ECLI:NL:RBROT:2023:3933

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
10 mei 2023
Publicatiedatum
9 mei 2023
Zaaknummer
ROT 22/1698
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuurlijke boete opgelegd door De Nederlandsche Bank N.V. wegens overtreding van de Wet op het financieel toezicht

In deze uitspraak van de Rechtbank Rotterdam op 10 mei 2023, in de zaak tussen eiseres en De Nederlandsche Bank N.V. (DNB), werd het beroep van eiseres tegen een bestuurlijke boete van € 13.750,00 beoordeeld. Eiseres had de Wet op het financieel toezicht (Wft) overtreden door een rapportage niet tijdig in te dienen. DNB stelde dat eiseres de rapportage over het tweede halfjaar van 2019 niet binnen de wettelijke termijn had ingediend, wat resulteerde in de opgelegde boete. De rechtbank oordeelde dat het beroep gegrond was, maar alleen voor wat betreft de hoogte van de boete. De rechtbank volgde de uitleg van DNB dat het uploaden van een rapportage in het Digitaal Loket Rapportages (DLR) niet voldoende was om te voldoen aan de vereisten van de Wft. Eiseres had niet op de knop 'Aanleveren' geklikt, waardoor de rapportage niet als ingediend werd beschouwd. De rechtbank concludeerde dat DNB bevoegd was om de boete op te leggen en dat de boete passend was, maar verlaagde deze met 20% vanwege de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. De uiteindelijke boete werd vastgesteld op € 11.000,00. Eiseres kreeg ook een vergoeding voor griffierecht en proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 22/1698

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 mei 2023 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [plaats] , eiseres

(gemachtigden: mr. G.P. Roth en mr. L.B.G. Hillen),
en

De Nederlandsche Bank N.V., DNB

(gemachtigden: mr. C. de Rond en mr. I.C.E. Spierings).

Inleiding

1.1
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de bestuurlijke boete van € 13.750,00 die DNB haar heeft opgelegd.
1.2
Met het bestreden besluit van 24 februari 2022 op het bezwaar van eiseres is DNB bij dat besluit gebleven.
1.3
DNB heeft met een verweerschrift op het beroep gereageerd.
1.4
De rechtbank heeft op 29 maart 2023 het beroep op zitting met gesloten deuren behandeld. Hieraan hebben deelgenomen:
  • namens eiseres, haar gemachtigde mr. L.B.G. Hillen en haar directeur/bestuurder
  • namens DNB, haar gemachtigden en haar juristen [persoon 2] en

