In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedaan op 25 mei 2022, staat de rechtmatigheid van aanslagen watersysteemheffing en zuiveringsheffing centraal. De belanghebbende, een staatsburger van de Republiek der Verenigde Staten van Indonesië, heeft bezwaar gemaakt tegen de aan hem opgelegde aanslagen voor het jaar 2019. De heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking West-Brabant heeft deze aanslagen opgelegd, waarop de belanghebbende in beroep is gegaan nadat zijn bezwaar ongegrond was verklaard. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 13 april 2022, waarbij de belanghebbende aanwezig was en de heffingsambtenaar vertegenwoordigd was.
De rechtbank overweegt dat de heffingsambtenaar op grond van de Gemeentewet en de Waterschapswet bevoegd is om de aanslagen op te leggen. De belanghebbende betoogt dat hij geen ingezetene is van het Koninkrijk der Nederlanden en dat de aanslagen daarom niet aan hem kunnen worden opgelegd. De rechtbank stelt vast dat de belanghebbende ingeschreven staat in de basisregistratie personen van de gemeente en gebruik maakt van woonruimte, waardoor hij volgens de wet wel degelijk als ingezetene kan worden aangemerkt. De rechtbank concludeert dat de aanslagen terecht zijn opgelegd en verklaart het beroep ongegrond.
De rechtbank wijst erop dat de heffingsambtenaar bevoegd is om gemeentelijke belastingen te heffen en dat de belanghebbende niet kan ontkomen aan de heffingen op basis van zijn status als ex-KNIL-nakomeling. De rechtbank benadrukt dat de heffingsambtenaar de aanslagen overeenkomstig de geldende wet- en regelgeving heeft berekend en dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.