ECLI:NL:RBOVE:2024:673

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
1 februari 2024
Publicatiedatum
8 februari 2024
Zaaknummer
10017602 EL 22-47
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Effectenleasezaak met Dexia Nederland B.V. en eisende partij in conventie

In deze zaak, die zich afspeelt in de context van effectenleaseovereenkomsten, heeft de kantonrechter van de Rechtbank Overijssel op 1 februari 2024 uitspraak gedaan. De eisende partij, aangeduid als [partij A], heeft Dexia Nederland B.V. aangeklaagd wegens onrechtmatig handelen. De procedure begon met een dagvaarding op 21 juli 2022, gevolgd door verschillende conclusies van antwoord en repliek. De kern van de zaak draait om de vraag of Dexia onrechtmatig heeft gehandeld door [partij A] als cliënt te accepteren, terwijl de tussenpersoon, Amsterdams Financieel Advies Bureau B.V. (AFAB), geen vergunning had voor het geven van financieel advies. De kantonrechter heeft vastgesteld dat Dexia haar zorgplicht heeft geschonden en dat er een causaal verband bestaat tussen de schade van [partij A] en het onrechtmatig handelen van Dexia. De rechter heeft geoordeeld dat [partij A] recht heeft op schadevergoeding, die bestaat uit de betaalde inleg en niet vergoede restschuld, vermeerderd met wettelijke rente. Dexia is veroordeeld in de proceskosten, die zijn begroot op € 1.495,03. De vorderingen van Dexia in reconventie zijn afgewezen. De uitspraak is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK OVERIJSSEL
Zittingsplaats Enschede
Zaaknummer: 10017602 EL 22-47
vonnis van de kantonrechter van 1 februari 2024
in de zaak van
[partij A],
wonende te [woonplaats],
eisende partij in conventie,
verwerende partij in reconventie,
gemachtigde: mr. G. van Dijk, Leaseproces,
tegen
de besloten vennootschap DEXIA NEDERLAND B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in reconventie,
gemachtigde: USG Legal Professionals.
Partijen worden hierna [partij A] en Dexia genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 21 juli 2022;
  • de conclusie van antwoord in conventie en van eis in reconventie;
  • de conclusie van repliek in conventie en van antwoord in reconventie;
  • de conclusie van dupliek in conventie en van repliek in reconventie;
  • de conclusie van dupliek in reconventie, tevens akte uitlaten producties.
1.2.
Ten slotte is partijen meegedeeld dat vonnis wordt gewezen.

2.2. De feiten

2.1.
[partij A] heeft de volgende leaseovereenkomsten ondertekend waarop hij als lessee stond vermeld, met als wederpartij (de rechtsvoorgangster van) Dexia:
Nr.
Contractnr.
Datum
Naam overeenkomst
I.
[nummer 1]
30-01-2001
Capital Effect
II.
[nummer 2]
31-10-2001
Capital Effect
2.2.
Dexia heeft met betrekking tot de overeenkomsten eindafrekeningen opgesteld met het volgende resultaat:
Nr.
Datum eindafrekening
Resultaat
Betaald
I.
12-07-2005
- € 2.952,55
Nee.
II.
12-07-2005
- € 1.480,95
€ 134,68, door middel van verrekening met diverse dividendopbrengsten.
2.3.
Volgens opgave van Dexia heeft [partij A] op grond van de overeenkomsten – al dan niet bij wijze van vooruitbetaling – een bedrag van € 5.755,60 aan maandtermijnen aan Dexia betaald. Volgens die opgave heeft [partij A] verder € 341,96 aan dividenden ontvangen en € 334,71 aan fiscaal voordeel genoten.
2.4.
De gemachtigde van [partij A], Leaseproces, heeft bij brief van 13 september 2006 de nietigheid, vernietiging, dan wel ontbinding van de overeenkomsten ingeroepen op grond van misbruik van omstandigheden, wanprestatie, dwaling, onrechtmatige daad en/of misleidende reclame. Tevens wordt het recht voorbehouden daartoe ook andere gronden nog aan te voeren.

3.De vordering en het verweer in conventie en in reconventie

3.1.