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of DNB eiseres terecht een bestuurlijke boete van
€ 13.750,00 heeft opgelegd. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
3. Het beroep is gegrond, maar alleen voor zover dat tegen de boetehoogte is gericht. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4. DNB heeft in het bestreden besluit het standpunt ingenomen dat zij eiseres terecht een bestuurlijke boete heeft opgelegd. Volgens DNB heeft eiseres artikel 3:72, eerste lid, van de Wet op het financieel toezicht (Wft) overtreden, omdat zij niet binnen de wettelijke termijn de halfjaarlijkse rapportage over het tweede halfjaar van 2019 heeft ingediend. Eiseres had deze rapportage uiterlijk op 11 februari 2020 moeten indienen, maar dat heeft zij pas op 17 februari 2020 gedaan.
Volgens DNB is het opleggen van de bestuurlijke boete opportuun en evenredig, omdat zij eiseres heeft gewaarschuwd dat bij herhaling van deze overtreding een boete kan worden opgelegd en eiseres desondanks binnen dertien maanden opnieuw een rapportage te laat heeft ingediend. Verder is de bestuurlijke boete volgens DNB niet te hoog vastgesteld, omdat zij de hoogte van de boete in overeenstemming met haar handhavingsbeleid heeft vastgesteld en zij daarbij met de omvang van eiseres rekening heeft gehouden.
Heeft eiseres de door DNB verweten gedraging verricht?
5.1
De rechtbank verwijst voor het wettelijk kader naar artikel 3:72, eerste en vijfde lid, van de Wft, artikel 131, eerste lid, aanhef en onder g, van het Bpr Wft en artikel 2:2 en bijlage 6.3 van de Regeling. Kort samengevat en voor zover relevant, moet een
beheerder van een beleggingstelling, zoals eiseres, binnen de daartoe vastgestelde termijnen staten aan DNB verstrekken die DNB nodig heeft om op de naleving van het prudentieel deel van de Wft toezicht te houden. Over de wijze, de periodiciteit en de termijn van verstrekking van deze staten worden bij of op grond van een algemene maatregel van bestuur (AMvB) regels gesteld. Deze AMvB is het Besluit prudentiële regels Wft (Bpr Wft). Hierin is bepaald dat DNB regels stelt over de termijn waarbinnen de staten worden verstrekt. DNB heeft dit in de Regeling staten financiële ondernemingen Wft 2011 (Regeling) gedaan, waarin zij heeft bepaald dat uiterlijk op 11 augustus of op 11 februari de staten moeten worden ingediend.
5.2
Partijen zijn het met elkaar eens dat op basis van deze regelgeving eiseres de rapportage over het tweede halfjaar van 2019 uiterlijk op 11 februari 2020 via het Digitaal Loket Rapportages (DLR) bij DNB had moeten indienen. Partijen zijn het er alleen niet over eens of eiseres dit op tijd heeft gedaan. Eiseres betoogt dat zij de rapportage tijdig heeft ingediend, omdat de termijn voor het indienen van de rapportage tot en met 11 februari loopt en zij de rapportage op 10 en 11 februari 2020 heeft opgesteld en op 11 februari 2020 met behulp van eHerkenning in het systeem van DNB heeft geüpload. Dat een rapportage pas als verstrekt wordt beschouwd als de indiener alle stappen van het DLR heeft doorlopen, gaat volgens eiseres verder dan wat de Wft voorschrijft.
5.3
DNB heeft in beroep uitgelegd dat als een gebruiker met eHerkenning in DLR inlogt, de gebruiker in een eigen omgeving komt waar zij staten (rapportages) kan uploaden. Als een rapportage in DLR is geüpload, is deze nog niet in het bezit van DNB en kan zij ook niet op een andere manier de rapportage inzien. Pas als de gebruiker in DLR op de knop ‘Aanleveren’ klikt wordt de rapportage ingestuurd. Op dat moment wordt de rapportage naar de juiste gegevensstandaard omgezet, gevalideerd en verwerkt. Pas dan heeft DNB de rapportage ontvangen, kan zij de rapportage inzien en kan zij de status van de rapportage in ‘niet geaccepteerd’ of ‘voldaan’ veranderd.
5.4
De rechtbank volgt de uitleg van DNB en is van oordeel dat, gelet op deze uitleg, het betoog van eiseres niet slaagt. Alleen het uploaden van een rapportage in de eigen omgeving van eiseres in DLR is onvoldoende om van ‘verstrekken’ in de zin van artikel 3:72, eerste lid, van de Wft te kunnen spreken. DNB heeft de rapportage dan nog niet ontvangen en kan de rapportage inhoudelijk niet inzien. Hiervoor is noodzakelijk dat eiseres op de knop ‘Aanleveren’ klikt. Op dat moment worden de ge-uploadde bestanden daadwerkelijk aan DNB verzonden en bij DNB ingediend.
Eiseres heeft erkend dat haar medewerker op 11 februari 2020 de rapportage over het tweede halfjaar van 2019 alleen heeft geüpload en daarbij niet op de knop ‘Aanleveren’ heeft geklikt. De rapportage is dus niet op tijd ingediend, met het gevolg dat eiseres artikel 3:72, eerste lid, van de Wft heeft overtreden.
Heeft DNB de bevoegdheid om een boete op te leggen en mocht zij daarvan gebruikmaken?
6.1
Het betoog van eiseres dat een redelijke belangenafweging ertoe had moeten leiden dat DNB van boeteoplegging had moeten afzien, slaagt niet.
6.2
DNB is met toepassing van artikel 1:80 van de Wft en de daarbij behorende bijlage bevoegd om voor de overtreding van artikel 3:72, eerste lid, van de Wft een bestuurlijke boete op te leggen.
