ECLI:NL:RBZWB:2021:1199

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
4 maart 2021
Publicatiedatum
15 maart 2021
Zaaknummer
AWB 17_6553
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Belastingaanslagen en boetes in verband met illegale hennepkweek

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 4 maart 2021 uitspraak gedaan in een belastinggeschil tussen een belanghebbende en de inspecteur van de Belastingdienst. De belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen belastingaanslagen en beschikkingen die hem waren opgelegd in verband met zijn aangiften inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) en de inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (ZVW) voor de jaren 2009, 2012 en 2013. De inspecteur had de aanslagen herzien en boetes opgelegd, waarbij hij stelde dat de belanghebbende niet de vereiste aangiften had gedaan en dat de belastingaanslagen te laag waren vastgesteld.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de inspecteur aannemelijk heeft gemaakt dat de belanghebbende betrokken was bij de illegale kweek van hennep, wat leidde tot onverklaarde inkomsten. De rechtbank oordeelde dat de belanghebbende bewust had geprobeerd deze inkomsten buiten het zicht van de fiscus te houden, wat resulteerde in de omkering van de bewijslast. De rechtbank heeft de belastingaanslagen voor de jaren 2012 en 2013 in stand gelaten, evenals de boetes, maar heeft deze laatste wel verminderd vanwege overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. De rechtbank heeft de inspecteur en de minister van Justitie en Veiligheid veroordeeld tot vergoeding van immateriële schade aan de belanghebbende, en de proceskosten zijn toegewezen aan de belanghebbende.

De uitspraak benadrukt de noodzaak voor belastingplichtigen om correcte en volledige aangiften te doen, en de gevolgen van betrokkenheid bij illegale activiteiten voor belastingaanslagen en boetes.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Belastingrecht, meervoudige kamer
Locatie: Breda
Zaaknummers BRE 17/6553 tot en met 17/6557
uitspraak van 4 maart 2021
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[belanghebbende], wonende te [plaats] ,
belanghebbende,
de inspecteur van de Belastingdienst,
de inspecteur, en
de minister van Justitie en Veiligheid,
de minister.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De inspecteur heeft met dagtekening 30 november 2016 aan belanghebbende een beschikking gegeven waarbij het verlies uit werk en woning over 2012 is herzien. In december 2016 heeft de inspecteur aan belanghebbende voor de jaren 2009, 2012 en 2013 belastingaanslagen inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) en inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (ZVW) opgelegd en gelijktijdig bij beschikkingen boetes opgelegd en heffings- en belastingrente in rekening gebracht. Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen al deze belastingaanslagen en beschikkingen.
1.2.
De inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar van 12 september 2017 de aanslag IB/PVV 2013 en de gelijktijdig daarmee gegeven boete- en rentebeschikking verminderd en de overige belastingaanslagen en beschikkingen gehandhaafd.
1.3.
Belanghebbende heeft daartegen bij brief van 28 september 2017, ontvangen bij de rechtbank op 29 september 2017, beroep ingesteld. Ter zake van deze beroepen heeft de griffier van belanghebbende eenmaal een griffierecht geheven van € 46.
1.4.
De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 januari 2021 te Breda. Aldaar zijn verschenen en gehoord, belanghebbende, vergezeld van zijn gemachtigde mr. J.H. Sligchers, verbonden aan Advocatenkantoor Mr. Sligchers te Maastricht, en namens de inspecteur, drs. [verweerder 1] , [verweerder 2] en [verweerder 3]
1.6.
Belanghebbende heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan de rechtbank en aan de andere partij.
1.7.
Aan het einde van de zitting heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.
1.8.
Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat in afschrift aan partijen is verzonden.

2.Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:
2.1.
Belanghebbende is geboren op [geboortedatum] en sinds december 1998 gehuwd met [echtgenote] (hierna: echtgenote). Belanghebbende en zijn echtgenote wonen sinds 2000 in een eigen woning aan de [adres 1] in [plaats] .
2.2.
Belanghebbende heeft een eenmanszaak gedreven onder de naam [bedrijf 1] van 1 april 2012 tot en met 25 juni 2015. Bovendien is belanghebbende bestuurder van [bedrijf 2] (hierna: [bedrijf 2] ), [bedrijf 3] , [bedrijf 4] en [bedrijf 5] Belanghebbende heeft geen aandelen in deze vennootschappen (gehad).
2.3.
De echtgenote bezit alle aandelen in [bedrijf 2] . Deze vennootschap bezit 50 procent van de aandelen in [bedrijf 3] , 50 procent van de aandelen in [bedrijf 4] en 50 procent van de aandelen in [bedrijf 5]
2.4.
De politie heeft in 2012 en 2014 hennepkwekerijen aangetroffen in onder andere de volgende panden (alle panden samen hierna: henneppanden):
[adres 2] 467 in [plaats] op 2 november 2012
[adres 3] 9 in [plaats] op 6 februari 2014
[adres 4] 23 in [plaats] op 11 maart 2014
[adres 5] 1 in [plaats] op 19 februari 2014
[adres 6] 9 in [plaats] op 29 april 2014
[adres 7] 606 in [plaats] op 20 mei 2014
[adres 8] 84 in [plaats] op 3 juni 2014
2.5.
In het informatieoverleg van het Regionaal Informatie en Expertise Centrum (hierna: RIEC) van 13 april 2015 is besloten de casus van belanghebbende aan te nemen als reguliere casus binnen het RIEC. Deze casus valt daarmee onder het Convenant ten behoeve van Bestuurlijke en Geïntegreerde Aanpak van Georganiseerde Criminaliteit, Bestrijding Handhavingsknelpunten en Bevordering Integriteitsbeoordelingen (hierna: het convenant).
Aanslagregeling en bezwaarfase
2.6.
Aanslagregeling over het jaar 2012
Belanghebbende heeft op 23 april 2014 aangifte gedaan naar een verzamelinkomen van € 5.838 negatief, bestaande uit belastbare winst uit onderneming van € 670 en aandeel belastbare inkomsten uit eigen woning van € 6.508 negatief, en een bijdrage-inkomen van € 670. De aanslagen IB/PVV en ZVW 2012 zijn op 31 mei 2014 opgelegd overeenkomstig de ingediende aangifte. Tevens is op 31 mei 2014 het verlies uit werk en woning over 2012 bij beschikking vastgesteld op € 5.838.
2.7.
Aanslagregeling over het jaar 2013
Belanghebbende heeft op 21 mei 2015 aangifte gedaan naar een verzamelinkomen van € 10.313 negatief, bestaande uit belastbare winst uit onderneming van € 274 negatief en aandeel belastbare inkomsten uit eigen woning van € 10.039 negatief, en een bijdrage-inkomen van nihil. Op 19 juni 2015 heeft de inspecteur een voorlopige aanslag IB/PVV 2013 opgelegd overeenkomstig de ingediende aangifte. In een brief van dezelfde datum heeft de inspecteur belanghebbende meegedeeld dat hij geen voorlopige aanslag ZVW 2013 ontvangt.
2.8.
Aanslagregeling over het jaar 2009
De aanslag IB/PVV 2009 is op 6 juli 2011 opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 29.492, overeenkomstig de ingediende aangifte. Op 3 juni 2014 is bij beschikking het verlies uit werk en woning van 2012 van € 5.838 verrekend met het inkomen uit werk en woning van 2009.
2.9.
Vanaf 13 april 2015 heeft het RIEC op grond van het convenant gegevens en inlichtingen uitgewisseld met de inspecteur.
2.10.
Op 18 mei 2015 heeft de inspecteur een boekenonderzoek schriftelijk aangekondigd. Van het boekenonderzoek is een “relaas van bevindingen” opgesteld op 8 september 2016 en is uiteindelijk een rapport opgesteld op 10 november 2016 (hierna: controlerapport).
2.11.
De inspecteur heeft met dagtekening 30 november 2016 aan belanghebbende de beschikking gegeven waarbij het verlies uit werk en woning over 2012 is herzien en nader is vastgesteld op nihil.
2.12.