[partij A] vordert (samengevat) dat de kantonrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
- voorwaardelijk:
 Dexia ex artikel 843a Rv te veroordelen om [partij A] een afschrift te verstrekken van de aanvraagformulieren en de ondertekende overeenkomsten van de onderhavige effectenleaseovereenkomsten,
- onvoorwaardelijk:
 voor recht zal verklaren dat Dexia onrechtmatig heeft gehandeld jegens [partij A] en/of toerekenbaar is tekort geschoten,
 voor recht zal verklaren dat [partij A] schade heeft geleden als gevolg van het onrechtmatig handelen van Dexia en Dexia gehouden is die schade te vergoeden,
 Dexia zal veroordelen tot voldoening aan [partij A] van al datgene dat [partij A] aan Dexia heeft betaald onder de overeenkomsten, vermeerderd met de wettelijke rente daarover,
 voor recht zal verklaren dat [partij A] de door Dexia gevorderde restschuld niet verschuldigd is,
 Dexia zal veroordelen tot betaling van de buitengerechtelijke kosten van [partij A], met rente,
 Dexia zal veroordelen in de proceskosten en de nakosten, met rente.
3.2.
Dexia voert verweer tegen de vorderingen. Het verweer mondt uit in een tegenvordering, waarbij Dexia vordert (samengevat) dat de kantonrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad voor zover de wet dat toelaat:
 [partij A] zal veroordelen tot betaling van een bedrag van € 1.343,15, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 22 juli 2005,
 voor recht zal verklaren dat Dexia met betrekking tot de tussen haar en [partij A] gesloten overeenkomsten met nummers [nummer 1] en [nummer 2] aan al haar verplichtingen heeft voldaan en derhalve niets meer aan [partij A] verschuldigd is,
 [partij A] zal veroordelen in de proceskosten.
3.3.
Op de stellingen en verweren van partijen zal voor zover nodig hierna nader worden ingegaan.

4.Beoordeling van de vorderingen in conventie en in reconventiealgemeen4.1. Het gaat in deze zaak om een financieel product dat tussen 1990 en 2003 in Nederland ongeveer één miljoen keer is verkocht, namelijk een effectenleaseovereenkomst. Kenmerk van dit product is, dat de afnemer van het product met geleend geld belegt. Na het instorten van de aandelenmarkt zijn vele afnemers geconfronteerd met restschulden en andere verliezen. In de afgelopen 15 à 20 jaar zijn in Nederland hierover duizenden procedures gevoerd, waarbij Dexia vaak één van de procespartijen was. Door belangenbehartigers van afnemers en vertegenwoordigers van aanbieders van deze producten is, in het kader van de WCAM, een regeling getroffen, die bij beschikking van het Gerechtshof Amsterdam van 25 januari 2007 algemeen verbindend is verklaard. Enkele tienduizenden afnemers hebben deze regeling niet geaccepteerd en tijdig een opt-out-verklaring ingediend, onder wie [partij A].

4.2.
De procedures hebben geleid tot veel jurisprudentie, waaronder verschillende richtinggevende arresten van de Hoge Raad. Deze jurisprudentie is bij de gemachtigden van partijen bekend. [1] Deze jurisprudentie wordt bij de beoordeling van de vorderingen als leidraad genomen. Door partijen zijn geen (althans onvoldoende) bijzondere omstandigheden gesteld die in deze zaak een afwijking daarvan rechtvaardigen.
4.3.
Toepassing van deze jurisprudentie leidt in het onderhavige geval tot de volgende conclusies:
er is sprake van huurkoop;
er is geen sprake van dwaling, misleidende reclame en/of misbruik van omstandigheden; evenmin is er sprake van (ver)nietig(baar)heid krachtens de Wck;
Dexia heeft haar bijzondere zorgplichten geschonden, in elk geval de waarschuwingsplicht, en daardoor onrechtmatig gehandeld;
[partij A] heeft schade geleden, bestaande uit betaalde termijnen en restschuld;
er is voldoende causaal verband aanwezig tussen de hiervoor bedoelde schade en de onrechtmatige daad van Dexia.
