ECLI:NL:RBZWB:2022:7455

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
8 december 2022
Publicatiedatum
8 december 2022
Zaaknummer
AWB- 21_4046
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het recht op Wajong-uitkering en de afwijzing van de herhaalde aanvraag door het UWV

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 8 december 2022, wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een Wajong-uitkering beoordeeld. Eiser had eerder, in 2007, een Wajong-uitkering aangevraagd, maar deze was geweigerd omdat hij in staat werd geacht om meer dan 75% van het minimumloon te verdienen. Na meerdere afwijzingen van herhaalde aanvragen, diende eiser op 26 juni 2020 opnieuw een aanvraag in, die door het UWV werd afgewezen. De rechtbank behandelt de argumenten van eiser, die stelt dat er nieuwe medische inzichten zijn die een herziening van het eerdere besluit rechtvaardigen. De rechtbank concludeert dat het UWV op goede gronden heeft geweigerd om terug te komen op de beslissing van 4 december 2007. De rechtbank oordeelt dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden zijn die de afwijzing van de aanvraag kunnen onderbouwen. Eiser heeft geen nieuwe medische informatie overgelegd die zou wijzen op een verslechtering van zijn situatie. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de afwijzing van het UWV.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/4046 Wajong

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 december 2022 in de zaak tussen

[naam eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. K.T. Ghaffari),
en
De Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(het UWV).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser betreffende zijn recht op een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong).
Het UWV heeft de aanvraag van eiser van 26 juni 2020 om terug te komen op de beslissing van 4 december 2007 over zijn recht op een Wajong-uitkering met het besluit van 31 augustus 2020 afgewezen. Met het bestreden besluit van 11 augustus 2021 op het bezwaar van eiser is het UWV bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
Het UWV heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 27 oktober 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, bijgestaan door zijn zus, de gemachtigde van eiser, en mr. H.M. van Gent namens het UWV.

Feiten

1. Eiser, geboren op [geboortedatum] 1987 (18e verjaardag: [geboortedatum] 2005), heeft eerder in 2007 een Wajong-uitkering aangevraagd. Bij besluit van 4 december 2007 heeft het UWV geweigerd aan eiser een Wajong-uitkering toe te kennen, omdat hij met werk meer dan 75% van het minimumloon kon verdienen. Eiser heeft geen bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
Eiser heeft na 2007 meerdere malen een herhaalde aanvraag ingediend voor een Wajong-uitkering. Deze aanvragen om terug te komen op de beslissing van 4 december 2007 zijn alle afgewezen, omdat geen sprake was van nieuwe feiten en omstandigheden. Tegen een deel van de besluiten heeft eiser bezwaar gemaakt. Vervolgens is geen beroep ingesteld tegen de beslissingen op bezwaar.
Eiser heeft op 23 juni 2020, ontvangen bij het UWV op 26 juni 2020, (voor de zevende maal) opnieuw een Wajong-uitkering aangevraagd.
Bij het primaire besluit heeft het UWV de aanvraag van eiser van 26 juni 2020 aangemerkt als een verzoek om een andere beslissing te nemen op de aanvraag in 2007, dus om een herziening van het besluit van 4 december 2007. Het UWV heeft geweigerd het besluit van 4 december 2007 te herzien, omdat eiser geen nieuwe of andere informatie in zijn aanvraag van 26 juni 2020 heeft vermeld. Eiser heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
Op 11 mei 2021 heeft een hoorzitting in bezwaar plaatsgevonden.
Bij het bestreden besluit is het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.

