Uitspraak
Rechtbank Rotterdam
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 juni 2021 in de zaak tussen
[naam eiser], te [woonplaats eiser], eiser,
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam, verweerder,
Procesverloop
Overwegingen
Volgens verweerder bestaat er geen grondslag voor een vergoeding van (im)materiele schade. Ook heeft eiser niet onderbouwd op welke wijze hij door het handelen van verweerder letsel heeft opgelopen of in zijn eer, goede naam of persoon is aangetast.
Verder heeft eiser geen schadeveroorzakend besluit aangewezen en heeft verweerder geen onrechtmatig handelen over eisers status als hpk of verweerders herplaatsingsactiviteiten erkend. Voor de uitkering van verlofuren is er volgens verweerder geen aanleiding.
Eiser heeft na het einde van zijn detachering geen werkelijke dienst verricht, waardoor hij geen verlof heeft opgebouwd. Eiser heeft wel verlof opgebouwd in de periode dat hij arbeidsongeschikt was, maar dit verlof had eiser na zijn arbeidsongeschiktheid kunnen en mogen opnemen.
- een minnelijke regeling te treffen;
- een (im)materiele schadevergoeding toe te kennen vanwege het ontbreken van aantoonbare inspanningen of aanwijzingen daarvan om eiser te herplaatsen;
- vergoeding van de advocaatkosten voor het inroepen van rechtskundige hulp, door eiser voorlopig begroot op € 900,00;
- uitkering van niet-genoten verlofuren vanaf de datum dat eisers detachering bij de gemeente Amsterdam werd beëindigd tot de ontslagdatum.
Hierdoor heeft hij niet bij de gemeente Amsterdam in dienst kunnen treden.
Het moet hierbij gaan om ‘daadwerkelijk bekend zijn’. Een enkel vermoeden is onvoldoende. Voor het gaan lopen van de verjaringstermijn is niet vereist dat de ambtenaar met alle componenten van of de gehele omvang van zijn schade bekend is. Genoeg is dat de ambtenaar bekend is geworden met schade die hij heeft geleden, omdat hij dan in staat is het bestuursorgaan aansprakelijk te stellen. Dit geheel geldt in beginsel voor alle financiële aanspraken richting de overheid, tenzij anders bij wet is voorzien of door de wetgever is beoogd (CRvB 26 maart 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:811, CRvB 22 maart 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:912 en CRvB 28 juni 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:1925).
De rechtbank stelt vast dat eiser niet eerder dan in zijn verzoekschrift van 10 juni 2019 verweerder voor deze schade aansprakelijk heeft gesteld en om vergoeding van de daaruit gekomen schade heeft verzocht. Dit betekent dat de vordering is verjaard voor zover dat ziet op schade die eiser langer dan vijf jaar voor het verzoekschrift van 10 juni 2019 zou hebben geleden. Het enkel aansporen van verweerder om eiser ergens anders te plaatsen maakt dit niet anders, omdat dit niet hetzelfde is als een aansprakelijkstelling voor de geleden schade. Voldoening van eventuele schade van voor 10 juni 2014 kan dan ook niet meer kan worden afgedwongen.
Volgens eiser heeft hij buiten zijn schuld om geen werkelijke dienst gedraaid en had verweerder hem desnoods bovenformatief moeten plaatsen. Ook kon eiser niet in verweerders systeem om verlof op te nemen. Verder heeft verweerder geen zorgvuldig onderzoek verricht en onvoldoende belangenafweging gemaakt. Zo heeft verweerder niet meegewogen dat eiser een periode arbeidsongeschikt is geweest ondanks dat eiser verweerder daarover altijd heeft geïnformeerd. Ook heeft verweerder het advies van de BAC over de verlofaanspraken overgenomen maar was de BAC bij de behandeling van het bezwaar niet van eisers ziekteperiodes op de hoogte.
Beslissing
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit voor zover verweerder daarbij eiser geen verlofuren over de periode van arbeidsongeschiktheid heeft uitbetaald;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit voor zover dat is vernietigd in stand blijven;
- bepaalt dat verweerder aan eiser het betaalde griffierecht van € 178,00 vergoedt;
- wijst eisers verzoek om vergoeding van de proceskosten af.