verjaring4.4. Dexia stelt dat een eventuele vordering van [partij A] inmiddels is verjaard. Dit verweer wordt niet gevolgd. In de jurisprudentie zijn bestendige oordelen te vinden voor wat betreft de stellingen en verweren van partijen die zien op de verjaring. [2] Voor zover in deze zaak geen andere, afwijkende standpunten zijn ingenomen door één van de partijen, wordt op de aan (de gemachtigden van) partijen bekende overwegingen, ook in deze zaak geoordeeld dat er geen reden is om aan te nemen dat de verweren omtrent de verjaring doel treffen.
tussenpersoon
4.5.
[partij A] heeft de overeenkomsten met Dexia afgesloten via de tussenpersoon Amsterdams Financieel Advies Bureau B.V. (hierna: AFAB). Tussen partijen is niet in geschil dat de tussenpersoon niet beschikte over de voor beleggingsadvieswerkzaamheden noodzakelijke vergunning. In de prejudiciële beslissing van 10 juni 2022 [3] heeft de Hoge Raad uitgelegd in welke gevallen Dexia heeft gecontracteerd in strijd met het verbod van artikel 41 NR 1999 (dan wel met het daarmee materieel overeenkomende artikel 25 NR 1995). Daarvan is volgens de Hoge Raad sprake als de afnemer een effectenleaseovereenkomst is aangegaan nadat de daarbij optredende tussenpersoon (zonder te beschikken over de daarvoor benodigde vergunning), tevens – naar Dexia wist of behoorde te weten – als financieel adviseur is opgetreden door advies te geven. Dexia stelt dat het gegeven beleggingsadvies naar het destijds geldende Europese recht niet vergunningplichtig was. In het vonnis van de rechtbank Overijssel van 22 juni 2021 (ECLI:NL:RBOVE:2021:2548), dat heeft geleid tot de hiervoor genoemde prejudiciële beslissing van de Hoge Raad van 10 juni 2022, heeft de rechtbank toegelicht, onder verwijzing naar een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 15 oktober 2019 (ECLI:NL:GHARL:2019:8462), dat en waarom geen sprake is van strijd met het toepasselijke Europese recht. Er is geen reden om thans anders te oordelen. De Hoge Raad heeft, zoals (de gemachtigden van) partijen bekend is, bepaald dat het moet gaan om een gepersonaliseerde aanbeveling, waarbij een aantal omstandigheden zijn genoemd, die bij de beoordeling daarvan van belang kunnen zijn. Ook indien niet wordt vastgesteld dat die omstandigheden zich voordoen, bestaat de mogelijkheid dat de tussenpersoon toch een gepersonaliseerde aanbeveling heeft gedaan als door de Hoge Raad bedoeld, namelijk een aanbeveling die is voorgesteld als geschikt voor de betrokken afnemer ook als dat onder omstandigheden als een ‘verkooppraatje’ kan worden gekarakteriseerd.
4.6.
De stelplicht en bewijslast dat de tussenpersoon [partij A] heeft geadviseerd en dat Dexia wetenschap had of behoorde te hebben van het feit dat de tussenpersoon [partij A], anders dan in algemene zin, een persoonlijk en specifiek op dit product toegesneden advies heeft verstrekt, rusten op [partij A] als de partij die zich op de rechtsgevolgen van het onrechtmatig handelen van Dexia beroept. De door [partij A] gestelde feiten en omstandigheden dienen voldoende concreet te zijn en zo mogelijk voorzien van onderbouwing. Voor zover Dexia de gestelde feiten en omstandigheden betwist, dient die betwisting eveneens voldoende gemotiveerd te zijn.
Bij de beoordeling of de stellingen voldoende concreet en onderbouwd zijn en of het verweer voldoende gemotiveerd is weegt mee dat beide partijen al zeer lange tijd – in elk geval sinds de opt-out door [partij A] in 2007 – weten dat over de totstandkoming van de overeenkomsten en de afwikkeling daarvan een gerechtelijke procedure gevoerd zal (kunnen) worden, zodat van hen verlangd mag worden de voor hun procespositie relevante informatie en stukken te hebben verzameld en bewaard.