Beoordeling door de rechtbank

2.1
De rechtbank beoordeelt of het UWV in het bestreden besluit op goede gronden heeft geweigerd terug te komen op het besluit van 4 december 2007. Zij doet dit aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De beroepsgronden zijn opgenomen in overweging 4 van deze uitspraak.
2.2
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Medische beoordeling door het UWV
3. Aan de besluitvorming heeft het UWV rapportages van een verzekeringsarts en een verzekeringsarts bezwaar en beroep (verzekeringsarts b&b) ten grondslag gelegd.
3.1
Verzekeringsarts [naam verzekeringsarts] heeft het dossier bestudeerd en rapporteert op 21 augustus 2020 het volgende. Bij de eerste Wajong-beoordeling in 2007 werd overwogen dat eiser weliswaar beperkingen heeft in verband met de visus, omdat hij geen dieptezicht heeft, maar dat hij minder dan 25% arbeidsongeschikt is. Bij een herhaalde aanvraag in 2012 is melding gemaakt dat sprake was van een sombere stemming, zonder behandeling of psychodiagnostiek. Eiser heeft in 2019, bij een herhaalde aanvraag, een psychologisch rapport van december 2018 ingediend. Dit rapport is echter weinig reëel geacht, omdat de daarin vermelde totaal IQ van 45 (functieniveau 4 tot 7-jarige) en benoeming van schizofrenie en depressie zonder verrichting van een psychiatrisch onderzoek, niet strookt met de gegevens dat eiser op zijn 18e zijn rijbewijs heeft gehaald en in 2007 zijn VMBO-opleiding Elektro heeft afgerond. Gezien deze gegevens was er bij de eerdere herhaalde aanvragen geen aanleiding om de weigering van de Wajong-uitkering te herzien. In het kader van de voorliggende aanvraag zijn door eiser geen nieuwe medische stukken aangeleverd. De verzekeringsarts concludeert dat er geen nieuwe inzichten zijn die aanleiding geven tot herziening van het besluit van 4 december 2007.
3.2
Verzekeringsarts b&b [naam verzekeringsarts b&b 1] heeft het dossier bestudeerd, de hoorzitting (via beeldbellen) bijgewoond en medische informatie opgevraagd bij eisers huisarts. Hij rapporteert op 29 juni 2021 het volgende. De verzekeringsarts b&b sluit zich aan bij de visie van de primaire verzekeringsarts en van de verzekeringsarts b&b [naam verzekeringsarts b&b 2] , die op 27 september 2019 heeft gerapporteerd naar aanleiding van een eerdere herhaalde aanvraag. Als gevolg van een ongeval ziet eiser sinds 1990 (3-jarige leeftijd) weinig met het aangedane linkeroog. Het rechteroog is niet traumatisch aangedaan en ook zijn geen oogziekten of organische afwijkingen vastgesteld. Bij verlies van een oog wordt met het goede oog gemiddeld na een jaar al voldoende compensatie bereikt, om diepte en afstand op ervaring te kunnen schatten. De benoemde wisselende visus aan het rechteroog wordt mogelijk toegeschreven aan een psychische oorzaak. Tijdens de hoorzitting heeft eiser aangegeven dat hij ’s avonds tv kijkt. Door maatschappelijke afwijzing (bv. voor een opleiding) die eiser ervaarde, bestaan er in toenemende mate, wisselend beschreven, psychische klachten. Ondanks dat heeft hij zijn rijbewijs gehaald op zijn 18e en was hij tot januari 2020 nog in staat om auto te rijden. De verzekeringsarts b&b ziet geen aanleiding om terug te komen op het standpunt dat er geen nieuwe feiten en of omstandigheden zijn voor een herziening van het besluit van 4 december 2007. Ook is volgens de verzekeringsarts b&b geen sprake van een verslechterde gezondheidssituatie van eiser betreffende de visus, in juni 2010 ten opzichte van 2007. En ook niet duidelijk wat betreft de overige klachten.
Beroepsgronden
4. Eiser voert in beroep aan dat sprake is van nieuwe medische inzichten die een herziening van het besluit van 4 december 2007 voor het verleden en de toekomst (duuraanspraak) rechtvaardigen. Daarnaast is volgens eiser sprake van toegenomen arbeidsongeschiktheid vanwege verslechtering van zijn ogen en in toenemende mate invaliderende psychische klachten sinds 2007. Ter onderbouwing van zijn standpunt verwijst eiser naar een brief van 23 juni 2010 van oogarts [naam oogarts 1] , waarin staat dat eiser in zijn linkeroog geen bruikbare visus meer heeft en dat zijn rechteroog achteruit is gegaan (van 1.0 naar 0.3-0.5 en 0.5-0.7). Vanwege de visusvermindering ontvangt eiser 24-uurszorg op basis van de Wet langdurige zorg. Ook verwijst eiser naar de brief van Chirurg [naam chirurg] van september 2011, waarin staat dat eisers oogproblematiek heeft geleid tot invaliderende psychische klachten. Daarnaast is ten onrechte geen arbeidskundig onderzoek verricht teneinde het arbeidsvermogen van eiser vast te stellen op grond van de Wajong 2015 en het Compendium Participatiewet. Dit betekent volgens eiser dat het bestreden besluit berust op een onzorgvuldig onderzoek en ondeugdelijke motivering, en dat dit besluit vanwege strijd met de artikelen 3:2 en 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) voor vernietiging in aanmerking komt. Tevens legt eiser een testverslag met testdatum 19 september 2022 van Psy Groep over, waarin de (nieuwe) diagnose ADHD en aandachtstoornis wordt gesteld.
Beoordeling door de rechtbank
5.
Herhaalde aanvraag
5.1
De rechtbank stelt vast dat de aanvraag van eiser van juni 2020 door het UWV terecht is aangemerkt als een herhaalde aanvraag in de zin van artikel 4:6 van de Awb. Voor de wijze waarop een dergelijke aanvraag moet worden beoordeeld of getoetst, wijst de
rechtbank op vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB). [1]
Hieruit volgt dat een aanvraag om een arbeidsongeschiktheidsuitkering na een eerdere (gedeeltelijke) afwijzing of intrekking van die uitkering naar zijn strekking moet worden beoordeeld. Met een aanvraag kan worden bedoeld:
- dat (met ingang van de datum waarop dat besluit zag) wordt teruggekomen van het eerdere besluit (artikel 4:6 van de Awb),
- dat een beroep wordt gedaan op een regeling bij toegenomen arbeidsongeschiktheid (Wet Amber), of
- dat om herziening wordt verzocht voor de toekomst (duuraanspraak).
In dit geval is de aanvraag van eiser door het UWV aangemerkt als een verzoek terug te komen op een eerder besluit naar het verleden en voor de toekomst (duuraanspraak) en tevens als een beroep op toegenomen arbeidsongeschiktheid. De rechtbank zal bij de beoordeling van het beroep hier ook van uitgaan.
5.1.1
Terugkomen voor het verleden
De rechtbank stelt vast dat het UWV in dit geval met toepassing van artikel 4:6, tweede lid, van de Awb de herhaalde aanvraag heeft afgewezen. Volgens vaste rechtspraak van de CRvB toetst de bestuursrechter, als een bestuursorgaan toepassing geeft aan artikel 4:6, tweede lid, van de Awb, aan de hand van de aangevoerde beroepsgronden en eventueel door het bestuursorgaan gevoerd beleid, of het bestuursorgaan zich terecht, en zorgvuldig voorbereid en deugdelijk gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn. Als de bestuursrechter tot het oordeel komt dat het bestuursorgaan zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn, dan kan dat de afwijzing van de aanvraag of het verzoek om terug te komen van een besluit in beginsel dragen. De bestuursrechter kan echter aan de hand van de beroepsgronden niettemin tot het oordeel komen dat het bestreden besluit evident onredelijk is. [2]
Nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden
Allereerst wordt in het kader van de beoordeling of voor het verleden moet worden terug
gekomen op het besluit van 4 december 2007 beoordeeld of er sprake is van nieuwe feiten of omstandigheden (zogenaamde nova).
Onder nieuw gebleken feiten en veranderde omstandigheden worden verstaan feiten of omstandigheden die ná het eerdere besluit zijn voorgevallen, dan wel feiten of omstandigheden die weliswaar vóór het eerdere besluit zijn voorgevallen, maar die niet vóór dat besluit konden worden aangevoerd. Nieuw gebleken feiten zijn ook bewijsstukken van al eerder gestelde feiten of veranderde omstandigheden, als deze bewijsstukken niet eerder konden worden overgelegd. Het ligt op de weg van de verzoeker om terug te komen van een rechtens onaantastbaar besluit om nieuwe feiten of veranderde omstandigheden te stellen en aan te tonen. [3]
Bij de beoordeling van een weigering om terug te komen op het eerder genomen besluit kan met de pas in beroep overgelegde gegevens geen rekening worden gehouden omdat die niet bij het UWV bekend waren ten tijde van het nemen van het bestreden besluit. [4] Op grond hiervan kunnen de in beroep overgelegde medische stukken geen rol spelen bij de beoordeling om voor het verleden terug te komen op het besluit van 10 september 2014.
Eiser heeft in beroep aangevoerd dat er nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn, omdat zijn (toegenomen) visusproblemen en psychische klachten onvoldoende zijn onderkend.
In bezwaar heeft het UWV van eiser en zijn huisarts de volgende stukken ontvangen:
- brief van 11 april 2011 van eerstelijns Gezondheidszorgpsycholoog [naam psycholoog]
- brief van 30 juni 2008 van oogarts [naam oogarts 2]
- brieven van 29 september 2017 en 17 oktober 2017 van neuroloog [naam neuroloog 1]
- brief van 6 april 2020 van neuroloog [naam neuroloog 2]
- brieven van 6 september 2007 en januari 2008 van oogarts [naam oogarts 3]
- CIZ / WLZ-indicatie voor 24-uurszorg.
- brief van 23 juni 2010 van oogarts [naam oogarts 1] .
De rechtbank overweegt dat de brieven van de oogartsen van 2007, 2008 en 2010 bij eerdere (herhaalde) aanvragen hadden kunnen worden ingediend. De gemachtigde van eiser heeft ter zitting niet betwist dat eiser bekend was met deze stukken. Hij heeft verklaard niet te weten of de stukken eerder zijn ingediend dan wel waarom deze niet eerder zijn ingediend. Nu eiser deze brieven bij de eerdere (herhaalde) aanvraag om een Wajong-uitkering had kunnen inbrengen, kunnen deze brieven niet aangemerkt worden als nieuwe feiten.
De rechtbank kan de verzekeringsarts b&b volgen in zijn stelling dat de overgelegde gegevens niet aangemerkt kunnen worden als nieuwe feiten. De medische diagnoses en beperkingen die blijken uit de in bezwaar beschikbare medische informatie waren al bekend tijdens de eerdere beoordeling in 2007 of tijdens de eerdere herhaalde aanvragen en zijn betrokken bij die beoordelingen. Uit de brieven van de oogartsen blijkt geen medische oorzaak voor de gestelde visusvermindering aan het rechteroog. De brieven van de neurologen zien op klachten na een auto-ongeval in 2017 en bevatten daarom geen gegevens die zien op de medische situatie van eiser rond zijn 18e verjaardag. De overgelegde stukken werpen geen nieuw licht op de medische situatie van eiser op zijn 18e verjaardag en in 2007. Er is dan ook geen aanleiding om te oordelen dat het UWV niet mocht weigeren terug te komen van het besluit van 4 december 2007 betreffende de beoordeling op 18-jarige leeftijd ( [geboortedatum] 2005) en per de datum indiening van de eerste aanvraag (10 oktober 2007).
Evident onredelijk bestreden besluit
Vervolgens wordt in het kader van de beoordeling of voor het verleden moet worden
teruggekomen op het besluit van 4 december 2007 beoordeeld of er sprake is van een
evident onredelijk bestreden besluit.
Bij de beoordeling van de vraag of er sprake is van evidente onredelijkheid gaat het niet om de vraag of het oorspronkelijke besluit evident onredelijk is, maar of het niet terugkomen van dat besluit evident onredelijk is. [5] Daarbij kan het door eiser in beroep overgelegde testverslag van Psy Groep wel worden betrokken. In dit verslag is geconcludeerd dat eiser voldoet aan de criteria van ADHD van het aandachtstype, maar is niet ingegaan op de omvang en ernst van eisers beperkingen ten gevolge van deze diagnose rond zijn 18e verjaardag. Nu uit de rapportage van de verzekeringsarts bij de eerste aanvraag (in 2007) niet kan worden opgemaakt dat er in dit kader door eiser klachten zijn geuit, is geen sprake van beperkingen waar bij de eerdere beoordeling geen rekening mee was gehouden. In hetgeen door eiser is aangevoerd ziet de rechtbank dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit, inhoudende de weigering om terug te komen van het besluit van 4 december 2007, evident onredelijk is.
5.1.2
Toegenomen arbeidsongeschiktheid
Eiser voert aan dat zijn beperkingen binnen vijf jaar na zijn 18e verjaardag zijn toegenomen, en dat dit blijkt uit de brief van oogarts [naam oogarts 1] van 23 juni 2010. Het UWV heeft een Amber-beoordeling gedaan, maar heeft volgens eiser ten onrechte geen arbeidsdeskundige beoordeling uitgevoerd ter vaststelling van het arbeidsvermogen.
Naar vaste rechtspraak volgt uit artikel 3:6, eerste lid, van de Wajong dat indien voor 1 januari 2010 al een eerste aanvraag om Wajong-uitkering is ingediend, ook de daaropvolgende aanvragen dienen te worden beoordeeld aan de hand van de bepalingen van de Wajong 1998. [6]
De rechtbank stelt vast dat de periode voor toegenomen arbeidsongeschiktheid (de Amberperiode, op grond van artikel 3:21, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wajong) de periode betreft vanaf de 18e verjaardag van eiser tot en met de vijf jaar daarna, in dit geval [geboortedatum] 2005 tot en met 5 februari 2010.
De rechtbank overweegt dat de brief van 23 juni 2010 van de oogarts een dagtekening heeft die buiten de Amberperiode ligt. Voor zover de informatie in deze brief ziet op de medische situatie van eiser binnen de Amberperiode, kan daaruit niet worden afgeleid dat sprake is van toegenomen beperkingen. Uit de brief van de oogarts blijkt namelijk dat, ondanks aanvullend onderzoek, voor de door eiser gestelde verslechterde visus aan het rechteroog geen oorzaak is vastgesteld, en dat sprake is van een subjectief bepaalde visusvermindering. Nu eiser geen (andere) medische stukken heeft overgelegd waaruit medisch objectiveerbaar blijkt dat sprake is van toegenomen beperkingen, is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van toegenomen arbeidsongeschiktheid binnen vijf jaar na de 18e verjaardag.
5.1.3
Duuraanspraak
Uit het voorgaande volgt dat uit de overgelegde informatie niet blijkt dat aanleiding bestaat om eisers beperkingen op zijn 18e verjaardag en binnen vijf jaar daarna anders vast te stellen. Dit oordeel houdt tevens in dat eiser voor zijn verzoek om een Wajong-uitkering voor de toekomst te ontvangen (vanaf het moment van de aanvraag van 26 juni 2020) geen baat heeft bij de rechtspraak over de zogenoemde duuraanspraak. [7] Daartoe is immers vereist dat het oorspronkelijke besluit onjuist was, wat in deze zaak niet het geval is.
6.
Onzorgvuldig onderzoek
Eiser stelt dat het bestreden besluit berust op een onzorgvuldig onderzoek en ondeugdelijke motivering, omdat ten onrechte geen arbeidskundig onderzoek is verricht teneinde het arbeidsvermogen van eiser vast te stellen op grond van de Wajong 2015 en het Compendium Participatiewet.
De rechtbank is van oordeel dat geen sprake is van een onzorgvuldig onderzoek. De verzekeringsartsen hebben alle gegevens in het dossier betrokken in hun beoordeling en de verzekeringsarts b&b heeft eiser gesproken tijdens de hoorzitting. De door eiser overgelegde informatie heeft niet geleid tot een andere vaststelling van eisers beperkingen op zijn 18e verjaardag en binnen vijf jaar daarna. Volgens vaste rechtspraak [8] kan dan een arbeidskundig onderzoek achterwege blijven.

Conclusie en gevolgen

7. De rechtbank concludeert dat het UWV op goede gronden heeft geweigerd om terug te komen op de beslissing van 4 december 2007. Het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I.M. Josten, rechter, in aanwezigheid van M.H.A. de Graaf, griffier, op 8 december 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
Griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Bijlage
Algemene wet bestuursrecht(Awb)
Artikel 4:6 van de Awb
1. Indien na een geheel of gedeeltelijk afwijzende beschikking een nieuwe aanvraag wordt gedaan, is de aanvrager gehouden nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden te vermelden.
2. Wanneer geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden vermeld, kan het bestuursorgaan zonder toepassing te geven aan artikel 4:5 de aanvraag afwijzen onder verwijzing naar zijn eerdere afwijzende beschikking.
Wet arbeidsongeschiktheid jonggehandicapten(Wajong)
Artikel 3:6, eerste lid, van de Wajong
De jonggehandicapte, bedoeld in artikel 3:3, heeft geen recht op arbeidsongeschiktheidsuitkering indien hij de aanvraag, bedoeld in artikel 3:28, voor het eerst heeft ingediend op of na de datum van inwerkingtreding van de wet van 3 december 2009 tot wijziging van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten in verband met het bevorderen van de participatie van jonggehandicapten door werk en arbeidsondersteuning (Stb. 2009, 580).
Artikel 3:21, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wajong
Indien de jonggehandicapte die aan het einde van de wachttijd, bedoeld in artikel 3:3, eerste lid, ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte, gebreken, zwangerschap of bevalling, maar geen recht had op toekenning van arbeidsongeschiktheidsuitkering omdat hij niet arbeidsongeschikt was; binnen vijf jaar na de datum van die intrekking dan wel binnen vijf jaar na het bereiken van die wachttijd arbeidsongeschikt wordt en deze arbeidsongeschiktheid voortkomt uit dezelfde oorzaak als die waaruit de arbeidsongeschiktheid ter zake waarvan de ingetrokken uitkering werd genoten dan wel als die op grond waarvan hij ongeschikt was tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte, gebreken, zwangerschap of bevalling voortkomt, vindt toekenning van arbeidsongeschiktheidsuitkering steeds plaats, zodra die arbeidsongeschiktheid onafgebroken vier weken heeft geduurd.

Voetnoten

1.Zie de uitspraken van de CRvB van 14 januari 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1 en 2, en van
2.Zie de uitspraken van de CRvB van 20 december 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:4872, en van
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de CRvB van 29 september 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:2431, en van 24 december 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:3354.
4.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 4 juli 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:2022.
5.Zie CRvB, 14 september 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:1979.
6.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 13 mei 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:1776.
7.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de CRvB van 7 april 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:765 en van 14 januari 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:2.
8.Zie CRvB, 26 september 2012, ECLI:NL:CRVB:2012: BX8334.