Aan belanghebbende zijn in december 2016 de volgende belastingaanslagen opgelegd en beschikkingen gegeven:
middel
jaar
belasting-
aanslag
dagtekening
belastbaar inkomen uit werk en woning / bijdrage-inkomen
boete
heffings- of belasting-
rente
IB/PVV
2009
navorderings-
aanslag
10 december 2016
29.492
-
246
IB/PVV
2012
navorderings-
aanslag
10 december 2016
75.801
22.804
4.062
ZVW
2012
navorderings-
aanslag
3 december 2016
50.064
-
332
IB/PVV
2013
aanslag
14 december 2016
189.419
67.022
9.184
ZVW
2013
aanslag
14 december 2016
50.853
-
295
2.13.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de in 2.11 en 2.12. bedoelde belastingaanslagen en beschikkingen. De inspecteur heeft de bezwaarschriften ontvangen op 13 december 2016 en 19 januari 2017.
2.14.
Op 4 april 2017 heeft het hoorgesprek plaatsgevonden. Aanwezig waren belanghebbende en zijn gemachtigde, J.H. Sligchers. Van het gesprek is een verslag opgemaakt.
2.15.
De inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar van 12 september 2017 de aanslag IB/PVV 2013 en de gelijktijdig daarmee gegeven boetebeschikking en rentebeschikking verminderd tot de volgende bedragen:
middel
jaar
belasting-
aanslag
dagtekening
belastbaar inkomen uit werk en woning / bijdrage-inkomen
boete
belasting-
rente
IB/PVV
2013
aanslag
12 september 2016
182.419
64.292
8.81
De inspecteur heeft de overige belastingaanslagen en beschikkingen gehandhaafd.

3.Geschil

3.1.
Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:
Heeft belanghebbende voor de jaren 2012 en 2013 de vereiste aangiften IB/PVV en ZVW gedaan?
Zijn de belastingaanslagen en beschikkingen ten onrechte dan wel tot te hoge bedragen vastgesteld?
3.2.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken en op hetgeen zij ter zitting hebben aangevoerd.
3.3.
Ter zitting heeft belanghebbende zijn grief dat de inspecteur het inzagerecht heeft geschonden, laten vallen.
3.4.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging, dan wel vermindering van de belastingaanslagen en beschikkingen.
3.5.
De inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van de beroepen.

4.Beoordeling van het geschil

4.1.
De inspecteur heeft gesteld dat belanghebbende voor 2012 en 2013 niet de vereiste aangiften IB/PVV en ZVW heeft gedaan. Niet in geschil is dat belanghebbende aangiften IB/PVV 2012 en 2013 heeft gedaan naar een negatief inkomen en een bijdrage-inkomen van € 670 (2012) respectievelijk nihil (2013). Volgens de inspecteur vertonen de aangiften zodanige gebreken dat die ertoe leiden (i) dat de volgens de aangiften verschuldigde IB/PVV en ZVW verhoudingsgewijs aanzienlijk lager is dan de werkelijk verschuldigde IB/PVV en ZVW en (ii) dat het bedrag van de IB/PVV en ZVW dat als gevolg van de gebreken in de aangiften niet zou zijn geheven aanzienlijk is. Belanghebbende wist of moest zich er volgens de inspecteur ten tijde van het doen van de aangiften bewust van zijn geweest dat daardoor een aanzienlijk bedrag aan verschuldigde IB/PVV en ZVW niet zou worden geheven. De inspecteur is van mening dat de belastingaanslagen zijn gebaseerd op een redelijke schatting en dat belanghebbende niet heeft doen blijken dat de belastingaanslagen te hoog zijn vastgesteld.
4.2.
Belanghebbende heeft gesteld dat de inspecteur niet aannemelijk heeft gemaakt dat belanghebbende voor 2012 en 2013 niet de vereiste aangiften IB/PVV en ZVW heeft gedaan.
4.3.
Volgens vaste jurisprudentie geldt dat bij inhoudelijke gebreken in een aangifte slechts dan kan worden aangenomen dat de vereiste aangifte niet is gedaan, indien aan de hand van de normale regels van stelplicht en bewijslast is vastgesteld dat sprake is van één of meer gebreken die ertoe leiden dat de volgens de aangifte verschuldigde belasting verhoudingsgewijs aanzienlijk lager is dan de werkelijk verschuldigde belasting. Tevens is vereist dat het bedrag van de belasting dat als gevolg van de hiervoor bedoelde gebreken in de aangifte niet zou zijn geheven, op zichzelf beschouwd aanzienlijk is. Inhoudelijke gebreken in de aangifte worden slechts in aanmerking genomen indien de belastingplichtige ten tijde van het doen van aangifte wist of zich ervan bewust moest zijn dat daardoor een aanzienlijk bedrag aan belasting niet zou worden geheven. [1]
4.4.
De inspecteur heeft voor de jaren 2012 en 2013 een opstelling gemaakt van contante bedragen waarbij de herkomst van de gelden volgens hem niet is verklaard. De contante bedragen betreffen contante uitgaven met betrekking tot de henneppanden (post a), contante stortingen op bankrekeningen (post b) en contante investeringen (post c). Omdat de herkomst van deze gelden onbekend is, heeft de inspecteur voor deze bedragen verondersteld dat sprake is van inkomsten uit werkzaamheden. De inspecteur heeft het standpunt ingenomen dat belanghebbende een bron van inkomen moet hebben gehad, te weten de illegale kweek van hennep en/of het faciliteren daarvan. De opstelling van de inspecteur ziet er, na vermindering bij uitspraak op bezwaar met betrekking tot de aanslag IB/PVV 2013, als volgt uit:
2012
2013
(b) Contante stortingen
40.19
(c) Investeringen
11
10.05
(a) Hennepkwekerijen
- [adres 2] 467
14.2
- [adres 1]
7
- [adres 3] 9
10.856
- [adres 4] 23
16.599
12.6
- [adres 5] 1
27.5
- [adres 6] 9
29.768
- [adres 7] 606
16
- [adres 8] 84
39.988
45.768
70.787
70.787
149.492
149.492
81.787
199.732
Vermindering bezwaar
7
Uitspraak op bezwaar
81.787
192.732
4.5.
De inspecteur heeft gesteld dat belanghebbende het niet aangegeven inkomen van € 81.787 (2012) en € 192.732 (2013) heeft verkregen uit de illegale kweek van hennep en/of het faciliteren daarvan. Belanghebbende heeft tijdens de zitting gesteld dat hij tot op heden niet is vervolgd voor de vermeende strafbare feiten waarnaar de inspecteur heeft verwezen. Gelet op het tijdsverloop sinds de laatst bij belanghebbende bekende onderzoekshandeling is het volgens belanghebbende onwaarschijnlijk dat hij nog iets hoort van de Politie. Verder heeft belanghebbende gesteld dat het Openbaar Ministerie hem desgevraagd heeft medegedeeld dat hij niet bekend is bij het Openbaar Ministerie en dat het Politiedossier niet aan het Openbaar Ministerie is overhandigd. Hieruit kan volgens belanghebbende geen andere conclusie worden getrokken dan dat er geen dan wel onvoldoende bewijs is om hem te vervolgen. Volgens belanghebbende heeft de inspecteur door gebruik te maken van de gegevens uit het politie-onderzoek de onschuldpresumptie geschonden en de Melo Tadeu-jurisprudentie genegeerd.
4.6.
De rechtbank is van oordeel dat de in artikel 6, lid 2, EVRM opgenomen onschuldpresumptie niet is geschonden en dat dan ook geen sprake is van strijd met de Melo Tadeu-jurisprudentie [2] . Deze houdt, kortgezegd, in dat de belastingrechter - in het geval er een verband is met een strafzaak - met zijn oordeel en zijn optreden, de motivering van zijn beslissing of de door hem gebruikte bewoordingen geen twijfel doet ontstaan over de juistheid van de vrijspraak van hetgeen de verdachte in zijn strafzaak werd verweten danwel de juistheid van de sepotbeslissing door de officier van justitie. Aangezien belanghebbende ter zitting heeft verklaard dat er jegens hem geen vervolging is ingesteld kan de onschuldpresumptie niet zijn geschonden. Ten aanzien van de door de inspecteur als inkomen in aanmerking genomen contante bedragen oordeelt de rechtbank als volgt.
Post a: henneppanden
4.7.