4.7.
[partij A] stelt over de feitelijke gang van zaken het volgende:
[partij A] heeft in januari 2001 contact opgenomen met AFAB naar aanleiding van een advertentie. [partij A] had namelijk geld nodig om een nieuwe auto te kopen, omdat hij zijn auto total loss had gereden. De medewerker van AFAB stelde voor om een adviesgesprek bij [partij A] thuis in te plannen met een financieel adviseur van AFAB, [naam] (hierna: de adviseur). Bij het adviesgesprek was de echtgenote van [partij A] aanwezig. De adviseur heeft zijn visitekaartje tijdens het huisbezoek overhandigd aan [partij A]. Tijdens het adviesgesprek heeft de adviseur geïnformeerd naar de financiële situatie, gezinssituatie en financiële wensen van [partij A]. Zo is het inkomen besproken en heeft [partij A] aangegeven dat hij geld nodig had om een nieuwe auto te kopen. De adviseur gaf aan dat dit mogelijk was en adviseerde [partij A] om een krediet af te sluiten en een Capital Effect overeenkomst bij Bank Labouchere af te sluiten. Volgens de adviseur kon [partij A] op deze manier een nieuwe auto kopen en met de opbrengst uit het Capital Effect het krediet in één keer aflossen na vijf jaar. De adviseur adviseerde [partij A] om een Capital Effect overeenkomst af te sluiten met een maandelijkse inleg van ongeveer NLG 200,-. Daarnaast adviseerde de adviseur om een krediet af te sluiten en een overlijdensrisicoverzekering bij Cardif. Naar aanleiding van het adviesgesprek heeft de adviseur de kredietregeling in een brief opgesteld en per post naar [partij A] toegezonden. In de kredietregeling beschrijft de adviseur een spaarkredietovereenkomst. Door de dividendontvangsten uit de Capital Effect overeenkomst van NLG 82,84 zou de netto inleg slechts NLG 117,16 per maand bedragen. Na vijf jaar zou er een bedrag van NLG 32.500,- uit de overeenkomst komen waarmee [partij A] het krediet kon aflossen en er nog een mooi bedrag zou overblijven. De adviseur heeft zijn advies kracht bijgezet door middel van een prognosevoorbeeld en een brochure, die hij tezamen met de kredietregeling naar [partij A] heeft opgestuurd. Hiermee werd aangetoond dat er een bedrag van € 74.728,67 uit de overeenkomst zou komen na vijftien jaar. De adviseur heeft de rendementen zeer rooskleurig aan [partij A] c.s. voorgeschoteld. Er is geenszins rekening gehouden met minder hoge of zelfs negatieve rendementen, en over tegenvallende resultaten is in het geheel niet gesproken. De adviseur heeft [partij A] niet geïnformeerd over de specifieke risico's. Zo heeft hij er niet op gewezen dat met de inleg de rentelasten voor een lening (de effectenleaseovereenkomst) werden betaald en dat bij tegenvallende koersontwikkelingen, de inleg geheel verloren kon gaan, het krediet niet kon worden afgelost en er bovendien een schuld kon ontstaan uit hoofde van de effectenleaseovereenkomst. Als [partij A] had geweten van de risico's, had hij deze overeenkomst niet afgesloten. [partij A] had geen ervaring met beleggen en geen kennis van complexe financiële producten. [partij A] vertrouwde volledig op de deskundigheid van de adviseur en heeft het advies opgevolgd. De adviseur heeft het aanvraagformulier ingevuld en door [partij A] laten ondertekenen. Vervolgens heeft de adviseur de overeenkomst per post naar [partij A] toegezonden.
