ECLI:NL:RBZWB:2022:3441

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
24 juni 2022
Publicatiedatum
24 juni 2022
Zaaknummer
AWB- 21_5438
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering kinderopvangtoeslag door de Belastingdienst/Toeslagen na vaststelling van recht op toeslag voor 2020

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 24 juni 2022, betreft het een geschil tussen een eiser en de Belastingdienst/Toeslagen over de terugvordering van kinderopvangtoeslag. De Belastingdienst had het recht van de eiser op kinderopvangtoeslag voor het jaar 2020 vastgesteld op € 9.588,-, terwijl de eiser een hoger voorschot had ontvangen van € 11.022,-. Dit leidde tot een terugvordering van € 1.436,-. De eiser stelde dat hij gedurende de coronaperiode gedwongen was om de opvang door te betalen, ondanks dat hij geen gebruik kon maken van de noodopvang. Hij voerde aan dat hij meer had betaald voor de opvang dan dat hij aan toeslag had ontvangen en dat hij niet in staat was om wijzigingen door te geven aan de Belastingdienst/Toeslagen.

De rechtbank oordeelde dat de Belastingdienst/Toeslagen terecht het recht op kinderopvangtoeslag had vastgesteld op € 9.588,- en dat de terugvordering van het te veel ontvangen bedrag gerechtvaardigd was. De rechtbank concludeerde dat de eiser niet voldoende had onderbouwd dat hij geen wijzigingen kon doorgeven en dat de terugvordering niet onevenredig was in verhouding tot de doelen die ermee gediend werden. De rechtbank verklaarde het beroep van de eiser ongegrond en droeg de Belastingdienst/Toeslagen op het betaalde griffierecht van € 49,- aan de eiser te vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/5438 KINDER

uitspraak van de meervoudige kamer van 24 juni 2022 in de zaak tussen

[naam eiser] , te [plaatsnaam] , eiser

en

de Belastingdienst/Toeslagen, verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 17 juli 2021 (primair besluit) heeft de Belastingdienst
/Toeslagen het recht van eiser op kinderopvangtoeslag voor het jaar 2020 definitief vastgesteld op € 9.588,-. Aangezien eiser een groter voorschot aan kinderopvangtoeslag heeft ontvangen, is van hem een bedrag van € 1.436,- teruggevorderd.
In het besluit van 8 december 2021 (bestreden besluit) heeft de Belastingdienst
/Toeslagen het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank op 13 mei 2022. Hierbij waren aanwezig [vertegenwoordiger vwr1] en [vertegenwoordiger vwr2] namens de Belastingdienst/Toeslagen. Eiser is niet verschenen.

