ECLI:NL:RBROT:2024:6228

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
27 juni 2024
Publicatiedatum
4 juli 2024
Zaaknummer
24/4910, 24/4911 & 24/4912
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • G.C.W. van der Feltz
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet tijdig beslissen door de Belastingdienst in het kader van de Wet hersteloperatie toeslagen

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 27 juni 2024 uitspraak gedaan in de zaken met de nummers ROT 24/4910, ROT 24/4911 en ROT 24/4912. De rechtbank heeft geoordeeld over het niet tijdig nemen van besluiten door de Belastingdienst/Toeslagen op de bezwaren van eiser, die eerder door de rechtbank was opgedragen om een besluit te nemen. Eiser had opnieuw beroepen ingesteld wegens het niet tijdig nemen van een besluit, en de rechtbank heeft vastgesteld dat de Belastingdienst in gebreke is gebleven. De rechtbank heeft geen zitting gehouden, omdat de situatie zich leent voor een uitspraak zonder zitting, zoals bedoeld in artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank heeft vastgesteld dat de eerder opgelegde dwangsommen zijn bereikt en dat de beroepen gegrond zijn. De rechtbank heeft de Belastingdienst opgedragen om binnen twee weken na verzending van de uitspraak alsnog een besluit bekend te maken op de bezwaren van eiser. Tevens is er een dwangsom van € 100,- per dag opgelegd voor elke dag dat de termijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-. Eiser heeft recht op vergoeding van het betaalde griffierecht van € 51,- en de rechtbank heeft de proceskosten vastgesteld op € 437,50. De rechtbank heeft zich onbevoegd verklaard ten aanzien van het verzoek om de hoogte van de verbeurde rechterlijke dwangsom vast te stellen, en heeft de mogelijkheid van verzet tegen de uitspraak binnen zes weken na verzending van het afschrift van de uitspraak vermeld.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Bestuursrecht
zaaknummers: ROT 24/4910, ROT 24/4911 en ROT 24/4912
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 juni 2024 als bedoeld in artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht in de zaken tussen

[eiser], uit [plaatsnaam], eiser,

gemachtigde: mr. S.C. Scheermeijer,
en

Belastingdienst/Toeslagen, verweerder.

Procesverloop

Met de uitspraak van 31 oktober 2023 (ROT 23/5343, ROT 23/5344 en ROT 23/5345) heeft de rechtbank verweerder opgedragen een besluit te nemen op de bezwaren van eiser tegen de beschikkingen van 5 januari 2023 met kenmerken [kenmerk 1], [kenmerk 2] en [kenmerk 3].
Eiser heeft opnieuw beroepen ingesteld wegens het niet tijdig nemen van een besluit.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Overwegingen

