In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 28 juli 2022, wordt het beroep van de belanghebbende tegen de rentebeschikking van de ontvanger van de belastingdienst beoordeeld. De rechtbank oordeelt dat de ontvanger terecht een inhoudelijk oordeel heeft gegeven over de rentebeschikking, maar dat de rentevergoeding te laag is vastgesteld. De rechtbank stelt vast dat de rentevergoeding moet worden berekend op basis van het DNB-rentepercentage, dat in de maand van voldoening hoger is dan het invorderingsrentepercentage. Hierdoor heeft de rechtbank het beroep gegrond verklaard en de rentebeschikking verhoogd.
Daarnaast wordt er ook een immateriële schadevergoeding toegekend aan de belanghebbende wegens overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank concludeert dat de redelijke termijn van twee jaar is overschreden met 35 maanden, wat leidt tot een schadevergoeding van € 3.000. De rechtbank heeft de minister en de ontvanger beiden veroordeeld tot het vergoeden van deze schadevergoeding, evenals de proceskosten en het griffierecht aan de belanghebbende. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om prejudiciële vragen te stellen en heeft de uitspraak openbaar gemaakt.