Voor het opleggen van deze boete heeft DNB het Handhavingsbeleid bij niet-tijdige verstrekking financiële rapportages van 16 mei 2013 (Handhavingsbeleid) ontwikkeld.
In dit beleid is bepaald dat bij herhaaldelijk te laat verstrekken van rapportages DNB in beginsel een bestuurlijke boete oplegt. Met herhaaldelijk te laat wordt bedoeld dat er binnen een periode van dertien maanden, tweemaal een rapportage te laat wordt ingediend.
Dit beleid heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb) aanvaard en redelijk bevonden. De rechtbank verwijst hiervoor naar de uitspraak van het CBb van 25 januari 2017, ECLI:NL:CBB:2017:25.
6.3
Toen eiseres op 11 augustus 2019 een kwartaalrapportage niet op tijd had ingediend, heeft DNB haar in de brief van 13 augustus 2019 op het Handhavingsbeleid gewezen. Daarbij heeft DNB eiseres uitgelegd dat zij van haar boetebevoegdheid gebruikmaakt als een onderneming herhaaldelijk een rapportage niet op tijd indient. Vervolgens heeft eiseres pas op 17 februari 2020 de rapportage over het tweede halfjaar van 2019 ingediend bij DNB, terwijl dit uiterlijk op 11 februari 2020 had moeten gebeuren. Eiseres heeft deze rapportage, ondanks de eerdere waarschuwing van DNB, te laat ingediend. DNB mocht daarom in principe haar beleid toepassen door eiseres een bestuurlijke boete op te leggen.
6.4
De rechtbank ziet in de door eiseres aangevoerde (bijzondere) omstandigheden geen reden waarom DNB van boeteoplegging had moeten afzien. Deze omstandigheden zijn geen rechtvaardigingsgrond voor het te laat indienen van de rapportage en leiden niet tot de conclusie dat eiseres de overtreding niet kan worden verweten. Anders dan eiseres is de rechtbank dus niet gebleken dat DNB op een rigide manier aan haar handhavingsbeleid heeft vastgehouden.
6.5
Dat er volgens eiseres geen sprake was van een te laat opgestelde of onjuiste rapportage, maar van een menselijke fout door haar medewerker die per abuis of uit onwetendheid niet op de knop ‘Aanleveren’ heeft gedrukt, is geen reden om van boeteoplegging af te zien. Eiseres heeft niet ontkend dat zij wist hoe zij haar rapportages via DLR bij DNB moest indienen. Het is dan aan eiseres om haar medewerkers hierover op te leiden en daarin te begeleiden en haar organisatie daarop in te richten. Dat eiseres (als gewaarschuwd(e) onderneming/persoon) dit niet (voldoende) heeft gedaan waardoor een van haar medewerkers kennelijk niet wist hoe hij/zij de rapportage moest indienen of waardoor onopgemerkt bleef dat deze medewerker vergeten was om op de knop ‘Aanleveren’ te klikken, komt voor haar rekening en risico.
Dit geldt temeer omdat eiseres een half jaar eerder ook een rapportage te laat had ingediend en daarop door DNB was gewezen.
Dat eiseres na deze herhaalde overtreding maatregelen heeft genomen om herhaling te voorkomen, maakt dat niet anders. Dit neemt niet weg dat eiseres een beboetbare overtreding van de Wft heeft begaan. De rechtbank verwijst hiervoor ook naar de uitspraak van haar voorzieningenrechter van 28 april 2022, ECLI:NL:RBROT:2022:5158 en naar de eerdergenoemde uitspraak van het CBb van 25 januari 2017.
6.6
Dat de overtreding slechts korte tijd heeft geduurd, is geen reden om van boeteoplegging af te zien. Het betreft hier een fatale termijn, waarbij de termijn is overschreden zelfs als een rapportage maar één dag te laat is ingediend.
Deze rapportage heeft DNB nodig om haar toezichtstaak effectief en efficiënt uit te voeren. Anders dan eiseres aanvoert is hiervoor niet van belang of door het te laat indienen van de rapportage het toezicht ook feitelijk in geding is geweest, of anderen of de financiële markten daardoor daadwerkelijk zijn benadeeld, of zij daarvan voordeel heeft genoten of dat er geen onomkeerbare gevolgen zijn. De kans op het in geding raken van het toezicht of op nadelige gevolgen voor anderen, is al voldoende.
Daar komt bij dat als DNB instellingen herhaaldelijk op de termijnen moet wijzen, dit op zich al tot meer toezichtkosten en tot minder capaciteit voor andere toezichtstaken leidt.
De rechtbank verwijst hiervoor ook naar haar uitspraak van 9 april 2015, ECLI:NL:RBROT:2015:2430 en naar de eerdergenoemde uitspraak van het CBb van
25 januari 2017.
6.7
Dat de beslistermijn in bezwaar is overschreden doet, zoals DNB terecht heeft gesteld, niets af aan de overtreding of de beboetbaarheid daarvan. Er is geen wettelijk voorschrift waaruit blijkt dat een beslissing op bezwaar (inclusief de boetehoogte) niet in stand kan blijven alleen omdat die beslissing niet op tijd is genomen. Dit is ook niet in strijd met het rechtszekerheids- of zorgvuldigheidsbeginsel. Hiervoor is niet genoeg dat DNB na het verdagen van de beslistermijn in bezwaar meer dan een jaar niets van zich heeft laten horen. DNB had hierover meer kunnen communiceren, maar als de lange duur van de beslissing op bezwaar voor eiseres een probleem zou zijn, had zij DNB in gebreke kunnen stellen, een dwangsom kunnen vorderen of een beroep niet tijdig beslissen kunnen instellen. Dit alles heeft zij niet gedaan. De rechtbank verwijst hiervoor ook naar de uitspraak van het CBb van 27 januari 2011, ECLI:NL:CBB:2011:BP5140.
