ECLI:NL:RBZWB:2023:4799

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
6 juli 2023
Publicatiedatum
10 juli 2023
Zaaknummer
AWB- 22_4419
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de ontvankelijkheid van een bezwaar tegen de afwijzing van een WIA-uitkering

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Zeeland-West-Brabant het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een WIA-uitkering door het UWV. De rechtbank behandelt de kwestie van de ontvankelijkheid van het bezwaar dat eiser heeft ingediend tegen de afwijzing van zijn aanvraag. Het UWV had de aanvraag op 1 februari 2022 afgewezen en het bezwaar van eiser op 11 augustus 2022 niet-ontvankelijk verklaard, omdat het te laat zou zijn ingediend. Eiser stelt echter dat hij de beslissing pas op 22 juli 2022 heeft ontvangen, toen het UWV deze per e-mail heeft nagezonden. De rechtbank onderzoekt of het UWV aannemelijk heeft gemaakt dat de beslissing op 1 februari 2022 daadwerkelijk is verzonden.

De rechtbank concludeert dat het UWV niet voldoende bewijs heeft geleverd voor de verzending van het besluit. Het UWV heeft geen deugdelijke verzendadministratie en de beslissing is niet in 'Mijn UWV' terug te vinden, wat volgens de rechtbank een indicatie is dat de verzending niet heeft plaatsgevonden. De rechtbank oordeelt dat het UWV de verzending van het besluit niet aannemelijk heeft gemaakt en dat het bezwaar van eiser tijdig is ingediend. Daarom verklaart de rechtbank het beroep gegrond, vernietigt het bestreden besluit en draagt het UWV op om binnen zeventien weken een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Tevens moet het UWV het griffierecht en de proceskosten aan eiser vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 22/4419

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 juli 2023 in de zaak tussen