De inspecteur heeft gesteld dat belanghebbende degene is die, met betrekking tot de henneppanden, (1) die panden heeft uitgezocht, (2) die tussenpersonen heeft geregeld die de huurovereenkomst op diens naam hebben afgesloten, (3) die de huurtermijnen contant aan deze tussenpersonen heeft gegeven zodat die de huur kunnen betalen, (4) die de hennepkwekerij heeft geregeld en daarop toezicht heeft gehouden, (5) die ervoor heeft gezorgd dat er geen andere mensen (met name de eigenaren van de panden) in de panden zouden komen en (6) die niet meer bereikbaar was vanaf het moment waarop de hennepkwekerijen zijn aangetroffen (de handelingen 1 tot en met 6 hierna (zoals door de inspecteur aangeduid): modus operandi). Uit de modus operandi (manier van werken) blijkt volgens de inspecteur dat belanghebbende in 2012 en 2013 betrokken is geweest bij de in de henneppanden aangetroffen illegale kweek van hennep en/of het faciliteren daarvan.
4.8.
De inspecteur heeft voor alle henneppanden de modus operandi (achtereenvolgens de handelingen 1 tot en met 6) als volgt toegelicht in zijn verweerschrift:

Hennepkwekerij één: [adres 2] 467 te [plaats]
1. De eigenaar van de woning heeft verklaard dat hij via het bedrijf [bedrijf 10] in contact is gekomen met [bedrijf 2] (…). Belanghebbende is bestuurder van deze Holding. De makelaar heeft verklaard dat belanghebbende zich in 2012 bij Direct Wonen heeft gemeld omdat hij op zoek was naar woonruimte voor een werknemer van zijn bedrijf [bedrijf 2] (…)
2. Belanghebbende heeft aan de eigenaar van de woning meegedeeld dat de woning is bedoeld voor een werknemer van [bedrijf 2] , de heer [persoon 1] . De heer [persoon 1] is hoofd-programmeur en houdt zich bezig met coderen en versleutelen van bedrijfsinformatie. De heer [persoon 1] moet snel woonruimte hebben (…). De heer [persoon 1] verklaart echter dat hij werkt voor uitzendbureau en als voorbewerker in de bouw (…). Belanghebbende zorgt voor een werkgeversverklaring en een salarisspecificatie voor de heer [persoon 1] op grond waarvan de eigenaar bereid is het pand te verhuren (…).
3. De sleutels van het pand zijn overhandigd aan belanghebbende (…).
4. De allereerste huursom en borg is betaald door [bedrijf 2] . Daarna is de huursom betaald door twee personen: [persoon 2] en [persoon 1] (…).
5. De heer [persoon 1] verklaart dat hij de hennepkwekerij heeft aangelegd en dat hij uit veiligheidsoverwegingen geen namen kan noemen (…).
6. De eigenaar heeft in het huurcontract opgenomen dat hij eenmaal per maand ongevraagd langs kan komen om te controleren of er geen hennepkwekerij in zijn pand zit. Hij heeft dit niet gedaan omdat de keukenleverancier vanaf half juni 2012 bezig was de afzuigkap te vervangen. In werkelijkheid werd de afzuigkap niet door de leverancier maar door twee onbekende mannen vervangen. Verder deelde belanghebbende mee dat er een veiligheidscheck is uitgevoerd en camera’s zijn geplaatst vanwege de vertrouwelijke informatie die zijn bedrijf zou verwerken (…).
7. De eigenaar heeft belanghebbende gemaild op het emailadres [e-mailadres 1] . Belanghebbende belde vervolgens de eigenaar direct op met de mededeling dat dit emailadres niet meer gebruikt mocht worden (…).
Hennepkwekerij twee: De [adres 3] te [plaats]
1. Belanghebbende heeft een makelaar van [makelaar 1] , de heer [persoon 3] , benaderd. De heer [persoon 3] kende belanghebbende al van eerdere verhuur van woningen op de [adres 4] 23 en op de [adres 5] 1 . Belanghebbende en de makelaar hebben samen 12 panden bekeken en belanghebbende heeft hieruit het pand op de [adres 3] gekozen (…).
2. Belanghebbende deelde aan de makelaar mee dat hij onderdak voor zijn werknemers zocht. Belanghebbende heeft aan de eigenaar van de woning meegedeeld dat belanghebbende [persoon 4] in dienst zou nemen en dat zij in het pand zou gaan wonen. [persoon 4] verklaart dat belanghebbende voor een vriend van haar, [persoon 5] , de woning via [makelaar 1] geregeld heeft. Het huurcontract staat echter op naam van [persoon 4] (…).
3. Belanghebbende verklaart bij de Politie dat hij een sleutel van het pand heeft (…). Mevrouw [persoon 4] verklaart dat zij niet bij de sleuteloverdracht aanwezig is geweest. Belanghebbende heeft [persoon 4] de sleutel gegeven en [persoon 4] heeft de sleutel aan [persoon 5] gegeven (…). De makelaar verklaart dat hij de sleutel aan belanghebbende heeft gegeven (…). De eigenaar van de woning verklaart dat omwonenden eigenlijk nooit een vrouw het huis hebben zien ingaan. Zij zagen alleen belanghebbende naar binnen gaan (…).
4. Belanghebbende heeft de eigenaar van het pand meegedeeld dat [bedrijf 7] B.V. garant zou staan voor de betaling van de huur van de woning (…). De makelaar heeft hetzelfde verklaard aan de Inspecteur (…).
Belanghebbende heeft aan de makelaar meegedeeld dat hij eigenaar is van [bedrijf 7] B.V. en dat [persoon 6] zijn compagnon is (…). [persoon 6] heeft verklaard dat hij via zijn bedrijf [bedrijf 7] borg zou staan voor de huurster, [persoon 4] (…). De makelaar kent belanghebbende al langer en wist dat de betalingen altijd goed gingen (…).
5. Op de dag van de ontdekking van de hennepkwekerij is belanghebbende op heterdaad betrapt (…). De buurvrouw heeft een maand eerder meegedeeld dat sinds begin december 2013 de woning driemaal per week wordt bezocht door mannen die rijden in een [auto] met het kenteken [kenteken] (deze auto staat op naam van belanghebbende) en een bedrijfswagen zie (…).
6. De eigenaar verklaart dat belanghebbende het jaarlijkse onderhoud van de ketel op zolder wilde regelen. Ook wilde belanghebbende lamellen op de begane vloer hebben omdat de huurster geen inkijk wilde hebben (…).
7. De makelaar heeft verklaard dat hij na ontdekking van de hennepkwekerij heeft geprobeerd belanghebbende te bereiken, maar dat, dat helaas niet is gelukt (…).
Hennepkwekerij drie: [adres 4] 23 te [plaats]
1. Belanghebbende heeft een makelaar van de [makelaar 1] benaderd (…).
2. [persoon 1] (is dezelfde persoon die het pand op het adres [adres 2] 467 huurde (…)) huurt ook de woning aan de [adres 4] 23 (…). De eigenaar verklaart dat eerst [persoon 1] en met ingang van 1 augustus 2013 [persoon 6] de woning huurde (…). De commercieel manager van de [makelaar 1] heeft in een telefoongesprek met de Politie verklaard dat in het dossier van de [adres 4] 23 zijn opgenomen de huurovereenkomst met [persoon 1] , een kopie van het identiteitsbewijs van [persoon 1] , een kopie van de salarisspecificatie en werkgeversverklaring van [persoon 1] (…). De werkgever van [persoon 1] is [bedrijf 2] . Ook van [persoon 6] zijn in het dossier opgenomen een kopie van zijn paspoort, een salarisspecificatie en dat hij werknemer bij [bedrijf 2] is (…).
3. Geen gegevens over aan wie de sleutel is overgedragen.
4. De heer [persoon 6] heeft verklaard dat hij de huur ophaalde bij een Marokkaanse jongen. Deze betaalde de huur contant. [persoon 6] stortte vervolgens het geld op de rekening van zijn zoon en zijn zoon betaalde dan de huur (…).
5. De hennepkwekerij is op 11 maart 2014 aangetroffen op zolder en volgens de Politie was het pand bewoond. Het ligt daarom in de rede dat de hennepkwekerij onder toezicht stond van de huurder, de heer [persoon 6] . De heer [persoon 6] deelt aan de Politie mee dat hij niet weet wat hij moet zeggen nu de Politie hem verantwoordelijk houdt voor de hennepkwekerij (…).
6. Belanghebbende laat (via de makelaar) de eigenaar weten dat het onderhoud aan de CV ketel niet uitgevoerd kan worden omdat [persoon 1] niet thuis is.
Belanghebbende zal laten weten wanneer het onderhoud uitgevoerd kan worden.
