ECLI:NL:RBOVE:2025:6020

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
10 oktober 2025
Publicatiedatum
10 oktober 2025
Zaaknummer
ak_25_1396
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en terugvordering van uitkering op grond van de Participatiewet wegens schending van de inlichtingenplicht

Deze uitspraak betreft de intrekking en terugvordering van de uitkering van eiseres op basis van de Participatiewet (PW) en de opgelegde boete. Eiseres is het niet eens met deze besluiten en heeft beroep ingesteld. De rechtbank beoordeelt de rechtmatigheid van het bestreden besluit van 1 april 2025, waarin het college van burgemeester en wethouders van Zwolle de bezwaren van eiseres ongegrond heeft verklaard. De rechtbank komt tot de conclusie dat de uitkering van eiseres terecht is ingetrokken en de boete terecht is opgelegd. Eiseres heeft niet voldaan aan haar inlichtingenplicht door bankrekeningen en een crypto-account niet te melden. De rechtbank legt uit dat het college op basis van de beschikbare gegevens niet kan vaststellen of eiseres recht had op bijstand, omdat zij niet alle gevraagde informatie heeft verstrekt. De rechtbank oordeelt dat de intrekking en terugvordering van de uitkering en de opgelegde boete rechtmatig zijn, en verklaart het beroep van eiseres ongegrond. De rechtbank veroordeelt het college in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.814,-.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: ZWO 25/1396

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres], uit [woonplaats], eiseres

(gemachtigde: mr. G.J. de Kaste)
en

het college van burgemeester en wethouders van Zwolle, het college

(gemachtigde: [gemachtigde]).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over de intrekking en terugvordering van de uitkering van eiseres op grond van de Participatiewet (PW) en de aan haar opgelegde boete. Eiseres is het daar niet mee eens. Zij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank de rechtmatigheid van het bestreden besluit van 1 april 2025.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat de uitkering van eiseres terecht is ingetrokken en de boete terecht is opgelegd. Eiseres krijgt dus geen gelijk en het beroep is daarom ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
1.2.
Onder 2 staat het procesverloop in deze zaak. Onder 3 staan de van belang zijnde feiten en omstandigheden die hebben geleid tot het bestreden besluit. De beoordeling door de rechtbank volgt vanaf 4. Aan het eind staat de beslissing van de rechtbank en de gevolgen daarvan.
1.3.
De wettelijke regels en beleidsregels die van belang zijn voor deze zaak, staan in de bijlage bij deze uitspraak.

Procesverloop

2.1.
Bij besluiten van 27 augustus 2024 en 17 september 2024 heeft het college het recht op bijstand van eiseres vanaf 27 augustus 2024 opgeschort en ingetrokken, omdat zij niet volledig alle gegevens heeft verstrekt waarom is gevraagd. Het daartegen ingestelde beroep is door deze rechtbank ongegrond verklaard bij uitspraak van 22 augustus 2025, (ECLI:NL:RBOVE:2025:5271).
2.2.
Bij besluit van 29 november 2024 heeft het college de PW-uitkering van eiseres met ingang van 16 februari 2023 ingetrokken. Voorts is een bedrag van € 24.564,65 aan teveel uitbetaalde uitkering van haar teruggevorderd. Bij besluit van 9 december 2024 heeft het college aan eiseres een boete opgelegd vanwege schending van de inlichtingenverplichting ter grootte van € 758,04.
2.3.
Bij bestreden besluit van 1 april 2025 heeft het college de bezwaren tegen de besluiten van 29 november 2024 en 9 december 2024 ongegrond verklaard onder aanvulling van de motivering.
2.4.
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
2.5.
De rechtbank heeft het beroep op 11 september 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van het college.
Totstandkoming van het bestreden besluit
3. Eiseres had met ingang van 16 februari 2023 recht op een PW-uitkering.
3.1.
Door geautomatiseerde bestandsvergelijking tussen het college en het Inlichtingenbureau van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid is er een signaal ontvangen over een vermogen, dat boven het vrij te laten vermogen uit komt. Ook was er sprake van bankrekening nummers, die niet waren gemeld bij de aanvraag. Naar aanleiding daarvan heeft het college een onderzoek opgestart naar de rechtmatigheid van de verlening van de bijstand.
3.2.
Bij brief van 6 juli 2024 heeft het college eiseres laten weten dat uit een bestandsvergelijking is gebleken dat zij over vijf bankrekeningen beschikt, waarvan zij er drie niet bij het college had gemeld. Het college heeft haar verzocht om onder meer afschriften van deze drie rekeningen vanaf de datum van opening van deze rekeningen, eindigend op *[rekeningnummer 1], *[rekeningnummer 2] en *[rekeningnummer 3]. Eiseres heeft in reactie hierop bankafschriften van deze rekeningen overgelegd van verschillende periodes, maar allen vallend in de maanden mei tot en met juli 2024.
3.3.
Bij brief van 25 juli 2024 heeft het college eiseres bericht dat het college meer gegevens nodig heeft om het recht op bijstand te kunnen vaststellen. Het college heeft eiseres verzocht om afschriften van alle vijf haar bankrekeningen vanaf 1 januari 2023. Ook verzoekt het college eiseres om inzage te geven in het bitvavo-account dat eiseres blijkens de eerder overgelegde bankafschriften heeft. Eiseres heeft de verzochte gegevens niet verstrekt.
3.4.
In het kader van een nieuwe aanvraag om bijstand van eiseres heeft het college aanvullende informatie gevraagd op 30 oktober 2024. Het college heeft in deze brief onder meer verzocht om overzichten van de cryptovaluta’s vanaf januari 2023 omdat is gebleken dat zij vanaf 8 december 2020 een account heeft bij Bitvavo. Daarnaast heeft het college opnieuw verzocht om bankafschriften van de rekening die eindigt op *[rekeningnummer 1] over de periode van 1 januari 2023 tot en met 13 mei 2024, en van de rekeningen die eindigen op *[rekeningnummer 2] en *[rekeningnummer 3] over de periode van 1 januari 2023 tot en met 31 juli 2023. Eiseres heeft de verzochte informatie niet verstrekt. Ook niet nadat het college daar op 8 november 2024 en 22 november 2024 nogmaals om verzocht heeft.
3.5.
Daarna heeft het college de besluiten genomen zoals omschreven onder 2.2 en 2.3. In het bestreden besluit, zoals ter zitting nader toegelicht, heeft het college aan de intrekking en terugvordering van bijstand ten grondslag gelegd dat eiseres de inlichtingenverplichting heeft geschonden door bij aanvang van de bijstand onder meer niet te melden dat zij kon beschikken over de rekeningen eindigend op *[rekeningnummer 1], *[rekeningnummer 2] en *[rekeningnummer 3] en over een Bitvavo-account. Uit de overgelegde gegevens blijkt dat de vermogensgrens de gehele te beoordelen periode is overschreden, maar niet kan worden vastgesteld in welke mate omdat eiseres niet alle gevraagde stukken heeft verstrekt. Het recht op bijstand moet daarom voor de gehele periode in geding worden vastgesteld op nihil. Aan de boete ligt ten grondslag dat eiseres de inlichtingenverplichting heeft geschonden door niet alle gevraagde gegevens te verstrekken.