6.8
De omstandigheid dat DNB in een andere procedure heeft besloten om geen boete op te leggen, betekent niet automatisch dat zij dat in de procedure van eiseres ook moet doen. Dat zou anders kunnen zijn als het om vergelijkbare zaken gaat. De rechtbank verwijst hiervoor naar de uitspraak van het CBb van 6 april 2021, ECLI:NL:CBB:2021:366.
Uit wat eiseres heeft aangevoerd blijkt dat DNB in de andere procedure het boetebesluit heeft herroepen, omdat er twee relatief kleine en snel herstelde fouten (een verschrijving en het ontbreken van niet essentiële informatie) waren gemaakt. Dit is anders dan bij eiseres, waar het gaat om het te laat indienen van een rapportage. Van vergelijkbare gevallen is dus geen sprake.
6.9
Voor zover eiseres terecht aanvoert dat DNB haar ten onrechte aanmaningen heeft verzonden om de bestreden boete te betalen, is dat van een andere orde dan de overtreding die eiseres heeft begaan en is dat daarom geen reden om van boeteoplegging af te zien.
Verder geldt dat de omstandigheid dat een bestuursorgaan mogelijk fouten kan maken, niet betekent dat het bestuursorgaan van boeteoplegging moet afzien. Geen enkel bestuursorgaan zou anders een boete kunnen opleggen.
6.1
De door eiseres aangevoerde reputatiegerelateerde gevolgen en het verkrijgen van een toezichtantecedent is inherent aan het opleggen van een boete en staan boeteoplegging niet in de weg. De rechtbank verwijst hiervoor ook naar de uitspraak van het CBb van
2 februari 2021, ECLI:NL:CBB:2021:101.
Heeft DNB de boetehoogte juist en terecht vastgesteld?
7. Eiseres betoogt dat DNB in strijd het Handhavingsbeleid heeft gehandeld en dat op basis van de ernst en duur van de overtreding en de verwijtbaarheid de boete met minimaal 50% moet worden verlaagd.
Boetebeleid
8.1
Onder artikel 10 van het Besluit bestuurlijke boetes financiële sector (Bbbfs) is de overtreding van artikel 3:72, eerste lid, van de Wft als een categorie 2 overtreding aangemerkt. Voor deze overtredingscategorie geldt op basis van artikel 1:81, tweede lid, van de Wft een basisboetebedrag van € 500.000,00. Over de manier waarop DNB de boete vaststelt, verhoogt of verlaagt heeft zij in het Handhavingsbeleid nadere invulling gegeven. Daarin heeft zij bepaald dat voor herhaaldelijk te laat indienen van een rapportage de boete minimaal € 10.000,00 en maximaal € 25.000,00 is. De precieze hoogte van de boete is afhankelijk van de grootte van de instelling en er wordt met de ernst en duur van de overtreding, de mate van verwijtbaarheid en de evenredigheid van de boete rekening gehouden. Verder kan de boete op een lager bedrag dan het minimumbedrag worden vastgesteld als de draagdracht van de overtreder beperkt is.
8.2
DNB heeft het Handhavingsbeleid op 30 maart 2022 gewijzigd, maar eiseres heeft niet aangevoerd en de rechtbank is niet gebleken dat dit beleid voor eiseres gunstiger is.
8.3
Anders dan eiseres aanvoert is het Handhavingsbeleid niet in strijd met artikel 5:46, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) of het Bbbfs. De rechtbank heeft in haar uitspraak van 27 november 2017, ECLI:NL:RBROT:2017:9278, al geoordeeld dat het Handhavingsbeleid voor de vaststelling van de boetehoogte redelijk is.
8.4
De rechtbank volgt eiseres niet in haar stelling dat DNB in strijd met haar handhavingsbeleid heeft gehandeld door bij het vaststellen van de hoogte van boete niet naar de ernst en duur van de overtreding en de verwijtbaarheid van de overtreder te kijken. DNB heeft namelijk onder punt 13 en 14 van het boetebesluit uitgelegd waarom zij de overtreding van eiseres ernstig en verwijtbaar vindt. Daarna gaat zij aan de hand van de zienswijze van eiseres onder de punten 20, 22 en 23 in op de duur en ernst van de overtreding en de mate van verwijtbaarheid. Vervolgens concludeert zij onder punt 31 dat de ernst en duur van de overtreding en de mate van verwijtbaarheid geen reden is om de boete te verlagen. Een vergelijkbare handelswijze is ook in het bestreden besluit opgenomen, maar dan op basis van het bezwaarschrift. Hieruit volgt dat DNB bij het opleggen van de boete aan eiseres niet alleen rekening heeft gehouden met de bandbreedte zoals volgt uit het Handhavingsbeleid, maar ook met de ernst en duur van de overtreding, de mate van verwijtbaarheid en de evenredigheid van de boete.
Boetehoogte
9.1
De rechtbank toetst zonder terughoudendheid of de boete in redelijke verhouding staat tot de aard en de ernst van de overtreding en de mate waarin deze aan de overtreder kan worden verweten en dus of de boete een evenredige sanctie vormt. Daarbij houdt zij zo nodig rekening met de omstandigheden waaronder de overtreding is gepleegd en de draagkracht van de overtreder. De rechtbank gebruikt daarbij het criterium ‘passend en geboden’. Een afzonderlijke evenredigheidstoets op gronde van artikel 3:4, tweede lid, van de Awb voegt daar niets aan toe. Aan de verwijzing van eiseres naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 2 februari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:285, over het evenredigheidsbeginsel gaat de rechtbank dan ook voorbij. De rechtbank verwijst hiervoor naar haar uitspraak van 21 juli 2022, ECLI:NL:RBROT:2022:4948 en de uitspraak van het CBb van 2 november 2021, ECLI:NL:CBB:2021:967.