Overwegingen

Feiten
1. Eiser en zijn toeslagpartner [naam toeslagpartner] hebben samen drie kinderen, [naam kind1] , [naam kind2] en [naam kind3] . Eiser heeft in 2017 een aanvraag om kinderopvangtoeslag ingediend voor de opvang van zijn kinderen. De Belastingdienst/Toeslagen heeft aan eiser kinderopvangtoeslag toegekend. De Belastingdienst/Toeslagen beschouwt deze aanvraag als mede ingediend voor de volgende jaren.
Deze zaak betreft de kinderopvangtoeslag voor het jaar 2020. In dit jaar heeft eiser voor zijn kinderen gebruik gemaakt van gastouderopvang, dagopvang en buitenschoolse opvang
(1 januari 2020 tot en met 9 februari 2020) en buitenschoolse opvang (10 februari 2020 tot en met 31 december 2020).
Op 9 december 2019 heeft eiser digitaal aan de Belastingdienst/Toeslagen de wijzing van kinderopvang met ingang van 10 februari 2020 doorgegeven. Eiser heeft daarbij aangegeven dat elk kind gedurende 45 uur per maand gebruik zal maken van de kinderopvang en dat de kosten € 7,73 per uur bedragen.
Bij besluit van 27 december 2019 is aan eiser een voorschot kinderopvangtoeslag voor het jaar 2020 toegekend van € 18.856,-. Naar aanleiding van de melding van eiser van 9 december 2019 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het toegekende voorschot bij besluit van 21 januari 2020 herzien en vastgesteld op € 11.022,-.
Bij primair besluit van 17 juli 2021 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het recht van eiser op kinderopvangtoeslag voor het jaar 2020 definitief vastgesteld op € 9.588,-. Daarbij is bepaald dat eiser het te veel ontvangen bedrag van € 1.436,- (inclusief € 2,- rente) dient terug te betalen.
Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt. Op 2 december 2021 heeft een telefonische hoorzitting plaatsgevonden.
Bij bestreden besluit heeft de Belastingdienst/Toeslagen het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Geschil
2. In geschil is of de Belastingdienst/Toeslagen het recht van eiser op kinderopvang-toeslag voor het jaar 2020 juist heeft vastgesteld op € 9.588,- en terecht het meer uitbetaalde bedrag van € 1.436,- heeft teruggevorderd.
Standpunt eiser
3. Eiser voert aan dat de Belastingdienst/Toeslagen in het bestreden besluit ten onrechte uitgaat van kinderopvang in de periode van 10 februari 2020 tot en met 31 december 2020, terwijl hij het gehele kalenderjaar kinderopvang heeft afgenomen. Daarnaast stelt eiser dat hij tijdens de coronaperiode werd gedwongen de opvang door te betalen, hoewel de noodopvang in zijn situatie niet beschikbaar was en hij (financiële) problemen had. Hij moest ook meer betalen voor de opvang dan dat hij aan kinderopvangtoeslag had ontvangen. Meerdere malen heeft eiser wijzigingen willen doorvoeren, maar dit mocht niet van de Belastingdienst/Toeslagen. Hij heeft van de Sociale Verzekeringsbank (SVB) weliswaar tweemaal een tegemoetkoming in de kosten voor kinderopvang ontvangen (€ 294,- en € 421,-), maar wordt nu toch geconfronteerd met een terugvordering naast de financiële problemen (andere aflossingen) die hij al heeft.
Wettelijk kader
4. De van toepassing zijnde wettelijke bepalingen zijn opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.
Beoordeling rechtbank
5.1
Opvanguren
De rechtbank stelt vast dat in de definitieve berekening kinderopvangtoeslag 2020 de gegevens zijn gebruikt die eiser en de kinderopvangorganisaties hebben aangeleverd. Omdat eiser in bezwaar stukken heeft ingediend over de buitenschoolse opvang vanaf 10 februari 2020, heeft de Belastingdienst/Toeslagen in het bestreden besluit daar aandacht aan besteed. Dat neemt echter niet weg dat Belastingdienst/Toeslagen álle opvanguren gedurende het gehele jaar 2020 heeft meegenomen in de berekening van het recht op kinderopvangtoeslag, ook die bij de gastouder.
5.2
Wijzigen kinderopvang
Eiser heeft gesteld dat hij de kinderopvang moest doorbetalen, terwijl de noodopvang in zijn situatie niet beschikbaar was. Deze stelling is juist. Het kabinet heeft ouders opgeroepen om tijdens de perioden van sluiting van de basisscholen en de kinderopvangcentra als gevolg van de coronamaatregelen de facturen voor de kinderopvang door te betalen. Hiermee konden ouders een plek voor hun kinderen op de opvang behouden, hoefde er niet te worden ingegrepen in het lopende kinderopvangtoeslagsysteem, zou de sector gefinancierd blijven en kon noodopvang worden geboden aan ouders met cruciale beroepen en kwetsbare kinderen. Om ouders als eiser tegemoet te komen in het deel eigen bijdrage dat zij moeten betalen voor de kinderopvang, is de Tijdelijke tegemoetkomingsregeling Kinderopvang [1] vastgesteld. Deze regeling wordt uitgevoerd door de SVB. Eiser heeft tweemaal een vergoeding via deze regeling ontvangen. Deze tegemoetkoming maakt geen onderdeel uit van het geschil in deze zaak.