[naam eiser] , uit [plaatsnaam] , eiser

(gemachtigde: mr. J.W. Aartsen),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, het UWV.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van de aanvraag van eiser om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA-uitkering).
1.1.
Het UWV heeft deze aanvraag met het besluit van 1 februari 2022 afgewezen. Met het bestreden besluit van 11 augustus 2022 op het bezwaar van eiser heeft het UWV het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk verklaard, omdat eiser zijn bezwaar te laat heeft ingediend zonder geldige reden. Dit betekent dat het UWV het bezwaar van eiser niet in behandeling neemt en dus niet inhoudelijk beoordeelt.
1.2.
Het UWV heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 21 juni 2023 op zitting behandeld. Hieraan heeft deelgenomen: mr. M.W.G. Bombeeck namens het UWV. Eisers gemachtigde heeft zich afgemeld voor de zitting. Eiser was niet aanwezig.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van eisers bezwaar door het UWV. Zij doet dat onder meer aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. Het beroep is gegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4. De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Heeft het UWV aannemelijk gemaakt dat het besluit van 1 februari 2022 op die datum is verzonden?
5. Eiser voert aan dat hij de beslissing van 1 februari 2022 pas op 22 juli 2022 heeft ontvangen toen het UWV de beslissing per e-mail heeft nagezonden op verzoek van eiser. Dat hij de beslissing niet eerder ontvangen heeft, blijkt ook uit het overzicht van “Mijn UWV”. Hierin staat de beslissing van 1 februari 2022 niet. Eiser vindt dan ook dat hij wel een geldige reden heeft voor het te laat indienen van het bezwaar.
5.1.
Het UWV geeft aan dat hij de beslissing van 1 februari 2022 niet aangetekend heeft verstuurd en dat een beslissing over de toekenning of afwijzing van een WIA-uitkering niet online wordt verstuurd. Dat eiser aangeeft dat de beslissing niet in “Mijn UWV” staat, is dan ook juist. Dit betekent volgens het UWV niet dat de beslissing niet is verzonden. De beslissing van 1 februari 2022 is door het UWV enkel per post gestuurd. Het UWV erkent dat hij aannemelijk dient te maken dat het besluit van 1 februari 2022 is verzonden. Dit is anders in gevallen waarin de ontkenning van de eerdere ontvangst als ongeloofwaardig moet worden bestempeld. In die gevallen wordt niet alleen de ontvangst aannemelijk geacht, maar ook de verzending. [1]
5.2.
Het UWV is van mening dat de ontkenning van eiser ongeloofwaardig is. Hiervoor verwijst het UWV onder meer naar de aangetekende brief van de arts van het UWV van 17 februari 2022 met als bijlagen de verzekeringsgeneeskundige rapportage en de medische rapportage. Eiser heeft niet gereageerd op deze brief. Verder verwijst het UWV naar een brief van 6 mei 2022 waarin gevraagd wordt contact op te nemen over de terugbetaling van de voorschotten. Daarnaast verwijst het UWV naar het besluit van 31 mei 2022 waarin staat dat eiser in de periode van 29 oktober 2021 tot en met 31 januari 2022 recht had op € 0,00 bruto. Dit besluit staat wel in “Mijn UWV”. Eiser heeft tegen dit besluit geen bezwaar gemaakt, terwijl hij dit wel had moeten doen volgens het UWV. Hij werd namelijk op 31 mei 2022 expliciet bekend met een besluit van 1 februari 2022. Ook verwijst het UWV naar het gespreksverslag van 3 juni 2022 in het kader van mogelijke werkzaamheden/activiteiten en/of verdiensten tijdens de Ziektewetuitkering (ZW-uitkering). Volgens het UWV kan uit punt 51 in het gespreksverslag worden opgemaakt dat eiser de beslissing van de beoordeling door de arts wel heeft ontvangen, maar geen bezwaar heeft ingediend. Het UWV verwijst ook naar nog naar het invorderingsbesluit van de te veel betaalde voorschotten van 2 juni 2022 en de herinneringsbrief van 30 juni 2022. Tot slot wijst het UWV erop dat eiser op 2 juli 2022 een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW-uitkering) heeft aangevraagd en hierbij gebruik heeft gemaakt van het formulier “Aanvraag WW na <35% arbeidsongeschiktheid”. Eiser geeft als “einddatum van de laatste arbeidsovereenkomst” 29 oktober 2021 aan. Daartoe bestond geen aanleiding als eiser niet wist dat de WIA-uitkering was geweigerd vanaf 29 oktober 2021.
5.3.
De rechtbank overweegt het volgende. Indien de geadresseerde stelt dat hij – zoals in dit geval – een niet aangetekend verzonden besluit niet heeft ontvangen, is het volgens vaste rechtspraak in beginsel aan het bestuursorgaan om aannemelijk te maken dat het besluit wel op het adres van de geadresseerde is ontvangen. De omstandigheid dat per post verzonden stukken in de regel op het daarop vermelde adres van de geadresseerde worden bezorgd, rechtvaardigt evenwel het vermoeden van ontvangst van het besluit op dat adres. Dit brengt mee dat het bestuursorgaan in eerste instantie kan volstaan met het aannemelijk maken van verzending naar het juiste adres. Daartoe is in ieder geval vereist dat het besluit is voorzien van de juiste adressering en een verzenddatum en dat sprake is van een deugdelijke verzendadministratie. Verder dient niet gebleken te zijn van recente problemen bij de verzending van poststukken. [2] Contra-indicaties kunnen meebrengen dat geoordeeld moet worden dat het besluit wel moet zijn ontvangen, waarmee – zonder nader bewijs – ook de verzending aannemelijk is. Het kan daarbij bijvoorbeeld gaan om gevallen waarin naar aanleiding van dat besluit handelingen zijn verricht of om informatie is gevraagd waaruit moet worden afgeleid dat de aanbieding van het poststuk met het besluit aan het adres van de belanghebbende wel heeft plaatsgevonden. [3]
