vereisten die artikel 3:317 lid 1 BW aan een geldige stuiting stelt. In dit kader kan er ook niet aan voorbij worden gegaan dat de gemeente bij brief van 28 maart 2022 heeft gereageerd op de brief van 22 december 2020. Uit de inhoud van deze brief blijkt dat de gemeente de brief van 22 december 2020 ook heeft opgevat als een aansprakelijkstelling en dat zij uitgebreid is ingegaan op de grondslagen waarop [eiser] zijn verzoek tot schadevergoeding baseert.
21 juni 2016 en 13 februari 2017 onrechtmatig zijn. [eiser] stelt dat dit het geval is, omdat het besluit van 15 december 2015 is herroepen en het besluit van 21 juni 2016 is vernietigd op de grond dat deze besluiten onrechtmatig waren. Het besluit van 13 februari 2017 heeft weliswaar formele rechtskracht, maar volgens [eiser] is er sprake van een uitzonderings-situatie, zodat dit besluit in rechte niet voor rechtmatig kan worden gehouden.
13 februari 2017, waarbij hem een omgevingsvergunning is geweigerd, heeft ingetrokken. Daarmee is dit besluit in de bestuursrechtelijke procedure onherroepelijk komen vast te staan en is er dus in beginsel sprake van formele rechtskracht.