De rechtbank volgt het standpunt van eiser, dat hij geen wijzigingen mocht doorgeven, echter niet. Eiser heeft zijn enkele stelling niet onderbouwd met stukken. Daartegenover staat dat de Belastingdienst/Toeslagen ter zitting heeft toegelicht dat eiser wel de mogelijkheid had om een wijziging in het aantal opvanguren door te geven. Dat eiser dit niet heeft gedaan, is een omstandigheid die voor zijn rekening en risico moet blijven.
5.3
Definitieve vaststelling
Kinderopvangtoeslag is een tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang, waarbij de hoogte afhankelijk is van de draagkracht, het aantal afgenomen opvanguren, het maximaal uurtarief en de gemaakte kosten.
Bij het bepalen van de draagkracht en het recht op toeslag moet de Belastingdienst/ Toeslagen gebruik maken van de gegevens over het belastbare inkomen en de grondslag sparen en beleggen zoals opgenomen in de Basisregistratie Inkomensgegevens (BRI). Het belastbare inkomen en de grondslag sparen en beleggen worden door de belastinginspecteur vastgesteld. De Belastingdienst/Toeslagen is gehouden de inspecteur te volgen. Dit volgt uit vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS). [2] Uit de BRI volgt dat eiser en zijn partner in 2020 een gezamenlijk inkomen hadden van € 59.579,-. Eiser heeft dit niet betwist.
Bij de herziene toekenning van het voorschot kinderopvangtoeslag is uitgegaan van het aantal opvanguren dat eiser op 9 december 2019 aan de Belastingdienst/Toeslagen heeft doorgegeven (gastouderopvang, kinderopvang en 45 uur buitenschoolse opvang per kind per maand). Bij de definitieve berekening van het recht op kinderopvangtoeslag moet echter uitgegaan worden van het aantal daadwerkelijk afgenomen opvanguren. In eisers geval is dat gastouderopvang, kinderopvang en 41 uur buitenschoolse opvang per kind per maand. Dit zijn de door de kinderopvangorganisatie doorgegeven aantallen uren aan opvang. Eiser heeft deze aantallen niet betwist. Naar het oordeel van de rechtbank is Belastingdienst/Toeslagen terecht van deze aantallen uitgegaan.
Aan de kosten waarover recht op kinderopvangtoeslag bestaat is een maximaal uurtarief verbonden, dat jaarlijks wordt vastgesteld. [3] In 2020 is het maximaal uurtarief voor dagopvang € 8,17, voor buitenschoolse opvang € 7,02 en voor gastouderopvang € 6,27. Worden kosten gemaakt boven dit maximaal uurtarief dan bestaat slechts recht op vergoeding van (een percentage van) dit maximaal uurtarief.
In dit geval heeft eiser een hoger uurtarief aan de opvangorganisaties betaald. Zijn recht op kinderopvangtoeslag is daarom berekend aan de hand van het maximaal uurtarief.
Gezien de draagkracht van eiser en zijn partner kan eiser aanspraak maken op vergoeding van een deel van de kosten van kinderopvang, en wel voor het eerste kind 79% van het maximaal uurtarief en voor de overige kinderen 93,6% van het maximaal uurtarief. [4] Daarbij wordt het kind met het hoogste aantal uren kinderopvang ( [naam kind2] ) voor de berekening van de hoogte van de kinderopvangtoeslag als eerste kind beschouwd. [5] Doordat eiser slechts recht heeft op een percentage van het maximaal uurtarief moet hij meer betalen voor de opvang dan dat hij aan kinderopvangtoeslag ontvangt. Het verschil tussen de daadwerkelijk gemaakte kosten en het percentage van het maximaal uurtarief waarop recht bestaat, is altijd voor rekening van de ouder.
Uit de hiervoor omschreven berekening volgt dat eiser voor het jaar 2020 recht heeft op € 9.487,14 kinderopvangtoeslag. Door een afronding van het aantal afgenomen uren naar boven is het uiteindelijke recht op kinderopvangtoeslag iets hoger vastgesteld. De rechtbank concludeert dat de Belastingdienst/Toeslagen op goede gronden het recht van eiser op kinderopvangtoeslag voor het jaar 2020 heeft vastgesteld op € 9.588,-.
5.4
Terugvordering
Eiser heeft een bedrag van € 11.022,- aan voorschotten kinderopvangtoeslag toegekend en uitbetaald gekregen. Nu hiervoor is vastgesteld dat hij slechts recht heeft op € 9.588,-, volgt daaruit dat hij € 1.434,- te veel uitbetaald heeft gekregen. De Belastingdienst/Toeslagen heeft dit bedrag, met een verhoging van € 2,- aan rente, teruggevorderd.
In artikel 26, eerste lid van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir) is bepaald dat indien een herziening van een tegemoetkoming of voorschot leidt tot een terug te vorderen bedrag, de betrokkene het bedrag van de terugvordering in zijn geheel verschuldigd is. Achterliggende gedachte is dat het gaat om publieke middelen die rechtmatig besteed moeten worden. Inmiddels heeft de AbRS bepaald dat artikel 26 van de Awir niet langer zo moet worden uitgelegd dat dwingend voorgeschreven is dat de Belastingdienst/Toeslagen het gehele bedrag dat de belanghebbende is verschuldigd, terugvordert. [6] De Belastingdienst/ Toeslagen moet bij het besluit tot terugvordering de rechtstreeks bij het besluit betrokken belangen afwegen en kan onder bijzondere omstandigheden van terugvordering afzien of het terug te vorderen bedrag matigen. [7] Die belangenweging komt erop neer dat de nadelige gevolgen van het terugvorderingsbesluit voor eiser niet onevenredig mogen zijn in verhouding tot de met dat besluit te dienen doelen.