De eigenaar heeft aan de Politie meegedeeld dat hij niet meer naar binnen kon omdat de sloten vervangen waren (…)
7. Geen gegevens over bekend.
Hennepkwekerij vier: [adres 5] 1 te [plaats]
1. De eigenaren hebben het pand verhuurd via de [makelaar 1] (…). De makelaar van de [makelaar 1] heeft verklaard dat hij belanghebbende kent van de verhuur van de woningen [adres 4] 23 en [adres 5] 1 (…).
2. De huurder is volgens de gegevens van de makelaar [persoon 7] . De [makelaar 1] heeft een huurdersverklaring, een bevestiging van de huur en een checklist huurder verstrekt en op al deze documenten staat het emailadres van belanghebbende vermeld (…). De heer [persoon 7] heeft aan de Politie meegedeeld dat hij op verzoek van belanghebbende de woning op zijn naam heeft laten huren (…).
3. De sleutel is overgedragen aan belanghebbende (…).
4. De makelaar heeft verklaard dat de huurpenningen altijd op tijd werden betaald (…). Op 2 november 2013 wordt de eerste huurtermijn betaald op de bankrekening van de [makelaar 1] (…).
5. Volgens de aangifte van een medewerker van [bedrijf 8] heeft iemand met de sleutel op 19 februari 2014 de monteurs binnengelaten om de heraansluiting te laten plaatsvinden (…). Gelezen de beschrijving van de aangetroffen persoon en het werkjournaal van de medewerker van [bedrijf 8] (…) ben ik van mening dat op 19 februari 2014 belanghebbende de monteurs heeft binnengelaten. Belanghebbende werd zenuwachtig en wilde weg gaan. Uiteindelijk ging belanghebbende mee naar de zolder en daar werd een hennepkwekerij aangetroffen. Na het aantreffen van de hennepkwekerij verliet belanghebbende het pand.
6. Op 10 februari 2014 mocht een monteur van [bedrijf 8] niet naar binnen. Belanghebbende deelde hem mee dat hij (ondanks de meerkosten) zijn werkzaamheden buiten moest uitvoeren (…).
7. [persoon 7] kreeg rekeningen van de gemeente en het energiebedrijf in verband met een hennepkwekerij. De heer [persoon 7] heeft (zonder succes) geprobeerd belanghebbende te bellen. Uiteindelijk is de heer [persoon 7] verhaal gaan halen bij belanghebbende (…).
Hennepkwekerij vijf: [adres 6] 9 te [plaats]
1. Bedrijfsmakelaar, de heer [persoon 8] van [makelaar 3] heeft verklaard dat hij het bedrijfspand heeft verhuurd aan belanghebbende (…).
2. Volgens de makelaar heeft belanghebbende verklaard dat hij het pand wilde gaan gebruiken voor 3D printing. Belanghebbende deelde mee dat zijn compagnon, [persoon 6] , het pand op zijn naam ging huren. Bij de ondertekening van het huurcontract op het kantoor van de makelaar waren belanghebbende, [persoon 6] en de eigenaar van het bedrijfspand aanwezig. [persoon 6] tekende de huurovereenkomst. De heer [persoon 6] heeft ook het pand [adres 4] 23 gehuurd (…). Volgens de eigenaar van het pand had belanghebbende duidelijk de leiding (…).
3. De sleutel is overgedragen aan de heer [persoon 6] (…).
4. De makelaar heeft bij de Politie verklaard dat hij weet dat de huur netjes elke maand is overgemaakt naar de eigenaar (…). De betalingen kwamen van [persoon 16] , bankrekeningnummer: [rekeningnummer 1] . [persoon 16] is de zoon van de heer [persoon 6] (…).
5. Volgens de makelaar heeft belanghebbende nog enkele keren contact gehad met de eigenaar (…).
6. De eigenaar heeft belanghebbende twee maal op zijn bedrijfsadres bezocht. Belanghebbende deelde de eigenaar mee dat [bedrijf 7] B.V. iets had uitgevonden waarvoor [bedrijf 7] B.V. een wereldwijd patent had; allemaal “top secret”. De eigenaar mocht het pand niet betreden (…).
7. De eigenaar kon belanghebbende (na de ontmanteling van de hennepkwekerij) niet meer bereiken (…).
Hennepkwekerij zes: [adres 7] 606
1. Belanghebbende heeft op 22 maart 2013 met de makelaar het pand bezocht.
Op 29 maart bezoekt belanghebbende met zijn zakenpartner en de makelaar het pand. Op 8 mei 2013 stuurt de makelaar de definitieve huurovereenkomst naar belanghebbende en de eigenaar van het pand (…). De eigenaar verklaart dat hij het hele pand aan belanghebbende heeft verhuurd (…).
2. Belanghebbende heeft bij de Politie verklaard dat hij bedrijfsadviseur is en dat hij bemiddeld kan hebben tussen een makelaar en een bedrijf [bedrijf 9] (…). De contactpersoon van het bedrijf, [persoon 11] , heeft de huurovereenkomst getekend. Zij verklaart echter dat zij zich niet kan herinneren dat zij die overeenkomst getekend heeft. Mevrouw [persoon 11] heeft verklaard dat zij op verzoek van belanghebbende dit bedrijf heeft opgestart. Het bedrijf en de rekening van het bedrijf stonden op haar naam, belanghebbende beschikte ook soms over de bankpas. Volgens haar regelde belanghebbende alles (…).
3. Belanghebbende en de makelaar verklaren dat de sleutels in mei 2013 aan belanghebbende zijn overgedragen (…).
4. De eigenaar van het pand en de makelaar hebben verklaard dat tot mei 2014 de huur altijd op tijd is betaald (…). Mevrouw [persoon 11] heeft verklaard dat belanghebbende het geld voor de huur op haar rekening stortte of het bedrag contant aan haar gaf. In dat geval moest zij het geld eerst op haar rekening storten. Vervolgens maakte zij dan het geld voor de huur over (…). De eigenaar verklaart dat belanghebbende de huur betaalde (…).
5. Belanghebbende heeft verklaard dat hij een paar keer in het bedrijfspand is geweest om de administratie op te halen. Ook zegt hij dat hij in januari of februari 2014 in het pand is geweest (…).
6. Geen gegevens over bekend.
7. Na ondertekening van de huurovereenkomst heeft de makelaar niets meer vernomen van belanghebbende (…). Mevrouw [persoon 11] heeft geprobeerd belanghebbende telefonisch te bereiken, echter hij reageerde niet (…). Ook de heer [persoon 12] (katvanger) heeft belanghebbende nog proberen te bereiken, echter zonder resultaat (…).
Hennepkwekerij zeven: [adres 8] 84 te [plaats]
1. De eigenaar van het pand heeft bij de Politie verklaard dat zijn makelaar, [makelaar 4] , belanghebbende mevrouw [persoon 11] heeft aangedragen als huurster. De eigenaar heeft de huurster van het pand, [persoon 4] [rechtbank: bedoeld is mevrouw [persoon 11] ], niet gesproken (…).
2. De eigenaar heeft verklaard dat mevrouw [persoon 11] het huurcontract heeft getekend. Hij heeft een aantal gesprekken met belanghebbende gevoerd.
Mevrouw [persoon 11] heeft hij niet gesproken (…). Mevrouw [persoon 11] bevestigt dit tijdens haar verhoor door de Politie. Zij deelt verder dat zij er geen benul van had dat er hennepkwekerijen in de panden aan de [adres 7] 606 en aan de [adres 8] 84 zaten. Zij is ook nooit binnen geweest (…).
3. De sleutel is overgedragen aan belanghebbende (…).
4. De huur, zo verklaarde de eigenaar, werd elke maand netjes betaald via de bank (…). Mevrouw [persoon 11] verklaarde dat belanghebbende het geld voor de huur bij haar kwam brengen. Zij stortte het geld dan op een ING rekening en via internetbankieren betaalde zij dan de rekening aan de eigenaar (…).
5. Geen gegevens over.
6. Mevrouw [persoon 11] noch de eigenaar zijn in het pand geweest tijdens de verhuur (…).
7. De accountant van belanghebbende heeft na de ontdekking van de hennepkwekerijen op [adres 7] 606 en de [adres 8] 84 nog regelmatig geprobeerd contact op te nemen met belanghebbende. Ondanks al deze pogingen heeft hij nooit meer iets van belanghebbende vernomen (…).”.