In oktober 2001 heeft [partij A] opnieuw contact gezocht met de adviseur van AFAB. In het telefoongesprek heeft de adviseur geïnformeerd naar de financiële situatie en wensen van [partij A]. [partij A] gaf aan dat hij geen vaste baan had en dat hij geld nodig had om een aantal rekeningen te kunnen betalen. De adviseur gaf aan dat het mogelijk was en adviseerde [partij A] om een krediet af te sluiten van NLG 9.000,- bij Finata Bank en een Capital Effect overeenkomst af te sluiten. Volgens de adviseur kon [partij A] op deze manier een eerder krediet aflossen en met de opbrengst uit het Capital Effect het krediet bij Finata Bank na vijf jaar in één keer kon aflossen. Daarnaast adviseerde de adviseur om een arbeidsongeschiktheidsverzekering en een onvrijwillige werkloosheidsverzekering af te sluiten bij Cardif. Naar aanleiding van het adviesgesprek heeft de adviseur de kredietregeling opgesteld en per post naar [partij A] toegezonden. In de kredietregeling beschrijft de adviseur een spaarkredietconstructie. Door de dividendontvangsten uit de Capital Effect overeenkomst van NLG 41,44 zou de netto inleg slechts NLG 58,56 bedragen. Na vijf jaar zou [partij A] het krediet kunnen aflossen en zou er nog een bedrag van ongeveer NLG 6.000,- zou overblijven. De adviseur zette zijn advies kracht bij door middel van een prognoseberekening en een brochure, die hij tezamen met de kredietregeling naar [partij A] heeft toegezonden. De adviseur heeft de rendementen zeer rooskleurig aan [partij A] c.s. voorgeschoteld. Er is geenszins rekening gehouden met minder hoge of zelfs negatieve rendementen, en over tegenvallende resultaten is in het geheel niet gesproken. De adviseur heeft [partij A] niet geïnformeerd over de specifieke risico's. Zo heeft hij er niet op gewezen dat met de inleg de rentelasten voor een lening (de effectenleaseovereenkomst) werden betaald en dat bij tegenvallende koersontwikkelingen, de inleg geheel verloren kon gaan en er bovendien een schuld kon ontstaan uit hoofde van de effectenleaseovereenkomst. Als [partij A] had geweten van de risico's, had hij deze overeenkomst niet afgesloten. [partij A] had geen kennis van complexe financiële producten. [partij A] vertrouwde volledig op de deskundigheid van de adviseur en heeft het advies opgevolgd. De adviseur heeft het aanvraagformulier ingevuld en door [partij A] laten ondertekenen. Vervolgens heeft de adviseur de overeenkomst per post naar [partij A] toegezonden.
4.8.
[partij A] heeft, ter onderbouwing van zijn stellingen, gewezen op de volgende stukken die in het geding zijn gebracht:
- een kopie van een brief van 23 januari 2001 van AFAB aan [partij A], betreffende een kredietregeling, waarin gerefereerd wordt naar ‘onze plezierige gesprekken’ en vermeld wordt dat het zeer aantrekkelijk is het krediet af te lossen met het Capital Effect product van (de rechtsvoorganger van) Dexia,
- een kopie van het aanvraagformulier van 23 januari 2001 op naam van [partij A], betreffende het Capital Effect product met een maandbetaling van NLG 200,-, waarop de gegevens van [partij A] zijn ingevuld, onder vermelding van ‘Amsterdams Financieel Advies Bureau B.V.’ bij ‘Kantoor’ en ‘Amsterdam’ bij ‘Plaats’, voorzien van het adviseursnummer:
[nummer 3],
- een kopie van de overeenkomst van 30 januari 2001 met contractnummer [nummer 1] op naam van [partij A], genaamd ‘Capital Effect Maandbetaling’, voorzien van het adviseursnummer:
[nummer 3]-Amsterdams Financieel Advies Bureau B.V.,
- een kopie van een visitekaartje voorzien van het logo van AFAB, waarop vermeld staat:
[naam]. Financieel Adviseur,
- een kopie van een algemene brochure omtrent het Capital Effect product,
- een kopie van een op 23 januari 2001 afgesloten verzekeringsovereenkomst tussen Cardif en [partij A], waarop AFAB vermeld staat,