De hiervoor genoemde uitspraken van de AbRS hebben ertoe geleid dat de Belastingdienst/ Toeslagen beleidsregels heeft opgesteld, namelijk het Verzamelbesluit Toeslagen van 21 januari 2021 [8] (het Verzamelbesluit). In het Verzamelbesluit is vermeld dat de financiële situatie of financiële problemen van belanghebbende die terugbetaling van toeslagen verhinderen, in het algemeen niet leiden tot een matiging van de terugvordering. Voor deze situatie bestaat de mogelijkheid van een (persoonlijke) betalingsregeling. Alleen bijzondere omstandigheden kunnen zich verzetten tegen gehele terugvordering. Daarvan is (onder andere) geen sprake als de terugvordering het gevolg is van een afwijking tussen het daadwerkelijk afgenomen aantal uren kinderopvang en het aantal uren kinderopvang op basis waarvan het voorschot kinderopvangtoeslag is berekend in dat berekeningsjaar.
Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit het bestreden besluit niet dat in de bezwaarfase een belangenafweging heeft plaatsgevonden. Aan het bestreden besluit kleeft dus een motiveringsgebrek. De rechtbank zal dit gebrek echter met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) passeren, omdat de Belastingdienst/Toeslagen in het verweerschrift alsnog een standpunt heeft ingenomen ten aanzien van de belangenafweging.
Eiser heeft aangevoerd dat hij gedwongen werd om de kinderopvang door te blijven betalen en hij van de Belastingdienst/Toeslagen gedurende de coronaperiode geen wijzigingen mocht doorvoeren. Nu is hij geconfronteerd met een terugvordering naast de financiële problemen (andere aflossingen) die hij al heeft.
De Belastingdienst/Toeslagen is van mening dat de nadelige gevolgen van de terugvordering voor eiser niet onevenredig zijn met de daarmee te dienen doelen. Verder is niet gebleken van bijzondere omstandigheden die aanleiding geven om helemaal van terugvordering af te zien of het bedrag van de terugvordering te matigen.
De rechtbank overweegt dat het terug te vorderen bedrag te herleiden is naar een verschil tussen het daadwerkelijk afgenomen aantal opvanguren en het aantal uren op basis waarvan het voorschot is berekend. Dit is geen bijzondere omstandigheid. Als eiser gedurende het jaar al wist dat hij te veel opvanguren had doorgegeven, dan lag het op zijn weg om dit tijdig door te geven aan de Belastingdienst/Toeslagen, zodat het voorschot kinderopvangtoeslag hierop kon worden aangepast. Niet gebleken is dat eiser die mogelijkheid is onthouden door de Belastingdienst/Toeslagen. Bovendien had eiser, in de veronderstelling dat hij geen wijzigingen kon doorvoeren en met de wetenschap dat hij daarom te veel kinderopvangtoeslag zou ontvangen, een bedrag kunnen reserveren voor de te verwachten terugvordering.
In het Verzamelbesluit is opgenomen dat in geval van financiële problemen een mogelijkheid tot een betalingsregeling bestaat. Hiertoe kan eiser een verzoek indienen. Bewijsstukken van eventuele andere financiële aflossingen kan eiser (voor zover hij dat nog niet heeft gedaan) indienen bij de Belastingdienst/Toeslagen, zodat daarmee rekening kan worden gehouden bij de vaststelling van een betalingsregeling. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de door eiser genoemde omstandigheden, ook in samenhang bezien, geen bijzondere omstandigheden zijn die aanleiding moeten geven tot het afzien of matigen van de terugvordering. De Belastingdienst/Toeslagen is terecht tot terugvordering van de te veel verstrekte voorschotten van € 1.436,- overgegaan.
6.
Conclusie
De rechtbank concludeert dat de Belastingdienst/Toeslagen op goede gronden het recht van eiser op kinderopvangtoeslag voor het jaar 2020 heeft vastgesteld op € 9.588,- en terecht het meer uitbetaalde bedrag van € 1.436,- (inclusief rente) heeft teruggevorderd. Het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard.
7.
Proceskosten en griffierecht
Vanwege de toepassing van artikel 6:22 van de Awb dient de Belastingdienst/Toeslagen het betaalde griffierecht aan eiser te vergoeden.
Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding, nu niet is gebleken van voor vergoeding in aanmerking komende kosten.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • draagt de Belastingdienst/Toeslagen op het betaalde griffierecht van € 49,- aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.G.J.M. de Weert, voorzitter, en mr. L.P. Hertsig en mr. C.E.M. Marsé, leden, in aanwezigheid van M.H.A. de Graaf, griffier, op 24 juni 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Bijlage - wettelijk kader

