7.5.De boete is opgelegd voor een overschrijding van de gebruiksnormen in het jaar 2018. De boete is opgelegd in een besluit van 13 januari 2023. Dit boetebesluit is genomen binnen de in artikel 5:45, eerste lid, van de Awb gestelde termijn van vijf jaren nadat de overtreding heeft plaatsgevonden. Reeds daarom is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van strijd met het rechtzekerheidsbeginsel. Hieruit volgt dat deze beroepsgrond niet slaagt.
Heeft de minister de juiste rechtsmiddelenclausule vermeld onder het boetebesluit?
8. De rechtbank volgt [eiseres] niet in haar standpunt dat het boetebesluit niet de juiste rechtsmiddelenclausule bevat. Op grond van artikel 3:45, eerste en tweede lid, van de Awb moet de mogelijkheid om tegen een besluit bezwaar te maken bij de bekendmaking en mededeling van dat besluit worden vermeld. Hierbij moet worden vermeld door wie, binnen welke termijn en bij welk orgaan bezwaar kan worden gemaakt. Aan deze verplichting heeft de minister voldaan. Anders dan [eiseres] kennelijk meent, volgt uit artikel 3:45 van de Awb geen verplichting om in de rechtsmiddelenclausule aan te geven dat een verzoek om voorlopige voorziening kan worden ingediend. Daarom slaagt deze beroepsgrond niet.
Had de minister de in bezwaar gemaakte proceskosten moeten vergoeden?
9. De rechtbank volgt [eiseres] ook niet in haar standpunt dat de minister de in de bezwaarfase gemaakte proceskosten had moeten vergoeden. Op grond van artikel 7:15, tweede lid, van de Awb worden de kosten, die de belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken, door het bestuursorgaan uitsluitend vergoed als het bestreden besluit wordt herroepen vanwege aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid. De minister heeft het boetebesluit niet herroepen. Alleen al daarom bestond er geen aanleiding om de in de bezwaarfase gemaakte proceskosten te vergoeden. Daarom slaagt deze beroepsgrond niet.
Is de juiste rechtsmiddelenclausule vermeld onder het bestreden besluit?
10. De rechtbank volgt [eiseres] niet in haar standpunt dat het bestreden besluit moet worden vernietigd, omdat daaronder niet de juiste rechtsmiddelenclausule is vermeld. [eiseres] heeft gelijk dat onder het bestreden besluit ten onrechte staat dat daartegen beroep kan worden ingesteld bij de rechtbank Oost-Brabant. Het rechtsgevolg van deze fout is niet dat het bestreden besluit moet worden vernietigd, maar dat een eventuele termijnoverschrijding verschoonbaar kan zijn. [eiseres] heeft tijdig beroep ingesteld bij de (niet bevoegde) rechtbank Oost-Brabant en deze rechtbank heeft het beroep doorgestuurd naar de (bevoegde) rechtbank Overijssel. Van een termijnoverschrijding is geen sprake. Een mogelijke vertraging in de afhandeling van het beroep, veroorzaakt door de onjuiste rechtsmiddelenclausule, is geen reden om het bestreden besluit te vernietigen. Voor zover sprake is van vertraging kan dit een rol spelen bij het hierna te bespreken verzoek tot het matigen van de boete wegens overschrijding van de redelijke termijn. Verder is de rechtbank van oordeel dat uit artikel 3:45 van de Awb geen verplichting volgt om in de rechtsmiddelenclausule aan te geven dat een verzoek om voorlopige voorziening kan worden ingediend. Hieruit volgt dat deze beroepsgrond niet slaagt.
Kunnen de overige beroepsgronden leiden tot vernietiging van het bestreden besluit?
11. De rechtbank is van oordeel dat wat [eiseres] verder heeft aangevoerd, onvoldoende is geconcretiseerd en dat dit reeds daarom geen aanleiding geeft om te oordelen dat het bestreden besluit niet in stand kan blijven. Dit geldt onder meer voor haar stellingen over het wijzigen van het besluit in de bezwaarfase en over de bevoegdheid van de ambtenaar bij het bestreden besluit. Daarom slagen deze beroepsgronden niet.
Is de vastgestelde boete passend en geboden?
12. Uit het voorgaande volgt dat de minister terecht heeft vastgesteld dat [eiseres] in 2018 de gebruiksnormen voor dierlijke meststoffen, stikstof en fosfaat heeft overschreden en dat de minister voor die overschrijding een bestuurlijke boete mocht opleggen. Voor die overtredingen acht de rechtbank de door de minister vastgestelde boete van € 36.908,50 passend en geboden.
Is de redelijke termijn overschreden?
13. [eiseres] stelt zich op het standpunt dat de boete moet worden vernietigd, dan wel verder moet worden gematigd wegens overschrijding van de redelijke termijn, als bedoeld in artikel 6 van het EVRM. Volgens [eiseres] is die termijn aangevangen met het eerste verhoor van 14 juli 2020. [eiseres] voert aan dat de minister heeft gezorgd voor onevenredige vertraging door het vermelden van een onjuiste rechtsmiddelenclausule onder het bestreden besluit. Ook de rechtbank heeft volgens haar procedurele onvolkomenheden veroorzaakt door het beroep dubbel in te schrijven. Verder voert zij aan dat de minister niet binnen de wettelijke termijn heeft beslist op het bezwaar.