De inspecteur heeft de modus operandi onder meer onderbouwd met de volgende documenten:
- processen-verbaal van de Politie betrekking hebbend op de henneppanden; [3]
- een schema van vennootschappen waarmee belanghebbende in verband kan worden gebracht; [4]
- huurovereenkomsten betreffende henneppanden [5] ;
- huurderverklaringen [6] ;
- verslagen van en e-mails betreffende gesprekken van de inspecteur met eigenaars van de henneppanden [7] met medewerkers van verhuurbemiddelingskantoren [8] , medewerkers van energiemaatschappijen [9] en een accountant [10] .
4.9.
Volgens de inspecteur heeft belanghebbende met betrekking tot de henneppanden uitgaven gedaan in de vorm van huur, borg, bemiddelingskosten en de kosten van de aanleg van hennepkwekerijen. Belanghebbende heeft die uitgaven volgens de inspecteur contant voldaan uit inkomen die belanghebbende heeft verkregen uit de illegale kweek van hennep en/of het faciliteren daarvan. Volgens de inspecteur zijn die inkomsten niet in de aangiften vermeld.
4.10.
Belanghebbende heeft elke betrokkenheid bij de in de henneppanden aangetroffen hennepkwekerijen betwist. Volgens belanghebbende heeft hij uitsluitend bemiddeld voor diverse opdrachtgevers bij de totstandkoming van de huurcontracten. Belanghebbende heeft verklaard dat hij geen huur of borg voor de henneppanden heeft betaald. Tijdens de zitting heeft belanghebbende eraan toegevoegd dat hij, in tegenstelling tot de inspecteur, de verklaringen van de derden ongeloofwaardig acht. Belanghebbende vindt het bovendien opmerkelijk dat de inspecteur de verklaringen van de derden die de Nederlandse nationaliteit hebben ( [persoon 1] , [persoon 13] en [persoon 11] ) geloofwaardig acht en de verklaringen van belanghebbende en van derden die het verhaal van belanghebbende ondersteunen, niet. Volgens belanghebbende is sprake van onderscheid op basis van etniciteit. Aan deze voor alle henneppanden geldende verklaringen, heeft belanghebbende nog in het bijzonder voor elk van de volgende panden het volgende toegevoegd.
4.10.1.
Pand aan [adres 2]
Volgens belanghebbende was [persoon 1] (hierna: [persoon 1] ) de huurder en bewoner van dit pand. [persoon 1] heeft verklaard dat hij de huur uit eigen middelen heeft betaald en dat hij de in dat pand aangetroffen hennepplantage zelf heeft opgezet en bekostigd en dat hij er eigenaar van was. Het was ook niet aan belanghebbende maar aan de eigenaar van de woning om de locatie te bezoeken en te controleren op daadwerkelijk gebruik. Belanghebbende acht de verklaring van de eigenaar dat twee onbekenden een afzuigkap hebben opgehaald ongeloofwaardig. Volgens belanghebbende is het onwaarschijnlijk dat derden bij een keukenleverancier een afzuigkap ophalen zonder enige vorm van bewijs dat zij in opdracht van de koper handelen. Verder betwist belanghebbende de echtheid van de werkgeversverklaring, omdat deze niet door of namens [bedrijf 2] is opgemaakt en afgegeven. Belanghebbende heeft gesteld dat het e-mailadres [e-mailadres 2] niet bij hem in gebruik is.
4.10.2.
Pand aan de [adres 3]
De opdrachtgever was volgens belanghebbende [bedrijf 7] B.V. (hierna: [bedrijf 7] ). Van deze vennootschap is belanghebbende volgens eigen zeggen aandeelhouder noch directeur. De huurovereenkomst is getekend door [persoon 4] (hierna: [persoon 13] ) en [persoon 6] (hierna: [persoon 6] ). Volgens belanghebbende heeft [persoon 13] verklaard dat zij de woning heeft gehuurd ten behoeve van een familielid of vriend, omdat dat deze niet in de mogelijkheid was om de woning te huren in verband met een BKR-registratie, en dat zij geen weet had van hetgeen gebeurde binnen in het pand. De verklaring van de buren, dat belanghebbende in het pand zou zijn geweest om de huur op te halen, is volgens belanghebbende ongeloofwaardig, omdat [persoon 13] heeft verklaard meerdere keren in het pand te zijn geweest om de huur op te halen. Op de dag dat [persoon 13] aan belanghebbende had gevraagd om langs te komen om de huur op te halen, is belanghebbende niets vermoedend en geheel te goeder trouw langs gegaan om zijn vriendin te helpen.
4.10.3.
Pand aan de [adres 4]
De opdrachtgever was volgens belanghebbende [persoon 1] . De huurovereenkomst is later overgenomen door [persoon 6] , na controle door de [makelaar 1] , waarbij geen onregelmatigheden zijn aangetroffen. [persoon 6] heeft verklaard dat hij het pand huurde, dat hij de huur betaalde via de rekening van zijn zoon en dat hij het geld voor de huur had ontvangen van de eigenaar van de in het pand aangetroffen hennepplantage, een Marokkaanse jongen. Belanghebbende is geen Marokkaanse man. Op de werkgeversverklaring ontbreekt de handtekening van belanghebbende. Op 11 maart 2013 heeft belanghebbende aan de [makelaar 1] aangegeven dat [persoon 1] zelf contact met hen zal opnemen over het onderhoud van de CV-ketel. Belanghebbende geeft daarin nadrukkelijk aan daarover niets te kunnen zeggen. De [makelaar 1] heeft niet te kennen gegeven dat de door belanghebbende beschreven situatie niet de juiste is: ‘Ik hoor graag van [persoon 1] wanneer we een afspraak kunnen inplannen’, aldus [naam 1] dan [naam 2] van de [makelaar 1] .
4.10.4.
Pand aan de [adres 5]
De opdrachtgever was [persoon 7] (hierna: [persoon 7] ). Belanghebbende betwist dat, zoals [persoon 7] heeft verklaard, deze laatste jegens hem uit goedheid heeft gehandeld door de woning op zijn naam te huren. Volgens belanghebbende blijkt uit de administratie van de [makelaar 1] dat [persoon 7] de huur heeft betaald en uit het dossier dat hij de huur via zijn bankrekening heeft betaald. Volgens belanghebbende blijkt uit niets dat [persoon 7] geld van belanghebbende heeft ontvangen. De verklaring van [persoon 7] dat hij het pand alleen op zijn naam heeft gezet en voor de rest van niets wist, vindt belanghebbende ongeloofwaardig. In de huurdersverklaring staan meerdere e-mailadressen, waarvan het e-mailadres [e-mailadres 3] niet door belanghebbende is gebruikt. Volgens belanghebbende heeft [persoon 13] verklaard dat [persoon 7] haar vriend dan wel partner is en dat hij de vader is van haar zoontje. Belanghebbende heeft gesteld dat hij hiervan niet op de hoogte was. Belanghebbende concludeert dat zowel [persoon 13] als [persoon 7] betrokken zijn geweest bij de in het pand aangetroffen hennepplantage. Belanghebbende betwist dat hij de persoon is geweest die beschreven is door de elektromonteur.
4.10.5.
Pand aan het [adres 6]
De opdrachtgever was [bedrijf 7] , die het pand wilde huren voor eigen bedrijfsmatig gebruik. Belanghebbende is aandeelhouder noch directeur van [bedrijf 7] . [persoon 6] is enig aandeelhouder en bestuurder van [bedrijf 7] en partij bij de huurovereenkomst. Uit de verklaring van [persoon 8] van [makelaar 3] bedrijfsmakelaars blijkt dat [persoon 6] de huurovereenkomst heeft getekend en ook de waarborgsom heeft betaald. Hij heeft ook de sleutels van het pand in ontvangst genomen. De huur is ook steeds voldaan door [bedrijf 7] . De enig aandeelhouder/bestuurder van die vennootschap is [persoon 6] .
4.10.6.