Wet kinderopvang (Wko)
Artikel 1.7 van de Wko
1. De hoogte van de kinderopvangtoeslag is afhankelijk van:
a. de draagkracht, en
b. de kosten van kinderopvang per kind die worden bepaald door:
1° het aantal uren kinderopvang per kind in het berekeningsjaar,
2° de voor die kinderopvang te betalen prijs, met inachtneming van het bedrag, bedoeld in het tweede lid, en
3° de soort kinderopvang.
2. De uurprijs die bij de hoogte van de kinderopvangtoeslag, bedoeld in het eerste lid, in aanmerking wordt genomen gaat een bij algemene maatregel van bestuur vast te stellen bedrag niet te boven. Dat bedrag kan per opvangsoort verschillend worden vastgesteld.
(…)
Artikel 1.8, tweede lid, van de Wko
Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over de hoogte van het bedrag dat als vaste eigen bijdrage van de ouder in mindering wordt gebracht op de kinderopvangtoeslag. Daarbij kunnen het toetsingsinkomen van de ouder en zijn partner, de aanwezigheid van een partner en het aantal kinderen in aanmerking worden genomen.
De hiervoor genoemde algemene maatregel van bestuur is het Besluit kinderopvangtoeslag.
Besluit kinderopvangtoeslag(Bko)
Artikel 3 van het Bko
1. Indien meer dan één kind van een ouder gebruik maakt van kinderopvang, wordt voor de kinderopvangtoeslag onderscheid gemaakt tussen het eerste kind en de overige kinderen.
2. Het kind met het hoogste aantal uren kinderopvang wordt voor de berekening van de hoogte van de kinderopvangtoeslag als eerste kind beschouwd.
Artikel 4 van het Bko (zoals dit luidde in 2020)
1. De maximum uurprijs bedraagt voor:
a. dagopvang € 8,17;
b. buitenschoolse opvang € 7,02; en
c. gastouderopvang € 6,27.
2. Indien de prijs per uur kinderopvang hoger ligt dan de maximum uurprijs wordt bij de bepaling van de hoogte van de kinderopvangtoeslag per kind in plaats van de prijs per uur kinderopvang de maximum uurprijs in aanmerking genomen.
Artikel 6 van het Bko
Voor de berekening van de kinderopvangtoeslag is de verdeling van de toetsingsinkomens in inkomensgroepen in de bij dit besluit behorende bijlage I opgenomen.
Artikel 8 van het Bko
1. De kinderopvangtoeslag wordt uitgedrukt in een percentage van de kosten van kinderopvang.
2. De percentages, bedoeld in het eerste lid, worden vermeld in bijlage I.
In Bijlage 1 (zoals deze luidde in 2020) is bepaald dat indien het (gezamenlijk) toetsingsinkomen gelegen is tussen € 57.239 en € 60.368, de Tegemoetkoming Rijk voor het eerste kind 79% van de kosten van kinderopvang is, en voor elk volgend kind 93,6%.
Algemene wet bestuursrecht (Awb)
Artikel 3:4 van de Awb
1. Het bestuursorgaan weegt de rechtstreeks bij het besluit betrokken belangen af, voor zover niet uit een wettelijk voorschrift of uit de aard van de uit te oefenen bevoegdheid een beperking voortvloeit.
2. De voor een of meer belanghebbenden nadelige gevolgen van een besluit mogen niet onevenredig zijn in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen.
Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir)
Artikel 1 van de Awir
Deze wet geldt voor inkomensafhankelijke regelingen.
Kinderopvangtoeslag is een tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang, waarbij de hoogte afhankelijk is van de draagkracht en daarmee een inkomensafhankelijke regeling.
Artikel 13b van de Awir
1. Bij het vaststellen van een beschikking op grond van deze wet, de daarop berustende bepalingen of een inkomensafhankelijke regeling weegt de Belastingdienst/Toeslagen de rechtstreeks betrokken belangen af, voor zover niet uit een wettelijk voorschrift of uit de aard van de uit te oefenen bevoegdheid een beperking voortvloeit.