9.2
Net als DNB is ook de rechtbank van oordeel dat de boete passend en geboden is. De door eiseres genoemde feiten en omstandigheden zijn geen reden om de boete verder te verlagen dan de verlaging van het basisboetebedrag van € 500.000,00 naar € 13.750,00, die DNB op basis van haar beleid al heeft doorgevoerd. In het boetebesluit staat vermeld dat DNB naar de omvang van eiseres (en het hoogste kapitaalbeslag) heeft gekeken en in het bestreden besluit dat DNB bij de bepaling van de boetehoogte overeenkomstig het Handhavingsbeleid met de omvang/grootte van eiseres voldoende rekening heeft gehouden. Eiseres heeft ter zitting weliswaar genoemd dat de grootte van de onderneming in de loop der tijd is veranderd, maar heeft haar stelling op dit punt niet met stukken of anderszins onderbouwd. De rechtbank is van oordeel dat DNB bij de bepaling van de boetehoogte voldoende rekening heeft gehouden met de grootte/omvang van eiseres.
9.3
In de door eiseres genoemde nadelige gevolgen ziet de rechtbank geen reden om de boete nog verder te verlagen. De door eiseres genoemde reputatieschade voor haar en haar bestuurders, spelen bij het bestreden besluit namelijk geen rol. Dit kan bij de publicatie van het boetebesluit wel een rol spelen, maar daarover volgt, zo heeft DNB in beroep nog bevestigd, op een later moment mogelijk besluitvorming.
Voor zover eiseres terecht aanvoert dat DNB standaard tot publicatie van een boetebesluit overgaat, leidt dat niet tot een andere conclusie. Ook dan volgt er nog een besluit waartegen eiseres apart in rechte op kan komen.
9.4
Ook in wat eiseres verder tegen de boetehoogte heeft aangevoerd, ziet de rechtbank geen boeteverlagende omstandigheid. Om de in 6.5, 6.6 en 6.7 genoemde redenen hoefde dat voor DNB geen reden te zijn om de boete verder te verlagen.
Is de redelijke termijn overschreden?
10.1
Het betoog van eiseres dat de redelijke termijn is overschreden, slaagt.
10.2
DNB heeft niet betwist dat de termijn van artikel 7:10, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is overschreden.
Bij punitieve zaken geldt in beginsel dat de redelijke termijn is overschreden als de bezwaar- en beroepsfase in totaal langer dan twee jaar heeft geduurd, tenzij er bijzondere omstandigheden zijn die een langere termijn rechtvaardigen. Zoals het College in eerdere uitspraken heeft overwogen waarin de redelijke termijn aan de orde was (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 14 juli 2016, ECLI:NL:CBB:2016:184) kan de redelijkheid van de termijn niet in abstracto worden bepaald, maar moet deze in iedere zaak worden beoordeeld in het licht van de omstandigheden van dat specifieke geval. Daarbij zijn van betekenis de ingewikkeldheid, zowel feitelijk als juridisch, van de zaak, de wijze waarop de zaak door het bestuursorgaan en de rechter is behandeld, het processuele gedrag van eiseres gedurende de procesgang en de aard van de maatregel en het daardoor getroffen belang van eiseres.
10.3
De redelijke termijn begint te lopen als het voornemen voor het opleggen van een boete is geuit. Vanaf het moment dat DNB op 14 mei 2020 het boetevoornemen heeft geuit tot aan de datum van deze uitspraak is bijna drie jaar verstreken, waarbij de bestuurlijke procedure ruim 1 jaar en 9 maanden heeft geduurd (de beslissing op bezwaar dateert van
24 februari 2022). Daarna heeft de gerechtelijke procedure tot aan deze uitspraak bijna
1 jaar en 3 maanden geduurd.
Als de redelijke termijn wordt overschreden, wordt in principe voor ieder half jaar of een gedeelte daarvan dat de redelijke termijn in de procedure als geheel is overschreden de boete met 5% verlaagd. De rechtbank verwijst hiervoor naar haar uitspraak van 20 februari 2023, ECLI:NL:RBROT:2023:1167 en naar de uitspraak van het CBb van 20 december 2022, ECLI:NL:CBB:2022:810.
De rechtbank overweegt dat de zaak zelf, zowel feitelijk als juridisch, niet ingewikkeld van aard is en dat verder de opstelling van eiseres geen aanleiding geeft voor het oordeel dat in dit geval de totale lengte van de procedure meer dan twee jaar zou mogen bedragen.
Gelet op de wijze waarop deze zaak door DNB is behandeld (en met name in aanmerking nemende dat tussen het primaire besluit van 18 juni 2020 en de beslissing op bezwaar van 24 februari 2022 een tijdsduur zit van ruim 1 jaar en 9 maanden en dat in die periode niets is gebeurd), is de rechtbank van oordeel dat DNB een veel te lange beslistermijn heeft gehanteerd, mede in aanmerking nemende het belang van eiseres bij een voortvarende afhandeling van haar bezwaar.
Gelet hierop zal de rechtbank in dit specifieke geval naar bevind van zaken handelen en het boetebedrag wegens overschrijding van de redelijke termijn verminderen met 20%, zodat het boetebedrag wordt verlaagd naar € 11.000,00.