- een kopie van een kredietovereenkomst van 23 oktober 2001 tussen Finata Bank N.V. en [partij A], waarop vermeld staat:
Dit contract kwam tot stand via: (…). en bemiddeling van: AFAB Geldservice B.V. (…)., voorzien van bijgevoegde afrekeningsnota,
- een kopie van een brief van 24 oktober 2001 van AFAB aan [partij A], betreffende een kredietregeling, waarin gerefereerd wordt naar ‘onze plezierige gesprekken’ en vermeld wordt dat het zeer aantrekkelijk is het krediet af te lossen met het Capital Effect product van (de rechtsvoorganger van) Dexia, voorzien van een prognose van het Capital Effect product,
- een kopie van het aanvraagformulier van 24 oktober 2001 op naam van [partij A], betreffende het Capital Effect product met een maandbetaling van NLG 100,-, waarop de gegevens van [partij A] zijn ingevuld, onder vermelding van ‘AFAB Geldservice B.V.’ bij ‘Kantoor’, voorzien van het adviseursnummer:
[nummer 3],
- een kopie van een verzekeringsovereenkomst van 24 oktober 2001 tussen Cardif en [partij A], betreffende een arbeidsongeschiktheid- en onvrijwillige werkloosheidsverzekering, voorzien van het logo van AFAB (Geldservice),
- een kopie van de overeenkomst van 31 oktober 2001 met contractnummer [nummer 2] op naam van [partij A], genaamd ‘Capital Effect Maandbetaling 20 jaar’, voorzien van het adviseursnummer:
[nummer 3]-Amsterdams Financieel Advies Bureau B.V.,
- een kopie van een uittreksel van de Kamer van Koophandel van 4 oktober 2016 van AFAB Geldservice B.V., waarvan Amsterdams Financieel Advies Bureau B.V. een (oude) statutaire naam is, waarop onder ‘bedrijfsomschrijving’ ten tijde van het aangaan van de overeenkomsten vermeld staat:
Bemiddeling in consumptieve kredieten, alsmede
in verzekeringen, hypotheken en spaarvormen.
- tekst van de website van AFAB waarin onder meer staat:
‘Wij bieden tientallen vormen geldleningen en hypotheken aan. Aangezien wij ervan uit
gaan dat U wel leukere bezigheden of hobby’s heeft dan alle vormen naast elkaar te zetten
en de goedkoopste oplossing in Uw situatie helemaal zelf uit te zoeken, nemen onze
deskundige adviseurs U dit graag uit handen.
Onze adviseurs doen U namelijk graag een op maat gesneden aanbieding en berekenen,
afhankelijk van Uw persoonlijke situatie, wat voor U de voordeligste vorm is!’.
4.9.
Met deze feitelijke uiteenzetting en stukken heeft [partij A] voldoende onderbouwd gesteld dat sprake is geweest van vergunningplichtige advisering. Dexia heeft de door [partij A] geschetste gang van zaken slechts in algemene termen betwist. Dexia had echter meer concreet moeten maken dat en waarom volgens haar destijds geen sprake is geweest van advisering. Zo had Dexia moeten uiteenzetten op welke wijze de overeenkomsten in haar visie tot stand waren gekomen. Dexia heeft weliswaar erop gewezen dat zij op geen enkele wijze betrokken is geweest bij het contact tussen [partij A] en de adviseur van de tussenpersoon, maar dat kan Dexia niet baten. Voor zover Dexia daardoor in bewijsnood is, komt dat voor haar rekening en risico. Niet alleen had zij zoals hiervoor is overwogen eerder bewijs kunnen verzamelen maar daarbij komt dat Dexia destijds ervan heeft afgezien om eigen voorlichting te geven aan potentiële klanten en gebruik heeft gemaakt van deze tussenpersoon voor de afzet van haar producten. Dit terwijl het voor haar als aan toezicht onderworpen effecteninstelling verboden was om van die tussenpersoon cliënten aan te nemen aan wie adviezen waren verstrekt. Het had op haar weg gelegen om daarop controle uit te oefenen en ervoor te zorgen dat zij wel over concrete informatie beschikte over de totstandkoming van een contract en de daarbij betrokken (medewerker van de) tussenpersoon. [4] Daarom wordt uitgegaan van de juistheid van de door [partij A] geschetste gang van zaken nu Dexia deze onvoldoende heeft weersproken. Aan bewijslevering wordt niet toegekomen.
wetenschap Dexia
4.10.