De rechtbank nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat zich in deze zaken een van de gevallen voordoet zoals genoemd in artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en een zitting daarom niet nodig is.
Niet in geschil is dat verweerder in gebreke is tijdig een besluit te nemen. Omdat de rechtbank verweerder eerder heeft opgedragen een besluit te nemen, hoefde eiser verweerder niet opnieuw in gebreke te stellen (zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 8 maart 2019, ECLI:NL:RVS:2019:673). Het maximum van de eerder door de rechtbank opgelegde dwangsommen is bereikt. De beroepen zijn daarom gegrond.
In de vorige uitspraak heeft de rechtbank geoordeeld welke beschikkingen zodanig inhoudelijk samenhangen, dat verweerder slechts één dwangsom verbeurt als hij niet tijdig beslist op de bezwaren tegen die beschikkingen. Het oordeel van de rechtbank hierover is niet veranderd. De rechtbank verwijst naar de vorige uitspraak.
In de vorige uitspraak heeft de rechtbank een nadere beslistermijn bepaald. Verweerder heeft die termijn inmiddels met ten minste 150 dagen overschreden. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding af te wijken van het bepaalde in artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb. Verweerder moet binnen twee weken na de dag waarop de uitspraak wordt verzonden een besluit op de bezwaren van eiser bekendmaken.
De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb dat verweerder een dwangsom verbeurt als hij de gestelde termijn overschrijdt. In de regel wordt de dwangsom bepaald op € 100,- per dag, met een maximum van € 15.000,-. Indien een sterke prikkel nodig is (hetzij vanwege gebleken weigerachtigheid van het bestuursorgaan, hetzij vanwege het grote belang), wordt de dwangsom bepaald op € 250,- per dag, met een maximum van € 37.500,-. Naar het oordeel van de rechtbank is geen sterke prikkel nodig. De hoofdoorzaak van de structurele overschrijding van de beslistermijnen ligt niet bij de organisatie en capaciteit van verweerder, maar bij de wetgever, die bewust een regeling met feitelijk onhaalbare beslistermijnen heeft aanvaard (zie de uitspraak van de Afdeling van 23 augustus 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3209, r.o. 19 en 21). Van gebleken weigerachtigheid is daarom geen sprake. Evenmin is gebleken dat het belang van eiser zo groot is, dat een hogere dwangsom gerechtvaardigd is. De rechtbank stelt de hoogte van de dwangsom daarom vast op € 100,- per dag dat de termijn overschreden wordt, met een maximum van € 15.000,-.
Eiser heeft verzocht de hoogte van de verbeurde rechterlijke dwangsom vast te stellen. De bestuursrechter is daartoe niet bevoegd. Ingevolge artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb kan de dwangsom ten uitvoer worden gelegd met toepassing van artikel 611c en 611g van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Eiser kan haar vordering uitsluitend bij de burgerlijke rechter instellen.
Omdat de beroepen gegrond zijn, moet verweerder het door eiser betaalde griffierecht (éénmaal € 51,- voor de drie zaken) vergoeden.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat bij de proceskostenveroordeling een wegingsfactor van 0,25 moet worden toegepast, omdat de zaak van zeer licht gewicht is. Verweerder verwijst daarbij naar een uitspraak van de Afdeling van 27 maart 2013, ECLI:NL:RVS:2013:BZ7513, en een uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 4 september 2023, ECLI:NL:RBMNE:2023:4482. De rechtbank oordeelt anders. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling zijn zaken over niet-tijdig beslissen van licht gewicht, zodat een wegingsfactor van 0,5 moet worden toegepast (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 21 februari 2018, ECLI:NL:RVS:2018:591, de uitspraak van 22 december 2023, ECLI:NL:RVS:2023:4784, en de uitspraak van 16 februari 2024, ECLI:NL:RVS:2024:657). De rechtbank ziet in dit geval geen aanleiding daarvan af te wijken.
De rechtbank veroordeelt verweerder verder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 437,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 875,- en wegingsfactor 0,5). De rechtbank is van oordeel dat deze zaak van licht gewicht is, omdat de zaak alleen gaat over de vraag of de beslistermijn is overschreden. De rechtbank beschouwt deze zaken als één zaak op grond van artikel 3 van het Bpb, omdat in iedere zaak door dezelfde gemachtigde een nagenoeg identiek beroepschrift is ingediend.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart zich onbevoegd ten aanzien van het verzoek de hoogte van de verbeurde rechterlijke dwangsom vast te stellen;
  • verklaart de beroepen voor het overige gegrond;
  • vernietigt het met besluiten gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluiten;
  • draagt verweerder op binnen twee weken na verzending van het afschrift van deze uitspraak alsnog een besluit bekend te maken op de bezwaren van eiser tegen de besluiten met kenmerken [kenmerk 1], [kenmerk 2] en [kenmerk 3];
  • bepaalt dat verweerder aan eiser een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-;
  • bepaalt dat verweerder in de zaak ROT 24/4910 het betaalde griffierecht van € 51,- aan eiser vergoedt;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 437,50;
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.C.W. van der Feltz, rechter, in aanwezigheid van N.W. Nooter, griffier. De uitspraak is in het openbaar gedaan op 27 juni 2024.
De griffier is verhinderd
de uitspraak te ondertekenen
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan verzet worden gedaan bij de rechtbank. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord.