De rechtbank stelt vast dat de aanvraag van eiser van juni 2020 door het UWV terecht is aangemerkt als een herhaalde aanvraag in de zin van artikel 4:6 van de Awb. Voor de wijze waarop een dergelijke aanvraag moet worden beoordeeld of getoetst, wijst de
rechtbank op vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB).
Hieruit volgt dat een aanvraag om een arbeidsongeschiktheidsuitkering na een eerdere (gedeeltelijke) afwijzing of intrekking van die uitkering naar zijn strekking moet worden beoordeeld. Met een aanvraag kan worden bedoeld:
5.1.1Terugkomen voor het verleden
De rechtbank stelt vast dat het UWV in dit geval met toepassing van artikel 4:6, tweede lid, van de Awb de herhaalde aanvraag heeft afgewezen. Volgens vaste rechtspraak van de CRvB toetst de bestuursrechter, als een bestuursorgaan toepassing geeft aan artikel 4:6, tweede lid, van de Awb, aan de hand van de aangevoerde beroepsgronden en eventueel door het bestuursorgaan gevoerd beleid, of het bestuursorgaan zich terecht, en zorgvuldig voorbereid en deugdelijk gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn. Als de bestuursrechter tot het oordeel komt dat het bestuursorgaan zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn, dan kan dat de afwijzing van de aanvraag of het verzoek om terug te komen van een besluit in beginsel dragen. De bestuursrechter kan echter aan de hand van de beroepsgronden niettemin tot het oordeel komen dat het bestreden besluit evident onredelijk is.
Nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden
Allereerst wordt in het kader van de beoordeling of voor het verleden moet worden terug
gekomen op het besluit van 4 december 2007 beoordeeld of er sprake is van nieuwe feiten of omstandigheden (zogenaamde nova).
Onder nieuw gebleken feiten en veranderde omstandigheden worden verstaan feiten of omstandigheden die ná het eerdere besluit zijn voorgevallen, dan wel feiten of omstandigheden die weliswaar vóór het eerdere besluit zijn voorgevallen, maar die niet vóór dat besluit konden worden aangevoerd. Nieuw gebleken feiten zijn ook bewijsstukken van al eerder gestelde feiten of veranderde omstandigheden, als deze bewijsstukken niet eerder konden worden overgelegd. Het ligt op de weg van de verzoeker om terug te komen van een rechtens onaantastbaar besluit om nieuwe feiten of veranderde omstandigheden te stellen en aan te tonen.
Bij de beoordeling van een weigering om terug te komen op het eerder genomen besluit kan met de pas in beroep overgelegde gegevens geen rekening worden gehouden omdat die niet bij het UWV bekend waren ten tijde van het nemen van het bestreden besluit.Op grond hiervan kunnen de in beroep overgelegde medische stukken geen rol spelen bij de beoordeling om voor het verleden terug te komen op het besluit van 10 september 2014.
Eiser heeft in beroep aangevoerd dat er nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn, omdat zijn (toegenomen) visusproblemen en psychische klachten onvoldoende zijn onderkend.
In bezwaar heeft het UWV van eiser en zijn huisarts de volgende stukken ontvangen:
- brief van 11 april 2011 van eerstelijns Gezondheidszorgpsycholoog [naam psycholoog]
- brief van 30 juni 2008 van oogarts [naam oogarts 2]
- brieven van 29 september 2017 en 17 oktober 2017 van neuroloog [naam neuroloog 1]
- brief van 6 april 2020 van neuroloog [naam neuroloog 2]
- brieven van 6 september 2007 en januari 2008 van oogarts [naam oogarts 3]
- CIZ / WLZ-indicatie voor 24-uurszorg.
- brief van 23 juni 2010 van oogarts [naam oogarts 1] .
De rechtbank overweegt dat de brieven van de oogartsen van 2007, 2008 en 2010 bij eerdere (herhaalde) aanvragen hadden kunnen worden ingediend. De gemachtigde van eiser heeft ter zitting niet betwist dat eiser bekend was met deze stukken. Hij heeft verklaard niet te weten of de stukken eerder zijn ingediend dan wel waarom deze niet eerder zijn ingediend. Nu eiser deze brieven bij de eerdere (herhaalde) aanvraag om een Wajong-uitkering had kunnen inbrengen, kunnen deze brieven niet aangemerkt worden als nieuwe feiten.
De rechtbank kan de verzekeringsarts b&b volgen in zijn stelling dat de overgelegde gegevens niet aangemerkt kunnen worden als nieuwe feiten. De medische diagnoses en beperkingen die blijken uit de in bezwaar beschikbare medische informatie waren al bekend tijdens de eerdere beoordeling in 2007 of tijdens de eerdere herhaalde aanvragen en zijn betrokken bij die beoordelingen. Uit de brieven van de oogartsen blijkt geen medische oorzaak voor de gestelde visusvermindering aan het rechteroog. De brieven van de neurologen zien op klachten na een auto-ongeval in 2017 en bevatten daarom geen gegevens die zien op de medische situatie van eiser rond zijn 18e verjaardag. De overgelegde stukken werpen geen nieuw licht op de medische situatie van eiser op zijn 18e verjaardag en in 2007. Er is dan ook geen aanleiding om te oordelen dat het UWV niet mocht weigeren terug te komen van het besluit van 4 december 2007 betreffende de beoordeling op 18-jarige leeftijd ( [geboortedatum] 2005) en per de datum indiening van de eerste aanvraag (10 oktober 2007).
Evident onredelijk bestreden besluit
Vervolgens wordt in het kader van de beoordeling of voor het verleden moet worden
teruggekomen op het besluit van 4 december 2007 beoordeeld of er sprake is van een
evident onredelijk bestreden besluit.
Bij de beoordeling van de vraag of er sprake is van evidente onredelijkheid gaat het niet om de vraag of het oorspronkelijke besluit evident onredelijk is, maar of het niet terugkomen van dat besluit evident onredelijk is.Daarbij kan het door eiser in beroep overgelegde testverslag van Psy Groep wel worden betrokken. In dit verslag is geconcludeerd dat eiser voldoet aan de criteria van ADHD van het aandachtstype, maar is niet ingegaan op de omvang en ernst van eisers beperkingen ten gevolge van deze diagnose rond zijn 18e verjaardag. Nu uit de rapportage van de verzekeringsarts bij de eerste aanvraag (in 2007) niet kan worden opgemaakt dat er in dit kader door eiser klachten zijn geuit, is geen sprake van beperkingen waar bij de eerdere beoordeling geen rekening mee was gehouden. In hetgeen door eiser is aangevoerd ziet de rechtbank dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit, inhoudende de weigering om terug te komen van het besluit van 4 december 2007, evident onredelijk is.
5.1.2Toegenomen arbeidsongeschiktheid
Eiser voert aan dat zijn beperkingen binnen vijf jaar na zijn 18e verjaardag zijn toegenomen, en dat dit blijkt uit de brief van oogarts [naam oogarts 1] van 23 juni 2010. Het UWV heeft een Amber-beoordeling gedaan, maar heeft volgens eiser ten onrechte geen arbeidsdeskundige beoordeling uitgevoerd ter vaststelling van het arbeidsvermogen.
Naar vaste rechtspraak volgt uit artikel 3:6, eerste lid, van de Wajong dat indien voor 1 januari 2010 al een eerste aanvraag om Wajong-uitkering is ingediend, ook de daaropvolgende aanvragen dienen te worden beoordeeld aan de hand van de bepalingen van de Wajong 1998.
De rechtbank stelt vast dat de periode voor toegenomen arbeidsongeschiktheid (de Amberperiode, op grond van artikel 3:21, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wajong) de periode betreft vanaf de 18e verjaardag van eiser tot en met de vijf jaar daarna, in dit geval [geboortedatum] 2005 tot en met 5 februari 2010.
De rechtbank overweegt dat de brief van 23 juni 2010 van de oogarts een dagtekening heeft die buiten de Amberperiode ligt. Voor zover de informatie in deze brief ziet op de medische situatie van eiser binnen de Amberperiode, kan daaruit niet worden afgeleid dat sprake is van toegenomen beperkingen. Uit de brief van de oogarts blijkt namelijk dat, ondanks aanvullend onderzoek, voor de door eiser gestelde verslechterde visus aan het rechteroog geen oorzaak is vastgesteld, en dat sprake is van een subjectief bepaalde visusvermindering. Nu eiser geen (andere) medische stukken heeft overgelegd waaruit medisch objectiveerbaar blijkt dat sprake is van toegenomen beperkingen, is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van toegenomen arbeidsongeschiktheid binnen vijf jaar na de 18e verjaardag.
5.1.3Duuraanspraak
Uit het voorgaande volgt dat uit de overgelegde informatie niet blijkt dat aanleiding bestaat om eisers beperkingen op zijn 18e verjaardag en binnen vijf jaar daarna anders vast te stellen. Dit oordeel houdt tevens in dat eiser voor zijn verzoek om een Wajong-uitkering voor de toekomst te ontvangen (vanaf het moment van de aanvraag van 26 juni 2020) geen baat heeft bij de rechtspraak over de zogenoemde duuraanspraak.Daartoe is immers vereist dat het oorspronkelijke besluit onjuist was, wat in deze zaak niet het geval is.
Eiser stelt dat het bestreden besluit berust op een onzorgvuldig onderzoek en ondeugdelijke motivering, omdat ten onrechte geen arbeidskundig onderzoek is verricht teneinde het arbeidsvermogen van eiser vast te stellen op grond van de Wajong 2015 en het Compendium Participatiewet.
De rechtbank is van oordeel dat geen sprake is van een onzorgvuldig onderzoek. De verzekeringsartsen hebben alle gegevens in het dossier betrokken in hun beoordeling en de verzekeringsarts b&b heeft eiser gesproken tijdens de hoorzitting. De door eiser overgelegde informatie heeft niet geleid tot een andere vaststelling van eisers beperkingen op zijn 18e verjaardag en binnen vijf jaar daarna. Volgens vaste rechtspraakkan dan een arbeidskundig onderzoek achterwege blijven.