[partij A] stelt dat Dexia wist, althans behoorde te weten, dat de tussenpersoon een op de persoon van [partij A] toegesneden beleggingsadvies heeft gegeven. Dexia betwist dit. Uit diverse uitspraken volgt dat Dexia ermee bekend moet zijn geweest dat tussenpersonen op grote schaal individueel persoonlijk financieel advies gaven. [5] Hoewel in dit geval niet is gebleken dat Dexia concrete wetenschap heeft gehad van de advisering van de tussenpersoon aan [partij A], had het op de weg van Dexia gelegen om bij de totstandkoming van de overeenkomsten met [partij A], actief navraag te doen bij de tussenpersoon of de desbetreffende klant de overeenkomst is aangegaan op advies van de tussenpersoon, om te kunnen beoordelen of zij de overeenkomsten met [partij A] kon en mocht aangaan. Dat Dexia in deze zaak enig concreet hierop gericht onderzoek heeft verricht is gesteld noch gebleken. Zij had derhalve behoren te weten dat [partij A] door de tussenpersoon is geadviseerd.
aansprakelijkheid Dexia4.11. Nu Dexia ondanks het voorgaande toch met [partij A] de overeenkomsten is aangegaan, heeft zij jegens [partij A] onrechtmatig gehandeld. Dit moet Dexia zwaar worden aangerekend. Weliswaar zijn aan [partij A] omstandigheden toerekenbaar die tot de schade hebben bijgedragen, maar vanwege de uiteenlopende ernst van de gemaakte fouten, eist de billijkheid in beginsel dat de vergoedingsplicht van Dexia geheel in stand blijft. [6] Weliswaar kunnen er situaties zijn waarin voldoende reden is om een deel van de schade op grond van artikel 6:101 BW voor rekening van de afnemer te doen komen, maar in dit geval zijn dergelijke feiten en omstandigheden niet aanwezig. De schade komt dan ook geheel voor rekening van Dexia.
vorderingen van [partij A]4.12. De door [partij A] gevorderde verklaringen voor recht zullen daarom worden toegewezen, in die zin dat voor recht wordt verklaard dat Dexia onrechtmatig jegens [partij A] heeft gehandeld door [partij A] als cliënt te accepteren terwijl zij behoorde te weten dat de tussenpersoon [partij A] niet alleen als klant aanbracht maar [partij A] tevens persoonlijk had geadviseerd en de tussenpersoon geen vergunning daarvoor bezat. Daarnaast wordt voor recht verklaard dat [partij A] schade heeft geleden als gevolg van het onrechtmatig handelen van Dexia en Dexia gehouden is die schade te vergoeden. Ten slotte wordt voor recht verklaard dat [partij A] de door Dexia gevorderde restschuld niet verschuldigd is.
4.13.
De als gevolg hiervan door [partij A] geleden schade kunnen partijen inmiddels berekenen. De voor vergoeding in aanmerking komende schade bestaat uit de door de afnemer betaalde inleg (termijnbetalingen en eventuele aflossingen) en het niet vergoede gedeelte van de (fictieve) restschuld. Daarnaast dient rekening gehouden te worden met te verrekenen genoten voordelen, waaronder dividenduitkeringen, fiscale voordelen en een eventueel in aanmerking te nemen batig saldo uit voorgaande overeenkomsten. Een en ander volgens het door Dexia overgelegde financiële overzicht waarvan de juistheid door [partij A] niet of onvoldoende is betwist.
In het geval reeds eerder een schadevergoeding door Dexia is betaald, geldt ten aanzien van de verrekening daarvan hetgeen is overwogen in de beslissing van de Rechtbank Amsterdam van 25 november 2021 (ECLI:NL:RBAMS:2021:7910). De wettelijke rente is verschuldigd over het door Dexia te restitueren bedrag volgens de uitgangspunten als geformuleerd in HR 1 mei 2015 (ECLI:NL: HR:2015:1198) en HR 3 februari 2017 (ECLI:NL:HR:2017:164, r.o. 3.6.3). Een vergoeding voor buitengerechtelijke kosten is niet aan de orde. Niet gebleken is dat er meer of andere werkzaamheden aan de orde zijn geweest dan die, welke genoemd zijn in het arrest van de Hoge Raad van 12 april 2019, ECLI:NL:HR:2019:590.