Panden aan de [adres 7] en de [adres 8]
De opdrachtgever was [bedrijf 9] (hierna: [bedrijf 9] ). Volgens belanghebbende blijkt uit het dossier dat de huurbetalingen zijn gedaan door [bedrijf 9] . [bedrijf 2] heeft met [bedrijf 9] een overeenkomst gesloten ter zake van te leveren diensten. Belanghebbende heeft voor [bedrijf 9] bemiddeld bij de huurovereenkomsten. Belanghebbende kende namelijk via [hogeschool] de oprichtster en enig aandeelhouder van [bedrijf 9] , [persoon 11] (hierna: [persoon 11] ). [persoon 11] heeft belanghebbende benaderd om haar bij te staan bij haar nieuwe onderneming. Zij heeft tegenover belanghebbende verklaard een erfenis te hebben ontvangen waarmee zij de onderneming wilde opzetten. Zij heeft zich tot belanghebbende gewend omdat deze in de regio [plaats] over een groot netwerk beschikte. Belanghebbende vindt de door [persoon 11] afgelegde verklaring ongeloofwaardig. Belanghebbende vindt het onwaarschijnlijk dat [persoon 11] , een volwassen vrouw van ruim 50 jaar, die moeder is van twee of drie kinderen en die bij [hogeschool] als administratief medewerkster werkzaam is en dus logisch moet kunnen nadenken, het de normaalste zaak van de wereld vindt dat zij elke maand ongeveer € 9.000 in contanten ontving om hiermee betalingen te doen, enkel op basis van vertrouwen.
4.11.
De rechtbank is van oordeel dat de inspecteur met dat wat hij heeft gesteld en overgelegd (zie 4.7 tot en met 4.9) aannemelijk heeft gemaakt dat de modus operandi aan belanghebbende kan worden toegerekend en dat belanghebbende in 2012 en 2013 betrokken is geweest bij de illegale kweek en/of het faciliteren daarvan op een zodanige wijze dat die betrokkenheid een bron van inkomen heeft opgeleverd. De rechtbank heeft haar oordeel mede gebaseerd op de verklaringen van [persoon 11] en de makelaars, die zij geloofwaardig acht, op het feit dat belanghebbende door de Politie op 6 februari 2014 is aangehouden terwijl hij via de achterzijde het pand aan de [adres 3] wilde betreden, en op de werkgeversverklaringen en salarisspecificaties die naar het oordeel van de rechtbank, gelet op de vermeende functies van de werknemers, zoals [persoon 1] , en de identieke salarisspecificaties die op verschillende periodes en verschillende werknemers zien, valselijk zijn opgemaakt. Voor zover de verklaringen van belanghebbende méér behelzen dan een blote ontkenning van dingen die hem worden verweten, acht de rechtbank die ongeloofwaardig. Uit het dossier heeft de rechtbank niet kunnen afleiden dat de inspecteur de geloofwaardigheid van verklaringen heeft beoordeeld aan de hand van etniciteit. Dat de inspecteur het dossier van belanghebbende op basis van etniciteit heeft ingekleurd, is de rechtbank niet gebleken.
4.12.
Met betrekking tot de hoogte van de inkomsten uit deze bron heeft de inspecteur (onder meer) de contante uitgaven in verband met huur, borg en kosten van huurbemiddeling met betrekking tot de henneppanden en de kosten van de aanleg van de hennepkwekerijen in die panden in aanmerking genomen.
4.13.
De inspecteur heeft de uitgaven in verband met huur berekend aan de hand van de feitelijke huurperiode en de huurprijs per maand en heeft de borg en de kosten van huurbemiddeling voor de daadwerkelijke kosten in aanmerking genomen. De inspecteur heeft de kosten van een hennepkwekerij begroot en per hennepkwekerij slechts éénmaal die kosten in aanmerking genomen. Dit is volgens de inspecteur een voorzichtige raming, omdat hennep eenmaal in de tien weken wordt geoogst. De kosten van een grote hennepkwekerij heeft de inspecteur begroot op € 10.000. De kosten van een hennepkwekerij van gemiddelde grootte heeft de inspecteur begroot op € 7.000 en onderbouwd met een verklaring van [persoon 1] die op 2 november 2012 aan een medewerker van de Politie heeft verklaard dat € 7.000 is betaald voor de aangekochte goederen voor de hennepkwekerij in het pand aan [adres 2] 467 . De inspecteur heeft de contante uitgaven als volgt gespecificeerd:
uitgaven 2012
huur
borg
bemiddelings-
kosten
hennep-kwekerij
totaal
[adres 2]
6.4
800
-
7
14.2
[adres 4]
7.35
1.05
1.199,52
7
16.599
[adres 8]
18.742,50
11.245,50
-
10
39.988
totaal
70.787
uitgaven 2013
[adres 3]
3.856
-
-
7
10.856
[adres 4]
12.6
-
-
12.6
[adres 5]
18.15
2.35
-
7
27.5
[adres 6]
9.075
10.693,30
-
10
29.768
[adres 7]
9
-
-
7
16
[adres 8]
45.768
-
-
-
45.768
totaal
142.492
4.14.
Belanghebbende heeft deze bedragen als zodanig niet bestreden. Hij heeft alleen betwist dat hij degene is geweest die de uitgaven heeft gedaan.
4.15.
De rechtbank heeft hiervoor (zie 4.11) geoordeeld dat aannemelijk is dat de modus operandi aan belanghebbende kan worden toegerekend. De rechtbank acht daarom aannemelijk dat belanghebbende de huur, borg en bemiddelingskosten contant aan de tussenpersonen heeft gegeven zodat zij de huur en de overige uitgaven in verband met de henneppanden konden betalen. De inspecteur heeft het bedrag van de uitgaven als inkomsten in aanmerking genomen. Belanghebbende heeft de hoogte van de door de inspecteur in aanmerking genomen bedragen niet bestreden. De rechtbank is van oordeel dat de inspecteur is uitgegaan van een redelijke, beargumenteerde en inzichtelijke schatting die niet willekeurig is. Derhalve moeten de uitgaven met betrekking tot de henneppanden (in beginsel) worden gesteld op € 70.787 (2012) respectievelijk € 142.492 (2013).
4.16.
Deze inkomsten zijn niet in de aangiften IB/PVV en ZVW aangegeven. De belasting over deze inkomsten betreft in beide jaren een op zichzelf beschouwd aanzienlijk bedrag. De volgens de aangiften verschuldigde belasting is ook verhoudingsgewijs aanzienlijk lager dan de werkelijk verschuldigde belasting. Gelet op de aannemelijk geachte modus operandi van belanghebbende acht de rechtbank aannemelijk dat belanghebbende bewust het geld buiten het zicht van de fiscus wilde houden en zich ervan bewust was dat daardoor een aanzienlijk bedrag aan belasting niet zou worden geheven. De rechtbank is van oordeel dat belanghebbende over 2012 en 2013 de vereiste aangifte niet heeft gedaan. Dat leidt ertoe dat de bewijslast moet worden omgekeerd.
4.17.
De omkering van de bewijslast betekent dat de uitspraken op bezwaar moeten worden bevestigd, tenzij belanghebbende doet blijken, ofwel overtuigend aantoont, dat en in hoeverre de belastingaanslagen onjuist zijn. Met betrekking tot de in aanmerking genomen inkomsten met betrekking tot de uitgaven ten behoeve van de hennepkwekerijen (post a) is de rechtbank van oordeel dat belanghebbende niet heeft doen blijken dat die te hoog zijn.
4.18.
De rechtbank zal hierna voor post b (contante stortingen) en c (investeringen) beoordelen of de inspecteur het in aanmerking genomen inkomen redelijk heeft geschat en niet willekeurig heeft vastgesteld en of belanghebbende heeft doen blijken dat en in hoeverre de belastingaanslagen onjuist zijn.
Post b: contante stortingen
4.19.
De inspecteur heeft gesteld dat in 2013 op twee bankrekeningen voor een totaalbedrag van € 40.190 aan contante bedragen is gestort. Van dit totaalbedrag is een bedrag van € 28.650 gestort op de rekening met nummer [rekeningnummer 2] , waarvan belanghebbende rekeninghouder is en een bedrag van € 11.540 op de rekening met nummer [rekeningnummer 3] , waarvan belanghebbendes echtgenote de rekeninghouder is.
4.20.