Beoordeling door de rechtbank

4. De rechtbank beoordeelt de rechtmatigheid van de intrekking en terugvordering van de PW-uitkering van eiseres en daarnaast de rechtmatigheid van de opgelegde boete. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden. De te beoordelen periode loopt van 16 februari 2023 tot 27 augustus 2024.
Beroepsgronden
5. Eiseres stelt dat de intrekking en terugvordering van de PW-uitkering niet terecht zijn. Het college heeft ten onrechte aangenomen dat eiseres gedurende de gehele te beoordelen periode beschikte over vermogen boven de vermogensgrens. De drie rekeningen die zij niet had opgegeven, behoorden aan haar kinderen toe en werden door hen gebruikt. Eiseres heeft niet alle gevraagde stukken overgelegd, omdat de betreffende rekeningen feitelijk door haar kinderen werden gebruikt en zij geen toegang had tot het vermeende crypto-account. Het college heeft verder in de rapportage van Handhaving het vermogen van eiseres over 2023 vastgesteld op € 13.911,-. De terugvordering van ruim € 24.564,- gaat veel verder dan de feitelijke overschrijding van het vrij te laten vermogen. De gevolgen van de volledige intrekking en terugvordering, vermeerderd met een boete, zijn bovendien onevenredig zwaar. Eiseres leidt een bescheiden bestaan en heeft geen vermogen benut voor consumptieve bestedingen. De opgelegde boete van € 785,04 is eveneens niet gerechtvaardigd. De gemeente heeft niet aangetoond dat sprake was van opzet of grove schuld. Voor zover al sprake zou zijn van verwijtbaarheid, is sprake van verminderde verwijtbaarheid: eiseres had geen feitelijke toegang tot de bedoelde gegevens.
Beoordeling van de beroepsgronden
Inlichtingenverplichting
6. Niet in geschil is dat eiseres bij de aanvang van de bijstand de bankrekeningen eindigend op *[rekeningnummer 1], *[rekeningnummer 2] en *[rekeningnummer 3] en het Bitvavo-account niet heeft gemeld. Eiseres heeft daarmee de inlichtingenverplichting geschonden. Dat de rekeningen alleen door de kinderen werden gebruikt maakt dat niet anders. De rekeningen stonden allen (ook) op naam van eiseres.
Naar vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) rechtvaardigt het feit dat een bankrekening op naam staat van een betrokkene de vooronderstelling dat het op die rekening staande tegoed een bestanddeel vormt van het vermogen waarover de betrokkene beschikt of redelijkerwijs kan beschikken. In een dergelijke situatie is het aan de betrokkene om aannemelijk te maken dat het tegendeel het geval is. [1] Dat heeft eiseres niet aannemelijk gemaakt. Het Bitvavo-account staat voorts alleen op haar naam geregistreerd. Dat zij daar geen toegang tot zou hebben, is niet aannemelijk.
Intrekking van bijstand
7.1.
Zoals ter zitting is besproken, is uit de verstrekte stukken niet op te maken hoe hoog het vermogen van eiseres was bij aanvang van de bijstand. De bankafschriften van de betreffende niet eerder gemelde bankrekeningen van eiseres hebben namelijk betrekking op een latere periode. Eiseres heeft dus terecht aangevoerd dat het college ten onrechte heeft aangenomen dat zij gedurende de gehele te beoordelen periode beschikte over vermogen boven de vermogensgrens. Ter zitting heeft het college daarom haar standpunt in die zin gewijzigd dat thans wordt gesteld dat het recht op uitkering bij aanvang van de uitkering niet was vast te stellen. Haar totale vermogen op een later moment bedroeg weliswaar
€ 13.911,- en dus boven de norm, maar om het verdere recht op bijstand precies vast te kunnen stellen had het college de eerder verzochte (bank)gegevens nodig en die heeft eiseres niet verstrekt.
7.2.
Schending van de inlichtingenverplichting levert een rechtsgrond op voor intrekking van de bijstand indien als gevolg daarvan niet kan worden vastgesteld of en, zo ja, in hoeverre de betrokkene verkeert in bijstandbehoevende omstandigheden. Het is dan aan de betrokkene aannemelijk te maken dat hij, indien hij destijds wel aan de inlichtingenverplichting zou hebben voldaan, over de betreffende periode recht op volledige dan wel aanvullende bijstand zou hebben gehad. Dit is vaste rechtspraak. In dit geval heeft eiseres niet aannemelijk gemaakt dat zij, ondanks de schending van de inlichtingenverplichting, toch recht had op bijstand. Daarvoor is nodig dat zij inzicht verschaft in de afschriften van de betrokken bankrekeningen en in het Bitvavo-account over de gehele te beoordelen periode. Het recht op bijstand is dus niet vast te stellen en is terecht ingetrokken.
7.3. Het bestreden besluit is niet deugdelijk gemotiveerd omdat het college er ten onrechte van is uitgegaan dat het recht op bijstand vastgesteld had kunnen worden op nihil.
De rechtbank passeert dit gebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), nu aannemelijk is dat eiseres hierdoor niet is benadeeld. Ook als dit gebrek zich niet zou hebben voorgedaan en het college meteen de juiste grondslag zou hebben gekozen, namelijk het recht is niet vast te stellen, zou een besluit tot intrekking van de uitkering genomen zijn.
Terugvordering van bijstand
8.1.
Zoals overwogen in rechtsoverweging 6 heeft eiseres de inlichtingenverplichting geschonden door geen melding te maken van al haar bankrekeningen en het Bitvavo-account. Op grond van artikel 58, eerste lid, van de PW is het college bij een schending van de inlichtingenverplichting verplicht hetgeen ten onrechte aan uitkering is betaald terug te vorderen. Het gegeven dat artikel 58, eerste lid, van de PW een verplichtend karakter heeft, staat er niet aan in de weg om de terugvorderingsbepaling van artikel 58, eerste lid, van de PW zo veel mogelijk in overeenstemming met rechtsbeginselen (‘beginselconform’) uit te leggen, bijvoorbeeld overeenkomstig het herstellende (reparatoire) karakter ervan. Dat karakter laat niet toe dat meer wordt teruggevorderd dan materieel ten onrechte aan bijstand is verleend. Dit is vaste rechtspraak. [2] Het is in een dergelijke situatie aan de betrokkene om aannemelijk te maken dat indien de verplichting tot het geven van inlichtingen wél naar behoren zou zijn nagekomen (aanvullende) bijstand zou zijn verstrekt. [3] Eiseres is hierin niet geslaagd, immers niet is komen vast te staan wat haar vermogen was bij aanvang van de bijstand. De gestelde onevenredigheid is daarom niet vast te stellen. De beroepsgrond slaagt daarom niet.
8.2.
Op grond van artikel 58, achtste lid, van de PW kan het college afzien van een terugvordering als sprake is van dringende redenen. Eiseres heeft in dit kader aangevoerd dat ze het vermogen niet heeft benut voor consumptieve bestedingen. Deze beroepsgrond slaagt niet, reeds omdat eiseres haar stelling niet aannemelijk heeft gemaakt. Het college is daarom terecht overgegaan tot terugvordering van de PW-uitkering.
Boete
9. Op grond van artikel 18a, eerste lid, van de PW was het college gehouden om aan eiseres een boete op te leggen vanwege haar schending van de inlichtingenverplichting. Zij heeft door het niet melden van de bankrekeningen eindigend op nummers *[rekeningnummer 1], *[rekeningnummer 2] en *[rekeningnummer 3] en het Bitvavo-account immers niet alle gevraagde gegevens verstrekt. Aan eiseres is een bestuurlijke boete opgelegd, waarbij is uitgegaan van gemiddelde verwijtbaarheid. Het benadelingsbedrag is vastgesteld op € 24.564,56. Het college zou in beginsel dan een boete op kunnen leggen van € 12.282,28. Volgens vaste rechtspraak moet een bestuursorgaan, indien het een bestuurlijke boete oplegt en daarbij rekening houdt met de draagkracht van de overtreder, acht slaan op diens financiële positie ten tijde van het besluit tot het opleggen van de boete. [4] Het college is bij het vaststellen van de hoogte van de boete uitgegaan van een beslagvrije voet van 95% van de toepasselijke bijstandsnorm. Dan blijft 5% van de bijstandsnorm (ten tijde van het opleggen van de boete) over om de boete te betalen. Dit betekent dat de fictieve draagkracht vastgesteld moet worden op (5% x € 1.308,45) x 12
= € 785,04. Dit is dan ook het bedrag dat aan eiseres als boete is opgelegd. In hetgeen eiseres heeft aangevoerd heeft het college geen reden hoeven te zien voor het verder matigen van de boete. Ook heeft zij niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van verminderde verwijtbaarheid.

