In deze uitspraak van de Rechtbank Rotterdam op 8 september 2017, met zaaknummers ROT 17/135 en ROT 16/7646, is de bestuursrechter onbevoegd verklaard in de eerste zaak en het beroep in de tweede zaak niet-ontvankelijk. De eiser had beroep ingesteld wegens het niet tijdig beslissen op een verzoek om vaststelling van een omgangsregeling met zijn minderjarige kind. De rechtbank oordeelde dat de bestuursrechter niet bevoegd was, omdat het verzoek niet onder de Algemene wet bestuursrecht viel, maar onder het burgerlijk recht. De rechtbank constateerde dat de eiser in een lange reeks van procedures betrokken was, waarbij hij herhaaldelijk een beroep deed op betalingsonmacht en Wob-verzoeken indiende. De rechtbank oordeelde dat er sprake was van misbruik van recht, omdat de eiser geen redelijk doel nastreefde met zijn Wob-verzoek en de procedures voornamelijk leken te zijn ingesteld om dwangsommen of proceskosten te incasseren. De rechtbank verwees naar eerdere uitspraken waarin de eiser ook niet-ontvankelijk was verklaard en concludeerde dat de vele procedures die hij had aangespannen, geen legitiem belang dienden. De rechtbank besloot daarom om het beroep niet-ontvankelijk te verklaren en de eiser geen ontheffing van griffierecht te verlenen.