4.14.
Gelet op het voorgaande behoeven de andere door [partij A] aangevoerde gronden geen nadere bespreking. Uit het voorgaande volgt dat [partij A] in het gelijk zal worden gesteld. [partij A] heeft dan ook geen belang meer bij zijn voorwaardelijke vordering die ziet op afgifte van stukken.
vorderingen Dexia
4.15.
Gelet op de beoordeling in conventie worden de vordering van Dexia afgewezen.
proceskosten
4.17.
Omdat [partij A] in conventie inhoudelijk gelijk krijgt, is Dexia aan te merken als de in het ongelijk te stellen partij. Dexia zal worden veroordeeld in de proceskosten (inclusief nakosten) aan de zijde van [partij A] gevallen. De proceskosten in reconventie worden begroot op nihil. De proceskosten van [partij A] worden daarmee begroot op:
- dagvaarding € 125,03
- griffierecht € 693,00
- salaris gemachtigde € 542,00 (2 x tarief € 271,00)
- nakosten
€ 135,00
Totaal € 1.495,03.
4.18.
De gevorderde rente over de proceskosten zal als na te melden worden toegewezen.

5.Beslissing

De kantonrechter
in conventie
5.1.
verklaart voor recht dat Dexia onrechtmatig jegens [partij A] heeft gehandeld door [partij A] als cliënt te accepteren terwijl zij behoorde te weten dat de tussenpersoon [partij A] niet alleen als klant aanbracht maar [partij A] tevens persoonlijk had geadviseerd en de tussenpersoon geen vergunning daarvoor bezat,
5.2.
veroordeelt Dexia om aan [partij A] te betalen de schade, vermeerderd met de wettelijke rente daarover zoals weergegeven in r.o. 4.13.,
5.3.
veroordeelt Dexia in de proceskosten gevallen aan de zijde van [partij A], tot op heden begroot op € 1.495,03, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als Dexia niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet Dexia ook de kosten van betekening betalen,
5.4.
veroordeelt Dexia in de wettelijke rente over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn voldaan.
5.5.
verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad,
5.6.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in reconventie
5.7.
wijst de vorderingen af,
5.8.
veroordeelt Dexia in de proceskosten gevallen aan de zijde van [partij A], tot op heden begroot op nihil.
Aldus gewezen door mr. W.A. Swildens, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 1 februari 2024 in tegenwoordigheid van de griffier.

Voetnoten

1.In het bijzonder gaat het om de arresten van de Hoge Raad van 28 maart 2008 (ECLI:NL:HR:2008:BC2837), 5 juni 2009 (ECLI:NL:HR:2009:BH 2815), 29 april 2011 (ECLI:NL:HR:2011:BP4003), 3 februari 2017 (ECLI:NL:HR: 2017:164) en 12 april 2019 (ECLI:NL:HR:2019:590) en de arresten van het gerechtshof Amsterdam van 1 december 2009 (ECLI:NL: GHAMS:2009:BK4981) en 1 april 2014 (ECLI:NL:GHAMS:2014:1135).
2.zie onder meer gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 3 november 2020 ECLI:NL:GHARL:2020:8992, gerechtshof Amsterdam, 25 januari 2021, ECLI:NL:GHAMS:2021:1462 en gerechtshof Den Bosch 10 januari 2023, ECLI:NL:GHSHE:2023:23.
3.Hoge Raad 10 juni 2022, ECLI :NL:HR:2022:862.
4.Vergelijk gerechtshof Arnhem Leeuwarden 16 mei 2023 ECLI:NL:GHARL:2023:4177.
5.Zie bijvoorbeeld Hoge Raad 9 juni 2023, ECLI:NL:HR:2023:882.
6.Hoge Raad 2 september 2016, ECLI:NL:HR:2016:2012 r.o. 5.6 en 5.7. Deze lijn is nadien bevestigd in de arresten van de Hoge Raad van 12 oktober 2018, ECLI:NL:HR:2018:1935, en van 10 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:862.