Conclusie en gevolgen

11.1
Het beroep is gegrond, omdat door de overschrijding van de redelijke termijn de aan eiseres opgelegde boete moet worden verlaagd. Dit betekent dat de rechtbank alleen op het punt van de boetehoogte het bestreden besluit vernietigt en het primaire besluit herroept. De rechtbank stelt vervolgens met toepassing van artikel 8:72a van de Awb de bestuurlijke boete op € 11.000,00 vast.
11.2
Omdat het beroep gegrond is moet DNB het griffierecht aan eiseres vergoeden en krijgt eiseres ook een vergoeding van haar proceskosten. DNB moet deze vergoeding betalen. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt eiseres een vast bedrag per proceshandeling.
In beroep heeft elke proceshandeling een waarde van € 837,00. De gemachtigde heeft een beroepschrift ingediend en heeft aan de zitting van de rechtbank deelgenomen.
De wegingsfactor is 0,5, omdat het beroep alleen vanwege overschrijding van de redelijke termijn gegrond wordt verklaard. De vergoeding bedraagt dan in totaal € 837,00.
Beslissing
De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit en herroept het primaire besluit voor zover deze besluiten op de boetehoogte zien, stelt de hoogte van de aan eiseres op te leggen boete op € 11.000,00 vast en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats van het vernietigde gedeelte van het bestreden besluit komt;
  • bepaalt dat DNB het griffierecht van € 365,00 aan eiseres moet vergoeden;
  • veroordeelt DNB tot betaling van € 837,00 aan proceskosten aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.J. Rutten, rechter, in aanwezigheid van
mr. P.F.H.M. Terstegge, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar
op 10 mei 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het College van Beroep voor het bedrijfsleven waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van het College van Beroep voor het bedrijfsleven vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.