Belanghebbende heeft tijdens de zitting bevestigd dat hij, al dan niet samen met zijn echtgenote, de bedragen op de bankrekening van zijn echtgenote heeft gestort. Ter verklaring van de herkomst van deze stortingen heeft belanghebbende het volgende gesteld:
- Hij heeft leningen ontvangen van [persoon 2] . Belanghebbende heeft een verklaring van [persoon 2] overgelegd, waarin zij heeft verklaard dat zij aan belanghebbende geld heeft geleend. [11]
- Hij heeft privébezittingen contant verkocht. Belanghebbende heeft een gedetailleerde lijst van verkochte goederen overgelegd (hierna: de goederenlijst). [12]
- Door hem verstrekte leningen zijn terugbetaald. Belanghebbende heeft een verklaring van [persoon 15] en van [persoon 14] overgelegd, waarin zij verklaren dat zij geleend geld aan belanghebbende terugbetaald. [13]
  • Hij heeft schenkingen ontvangen.
  • Hij en zijn echtgenote hebben, door te stoppen met roken, geld bespaard.
4.21.
De inspecteur acht belanghebbendes verklaringen voor de herkomst van de contante stortingen ongeloofwaardig. De inspecteur heeft onder meer betwist dat [persoon 2] geld heeft geleend aan belanghebbende en heeft gesteld dat haar verklaring weinig concreet is, omdat een overzicht van de leningen en de aflossingen ontbreekt. Met betrekking tot de goederenlijst heeft de inspecteur gesteld dat hieruit niet blijkt dat de goederen in eigendom toebehoorden aan belanghebbende en dat de goederen in 2012 en 2013 zijn verkocht. Ten aanzien van de verklaringen van [persoon 15] en [persoon 14] heeft de inspecteur gesteld dat deze niet zijn onderbouwd en dat niet duidelijk is op welk moment welk bedrag is terugbetaald. Ook acht de inspecteur het niet aannemelijk dat belanghebbende gelden heeft uitgeleend, omdat hij zelf nog een schuld heeft bij de [bank] en omdat belanghebbende zelf heeft gesteld dat hij moeilijke tijden doormaakte.
4.22.
De rechtbank is van oordeel dat de inspecteur is uitgegaan van een redelijke schatting van het inkomen door de door belanghebbende contant gestorte bedragen op zijn bankrekening en die van zijn echtgenote in aanmerking te nemen. De rechtbank acht onder verwijzing naar hetgeen in onderdeel 4.21 is vermeld de verklaringen voor de herkomst van de contante stortingen ongeloofwaardig. De rechtbank is van oordeel dat belanghebbende niet heeft doen blijken dat de contant gestorte bedragen niet als inkomen in aanmerking kunnen worden genomen.
Post c: investeringen
4.23.
Belanghebbende heeft tijdens het boekenonderzoek verklaard dat de volgende investeringen zijn gedaan:
  • in [bedrijf 4] vanaf 2013 € 22.000,
  • in [bedrijf 3] vanaf 2013 € 22.000, en
  • in [bedrijf 5] vanaf 2012 € 12.000.
De inspecteur heeft de herkomst van de investering in [bedrijf 4] door een vennootschap van belanghebbendes schoonvader aannemelijk geacht. Met betrekking tot de investering in [bedrijf 3] heeft hij daarnaast aannemelijk geacht dat [persoon 2] € 11.950 van de € 22.000 aan [bedrijf 3] heeft geleend. Met betrekking tot de investering in [bedrijf 5] heeft belanghebbende aannemelijk gemaakt dat [persoon 2] € 1.000 heeft geleend doordat zij een tweetal facturen van € 500 elk voor deze B.V. heeft betaald.
De inspecteur heeft gesteld dat belanghebbende met betrekking tot de onverklaarde delen van de investeringen in 2012 (€ 11.000) en in 2013 (€ 10.050) uit eigen middelen heeft geïnvesteerd in [bedrijf 5] en in [bedrijf 3] Belanghebbende heeft gesteld dat de investeringen in deze vennootschappen primair met financiële middelen van [persoon 2] en zijn schoonvader zijn gedaan en heeft verwezen naar bankafschriften.
4.24.
De verklaringen die zien op betalingen door [persoon 2] en belanghebbendes schoonvader heeft de inspecteur geaccepteerd. De rechtbank is van oordeel dat de inspecteur niet willekeurig heeft gehandeld door de onverklaarde investeringen tot het belastbaar inkomen uit werk en woning te rekenen. Belanghebbende, als feitelijk leidinggevende van de betrokken vennootschappen, moet daar namelijk wel toe in staat worden geacht. Belanghebbendes stelling dat hij met een zakenpartner in de vennootschappen heeft geïnvesteerd geeft geen verklaring voor de herkomst van die gelden. Belanghebbende heeft niet doen blijken dat deze bedragen te hoog zijn.
Tussenconclusie ten aanzien van de belastingaanslagen IB/PVV en ZVW 2012 en 2013
4.25.
Gelet op dat wat hiervoor is geoordeeld, blijven de navorderingsaanslagen IB/PVV en ZVW over 2012 en de aanslagen IB/PVV en ZVW over 2013 in stand. Nu het inkomen uit werk en woning over 2012 (dus) positief is, is ten onrechte (i) over 2012 een verlies bij beschikking vastgesteld en (ii) dat verlies verrekend met het inkomen uit werk en woning over 2009. Het verrekende verlies uit werk en woning moet worden teruggenomen. Het bezwaar en beroep tegen de navorderingsaanslag IB/PVV 2009 heeft uitsluitend betrekking op het terugnemen van het verrekende verlies uit werk en woning over 2012 van € 5.838. Dat betekent dat de navorderingsaanslag IB/PVV 2009 en de beschikking herziening verlies van 30 november 2016 dus terecht en op het juiste bedrag zijn vastgesteld.
Vergrijpboeten
4.26.
De inspecteur heeft aan belanghebbende vergrijpboeten van 75 procent opgelegd, namelijk van € 22.804 (2012) respectievelijk € 67.022 (2013). Bij uitspraak op bezwaar heeft de inspecteur de boete over 2012 gehandhaafd en de boete over 2013 verminderd tot € 64.292. Belanghebbende heeft gesteld dat het percentage van 75 te hoog is. De inspecteur heeft gesteld dat het aan (voorwaardelijk) opzet van belanghebbende is te wijten dat de aanslag IB/PVV 2012 tot een te laag bedrag is vastgesteld of anderszins te weinig belasting is geheven en dat de aangifte IB/PVV 2013 onjuist dan wel onvolledig is gedaan. Volgens de inspecteur zijn boeten van (in beginsel) 75 procent passend en geboden. Gelet op de modus operandi die aan belanghebbende moet worden toegerekend, heeft belanghebbende volgens de inspecteur listig geopereerd, wat strafverzwarend is.
4.27.
De rechtbank heeft aannemelijk geacht dat de modus operandi aan belanghebbende moet worden toegerekend (zie 4.11). Gelet daarop acht de rechtbank aannemelijk dat belanghebbende in 2012 en 2013 betrokken is geweest bij de illegale kweek en/of het faciliteren daarvan en dat belanghebbende de gelden bewust buiten het zicht van de inspecteur heeft willen houden en dat daarmee sprake is van (voorwaardelijk) opzet. De rechtbank is ook van oordeel dat, gelet op de modus operandi, sprake is van strafverzwarende omstandigheden. De rechtbank is van oordeel dat belanghebbende op listige wijze heeft geprobeerd de hennepinkomsten buiten het zicht van de fiscus te houden. Door de in onderdeel 4.8 genoemde panden niet zelf maar door anderen te laten huren heeft hij op listige (en omvangrijke) wijze proberen te voorkomen dat bij ontdekking van de hennepkwekerijen deze aan hem zouden kunnen worden gelinkt. De rechtbank acht daarom een boete van (in beginsel) 75 procent passend en geboden.
4.28.
Belanghebbende heeft gesteld dat de boeten moeten worden gematigd, omdat de boetegrondslagen zijn gebaseerd op een redelijke schatting. Volgens de inspecteur zijn de boetegrondslagen voornamelijk bepaald op grond van ‘harde gegevens’ (beschikbare bankgegevens van belanghebbende en zijn echtgenote) en getraceerde investeringen in hennepkwekerijen (zoals huurpenningen, borgsommen). Om die reden meent de inspecteur dat de boeten niet gematigd hoeven te worden, ondanks de omstandigheid dat de belastingaanslagen zijn komen vast te staan op basis van omkering van de bewijslast.
4.29.