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft. De toepassing van artikel 6:22 van de Awb geeft aanleiding om het college te veroordelen in de proceskosten van eiseres. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 2 punten op met een waarde per punt van € 907,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting), bij een wegingsfactor 1. Toegekend wordt € 1.814,-.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- draagt het college op het betaalde griffierecht van € 53,- aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt het college in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.814,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Eikelenboom, rechter, in aanwezigheid van
mr. E.G.M. ten Kate, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hoger beroepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hoger beroepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Participatiewet
Artikel 17, eerste lid
De belanghebbende doet aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op bijstand.
Artikel 18a. Bestuurlijke boete
1. Het college legt een bestuurlijke boete op van ten hoogste het benadelingsbedrag wegens het niet of niet behoorlijk nakomen door de belanghebbende van de verplichting, bedoeld in de artikelen 17, eerste lid, of 36b, vierde lid, of de verplichtingen, bedoeld in artikel 30c, tweede en derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen. Indien de feiten en omstandigheden, bedoeld in de artikelen 17, eerste lid, of 36b, vierde lid, en artikel 30c, derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen niet of niet behoorlijk zijn medegedeeld of de gegevens en bewijsstukken, bedoeld in artikel 30c, tweede lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen niet of niet behoorlijk zijn verstrekt en deze overtredingen opzettelijk zijn begaan, bedraagt de bestuurlijke boete ten hoogste het bedrag van de vijfde categorie, bedoeld in artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht. Indien de feiten en omstandigheden, bedoeld in de artikelen 17, eerste lid, of 36b, vierde lid, en artikel 30c, derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen niet of niet behoorlijk zijn medegedeeld of de gegevens en bewijsstukken, bedoeld in artikel 30c, tweede lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen niet of niet behoorlijk zijn verstrekt en deze overtredingen niet opzettelijk zijn begaan, bedraagt de bestuurlijke boete ten hoogste het bedrag van de derde categorie, bedoeld in artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht.
Artikel 54, derde lid
3 Het college herziet een besluit tot toekenning van bijstand, dan wel trekt een besluit tot toekenning van bijstand in, indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, of artikel 30c, tweede en derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand. Onverminderd het elders in deze wet bepaalde terzake van herziening of intrekking van een besluit tot toekenning van bijstand kan het college een besluit tot toekenning van bijstand herzien of intrekken, indien anderszins de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend.
Artikel 58.
1. Het college van de gemeente die de bijstand heeft verleend vordert de kosten van bijstand terug voor zover de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is ontvangen als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, of de verplichtingen, bedoeld in artikel 30c, tweede en derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen.
(…)
8 Indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn kan het college besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien.

Voetnoten

1.Zie onder meer de uitspraken van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 21 april 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BH9423 en 13 december 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:2794.
2.Zie de uitspraken van de CRvB van 9 mei 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:1688, 27 juni 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:2213, 14 september 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:2359, 13 december 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:2794 en 10 december 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:2193.
3.Zie de uitspraak van de CRvB van 15 maart 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:995.
4.Zie de uitspraken van de CRvB van 24 november 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:3754 en 23 juni 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1801.