2. De voor een belanghebbende nadelige gevolgen van een beschikking als bedoeld in het eerste lid mogen niet onevenredig zijn in verhouding tot de met die beschikking te dienen doelen.
Artikel 24 van de Awir
(…)
2. Indien voorschotten zijn verleend, worden deze verrekend met de tegemoetkoming.
3. De in het tweede lid bedoelde verrekening kan leiden tot een terug te vorderen bedrag.
Artikel 26 van de Awir
1. Indien een herziening van een tegemoetkoming of een herziening van een voorschot leidt tot een terug te vorderen bedrag dan wel een verrekening van een voorschot met een tegemoetkoming daartoe leidt, is de belanghebbende het bedrag van de terugvordering in zijn geheel verschuldigd.
2. Het terug te vorderen bedrag, bedoeld in het eerste lid, wordt volledig door de
Belastingdienst/Toeslagen teruggevorderd. Voor zover de nadelige gevolgen voor de
belanghebbende van een volledige terugvordering van het bedrag ingevolge het eerste lid onevenredig zijn in verhouding tot de met die volledige terugvordering te dienen doelen, kan de Belastingdienst/Toeslagen bij het vaststellen van de beschikking tot terugvordering een lager bedrag terugvorderen dan het bedrag ingevolge het eerste lid.
3. In bij ministeriële regeling aan te wijzen gevallen herziet de Belastingdienst/Toeslagen de onherroepelijk geworden beschikking tot terugvordering in het voordeel van de belanghebbende.
De hiervoor genoemde ministeriële regeling is het Verzamelbesluit Toeslagen van 11 januari 2021.
Verzamelbesluit Toeslagen
Artikel 2.1 van het Verzamelbesluit Toeslagen (voor zover van belang)
Alleen bijzondere omstandigheden kunnen zich verzetten tegen gehele terugvordering. Als bij de aanwezigheid van dergelijke omstandigheden gehele terugvordering onevenredig is, kan de Belastingdienst/Toeslagen afzien van de terugvordering of het bedrag van de terugvordering matigen.
Van bijzondere omstandigheden is (onder andere) geen sprake als:
- de terugvordering het gevolg is van een afwijking tussen het daadwerkelijk afgenomen aantal uren kinderopvang en het aantal uren kinderopvang op basis waarvan het voorschot kinderopvangtoeslag is berekend in dat berekeningsjaar;
- de terugvordering het gevolg is van een afwijking van het daadwerkelijke over het berekeningsjaar vastgestelde toetsingsinkomen voor de toeslagen en het geschatte inkomen op basis waarvan het voorschot is berekend.
Afhankelijk van de specifieke omstandigheden van het geval kan er bij de aanwezigheid van aanvullende omstandigheden die - op zichzelf of in samenhang - wel zijn aan te merken als bijzondere omstandigheden, na een belangenafweging echter toch reden zijn de terugvordering te matigen.
Overigens zullen de financiële situatie of financiële problemen van belanghebbende die terugbetaling van toeslagen verhinderen, in het algemeen niet leiden tot een matiging van de terugvordering. Voor deze situatie bestaat de mogelijkheid van een (persoonlijke) betalingsregeling.

Voetnoten

1.Staatsblad 2020 134
2.Zie onder andere AbRS 16 februari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:493.
3.Artikel 1.7, tweede lid, van de Wet kinderopvang (Wko) en artikel 4 van het Bko.
4.Artikel 6 van het Besluit kinderopvangtoeslag (Bko) en bijlage 1.
5.Artikel 3, tweede lid, van het Bko.
6.Zie de uitspraken van 23 oktober 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3535 en ECLI:NL:RVS:2019:3536 en van 14 oktober 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2416.
7.Artikel 3:4, tweede lid, van de Awb en artikel 13b, tweede lid, van de Awir.
8.Staatscourant nr. 2021-2142