De omstandigheid dat bij de beoordeling van een vergrijpboete ervan wordt uitgegaan dat de feitelijk geheven belasting de verschuldigde belasting is, óók als de hoogte daarvan is komen vast te staan met toepassing van de zogenoemde omkering van de bewijslast, ontslaat de rechter evenwel niet van zijn verplichting om te beoordelen of een opgelegde vergrijpboete gelet op de omstandigheden van het geval een passende en ook geboden sanctie is voor het vergrijp dat is begaan. Tot de hierbij in aanmerking te nemen omstandigheden behoort de wijze waarop de hoogte van de verschuldigde belasting is komen vast te staan, waaronder ook valt de omstandigheid dat hiertoe de zogenoemde omkering van de bewijslast is toegepast. [14]
4.30.
De rechtbank is van oordeel dat de boetegrondslagen zijn bepaald op basis van ‘harde gegevens’, te weten de onverklaarde contante stortingen, de contante investeringen en de contante uitgaven met betrekking tot de henneppanden. Uitsluitend de kosten van de hennepkwekerijen zijn in aanmerking genomen voor een geschat bedrag (zie 4.13). De rechtbank acht aannemelijk dat die schatting aan de lage kant is, omdat de inspecteur de kosten slechts éénmaal per hennepkwekerij in aanmerking heeft genomen, terwijl hennep eenmaal in de tien weken wordt geoogst en belanghebbende, gelet op het moment van het aangaan van de huurovereenkomsten en het moment van ontdekking van de hennepkwekerijen met betrekking tot alle panden, met uitzondering van het pand aan de [adres 3] omdat tussen aangaan van de huurovereenkomst en de ontdekking van de hennepkwekerij slechts drie maanden zijn gelegen, waarschijnlijk meer dan één hennepoogst te gelde heeft gemaakt en dus méér kosten moet hebben gemaakt. De rechtbank acht de hiermee gepaard gaande onzekerheid van een zodanig geringe omvang, dat een matiging van de boeten niet op zijn plaats is.
4.31.
Belanghebbende heeft gesteld dat de boeten moeten worden gematigd, omdat de redelijke termijn is overschreden. De inspecteur heeft dit bevestigd. Bij brief van 10 november 2016 heeft de inspecteur medegedeeld dat hij voornemens was belastingaanslagen met vergrijpboeten te gaan opleggen over 2012 en 2013. Nadien zijn ruim vier jaren verstreken. De redelijke termijn is dus met ruim twee jaar overschreden. De rechtbank zal de boeten verminderen met 20 procent. De rechtbank stelt de boeten vast op € 18.243 (2012) respectievelijk € 51.433 (2013).
Belastingrente
4.32.
Tegen de beschikkingen belastingrente heeft belanghebbende geen afzonderlijke grieven aangevoerd. Nu de belastingaanslagen IB/PVV 2012 en 2013 in stand blijven, blijven de beschikkingen belastingrente in stand.
Schadevergoeding
4.33.
Belanghebbende heeft tijdens de zitting verzocht om vergoeding van immateriële schade.
4.34.
Belastinggeschillen dienen binnen een redelijke termijn te worden berecht. Dit brengt mee dat voor de berechting van een zaak in eerste aanleg als uitgangspunt heeft te gelden dat deze niet binnen een redelijke termijn is geschied als de rechtbank niet binnen twee jaar nadat die termijn is aangevangen uitspraak heeft gedaan. De in dit verband in aanmerking te nemen termijn begint als regel te lopen op het moment waarop de inspecteur het bezwaarschrift ontvangt. De in aanmerking te nemen termijn eindigt op het moment waarop de rechter uitspraak doet in de procedure met betrekking tot het geschil dat de belastingplichtige en de inspecteur verdeeld houdt (de hoofdzaak). Als de redelijke termijn is overschreden, moet voor de schadevergoeding als uitgangspunt een tarief worden gehanteerd van € 500 per half jaar waarmee die termijn is overschreden, waarbij het totaal van de overschrijding naar boven wordt afgerond. [15]
4.35.
In het onderhavige geval zijn meerdere zaken van belanghebbende gezamenlijk behandeld. In dat geval dient te worden beoordeeld of die zaken in hoofdzaak betrekking hebben op hetzelfde onderwerp. Als hiervan sprake is, wordt per fase van de procedure waarin sprake is geweest van gezamenlijke behandeling, voor die zaken gezamenlijk slechts eenmaal het tarief van € 500 per half jaar gehanteerd. Als de rechtsmiddelen waarmee die fase van de procedure in de betrokken zaken is ingeleid niet tegelijkertijd zijn aangewend, dient daarbij ter bepaling van de mate van overschrijding van de redelijke termijn te worden gerekend vanaf het tijdstip van indiening van het eerst aangewende rechtsmiddel. [16] De rechtbank neemt de onderhavige zaken – gelet op de inhoud van de bezwaarschriften – gezamenlijk in aanmerking.
4.36.
De datum van ontvangst van het (eerst aangewende) rechtsmiddel is 13 december 2016. De redelijke termijn vangt dus op 13 december 2016 aan. De in aanmerking te nemen termijn eindigt op 4 maart 2021, het moment waarop de rechtbank uitspraak doet. Niet in geschil is dat geen sprake is van bijzondere omstandigheden die aanleiding kunnen zijn voor verlenging van de termijn. De behandelduur van de zaken bedraagt, naar boven afgerond op hele maanden 51 maanden. De redelijke termijn is dus overschreden met 27 maanden. Uitgaande van een tarief van € 500 per half jaar berekent de rechtbank de schadevergoeding op € 2.500.
4.37.
Wat betreft de toerekening van de schadevergoeding aan de inspecteur en de Staat der Nederlanden (de minister) overweegt de rechtbank als volgt. De inspecteur heeft uitspraak op bezwaar gedaan op 27 september 2017. De behandeling van het bezwaar heeft daarmee 3,5 maand langer geduurd dan de als redelijk te aanvaarden termijn. De rechtbank rekent de schadevergoeding voor een gedeelte van 3,5 / 27 toe aan de inspecteur. De rechtbank veroordeelt de inspecteur daarom tot een vergoeding van immateriële schade van € 324. De rechtbank veroordeelt de minister tot een vergoeding van immateriële schade van € 2.176.
4.38.
Gelet op het vorenstaande dienen de beroepen met de nummers BRE 17/6554 en BRE 17/6556 gegrond en de overige beroepen ongegrond te worden verklaard.

5.Proceskosten

De rechtbank vindt aanleiding de inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 1.068 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 534 en een wegingsfactor 1).

6.Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart de beroepen met de nummers 17/6554 (IB/PVV 2012) en 17/6556 (IB/PVV 2013) gegrond;
  • verklaart de beroepen voor het overige ongegrond;
  • vernietigt de uitspraken op bezwaar, maar alleen voor de beslissingen over de boeten;
  • vermindert de boete over 2012 tot € 18.243;
  • vermindert de boete over 2013 tot € 51.433;
  • veroordeelt de inspecteur tot vergoeding van de door belanghebbende geleden immateriële schade tot een bedrag van € 324;
  • veroordeelt de minister tot vergoeding van de door belanghebbende geleden immateriële schade tot een bedrag van € 2.176;
  • veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 1.068;
  • gelast dat de inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 46 aan deze vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan op 4 maart 2021 door mr. A.J. Kromhout, voorzitter, mr. drs. P.C van der Vegt en mr. J.M. van der Vegt, rechters, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. drs. M.M. StassenKanters, griffier.
De griffier, De voorzitter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.
Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.

Voetnoten

1.Hoge Raad 24 april 2015, ECLI:NL:HR:2015:1083.
2.Hoge Raad 31 januari 2020, ECLI:NL:HR:2020:140.
3.Bijlagen 14 tot en met 21 bij het verweerschrift.
4.Bijlage 22 bij het verweerschrift.
5.Bijlagen 26, 53, 67, 70, 71 en 82 bij het verweerschrift.
6.Bijlagen 51, 55 en 64 bij het verweerschrift.
7.Bijlagen 113 en 117 bij het verweerschrift.
8.Bijlagen 114 en 115 bij het verweerschrift.
9.Bijlage 116 bij het verweerschrift.
10.Bijlage 121 bij het verweerschrift.
11.Zie bijlage 109 bij het verweerschrift.
12.Zie bijlage 49 bij het verweerschrift.
13.Zie bijlage 109 bij het verweerschrift.
14.Hoge Raad 18 januari 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC1962.
15.Hoge Raad 19 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:252.
16.Hoge Raad 19 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:252.