5.4.
De rechtbank oordeelt dat het UWV de verzending van het besluit van 1 februari 2023 niet aannemelijk heeft gemaakt. Het UWV heeft op zitting aangegeven dat hij niet beschikt over een deugdelijke verzendadministratie en dat het besluit van 1 februari 2022 niet in “Mijn UWV” staat. Het UWV geeft aan dat dit is omdat dit besluit gezondheidsgegevens bevat, namelijk het rapport van de arts als bijlage. Zulke persoonlijke gegevens worden niet online verstuurd omdat deze zijn beschermd in de Algemene verordening gegevensbescherming.
Verder zijn er geen contra-indicaties die meebrengen dat eiser het besluit wel heeft ontvangen, waarmee – zonder nader bewijs – ook de verzending aannemelijk is. De aangetekende brief van 17 februari 2022 van de arts van het UWV levert geen contra-indicatie op, op grond waarvan moet worden geoordeeld dat eiser het besluit van 1 februari 2022 moet hebben ontvangen. Deze brief verwijst namelijk naar het Verzekeringsgeneeskundig onderzoek in het kader van de ZW. Dit heeft dus geen betrekking op de WIA, dit blijkt ook uit het rapport van de arts in het kader van de WIA van 26 januari 2022, hierin staat ‘de rapportage in het kader van de ZW zal separaat van deze rapportage plaatsvinden’
.De omstandigheid dat eiser op de hoogte was van het oordeel van de arts vormt geen aanwijzing voor het feit dat eiser het besluit van 1 februari 2022 daadwerkelijk heeft ontvangen. Het oordeel van de arts gaat vooraf aan het besluit en is op zichzelf ook geen besluit. Dat aan eiser meerdere brieven zijn verzonden – de brief van 6 mei 2022, het terugvorderingsbesluit van 31 mei 2022, waarin expliciet wordt verwezen naar het besluit van 1 februari 2022, het invorderingsbesluit van 2 juni 2022 en de herinneringsbrief van 30 juni – waarin melding is gemaakt van de uit het besluit van 1 februari 2022 voortvloeiende terugvordering en dat eiser in reactie hierop niet heeft gemeld dat hij het besluit van 1 februari 2022 nooit heeft ontvangen, is naar het oordeel van de rechtbank eveneens onvoldoende om aan te nemen dat eiser het besluit wel moet hebben ontvangen. [4] Punt 51 van het gespreksverslag van 3 juni 2022 levert ook geen contra-indicatie op, omdat de informatie die vanuit eiser komt tijdens het gesprek met de arts opgedaan is. Dat eiser, wanneer ernaar gevraagd wordt, aangeeft geen bezwaar te hebben gemaakt tegen het oordeel van de arts, betekent niet dat hij het besluit van 1 februari 2022 ook daadwerkelijk ontvangen heeft. Het oordeel van de arts is namelijk niet het besluit
.Het aanvragen van de WW-uitkering levert ook geen contra-indicatie op, omdat eiser vanuit de stopzetting van zijn voorschotten WIA, [5] het gesprek met de arts en de brief/brieven die hij wel ontvangen heeft, bekend was met het feit dat hij geen WIA (meer) kreeg. Het telefoongesprek van 6 juli 2022 over de terugvordering levert ook geen contra-indicatie op, omdat het aannemelijk is dat dit telefoongesprek naar aanleiding van (een van de) latere brieven heeft plaatsgevonden. Uit de telefoonnotitie blijkt ook niet dat eiser het besluit van 1 februari 2022 wel ontvangen heeft. [6] Er moet dus vanuit gegaan worden dat het UWV het besluit van 1 februari 2022 op 22 juli 2022 heeft verzonden. [7] Op dat moment ging de bezwaartermijn pas lopen, waardoor het bezwaar van 27 juli 2022 tijdig is ingediend. Het bezwaar is door het UWV dan ook ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen reden om de rechtsgevolgen van het besluit in stand te laten of zelf een beslissing te nemen. Ook draagt de rechtbank niet aan het UWV op om het gebrek te herstellen met een betere motivering of een ander besluit (een zogenoemde bestuurlijke lus). Dit omdat deze zaak tot nu toe alleen ging over de ontvankelijkheid van het bezwaar en de zaak nog niet inhoudelijk is beoordeeld door het UWV.
6.1.
De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht dat het UWV een nieuw besluit moet nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank geeft het UWV hiervoor zeventien weken. Deze termijn gaat op grond van artikel 8:106 van de Algemene wet bestuursrecht pas lopen als de termijn om hoger beroep in te stellen is verstreken of, als hoger beroep wordt ingesteld, als daarop is beslist.
6.2.
Omdat het beroep gegrond is moet het UWV het griffierecht aan eiser vergoeden en krijgt eiser ook een vergoeding van zijn proceskosten.
Het UWV moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 837,- omdat de gemachtigde van eiser een beroepschrift heeft ingediend. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 11 augustus 2022;
- draagt het UWV op binnen zeventien weken na de dag nadat de termijn om hoger beroep in te stellen ongebruikt is verstreken - of als hoger beroep wordt ingesteld, na de dag nadat daarop is beslist - een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- bepaalt dat het UWV het griffierecht van € 50,- aan eiser moet vergoeden;
- veroordeelt het UWV tot betaling van € 837,- aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. E.J. Govaers, rechter, in aanwezigheid van B.C. van Sprundel-Thelosen, griffier, op 6 juli 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
Griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Algemene wet bestuursrecht
Artikel 3:41

1. De bekendmaking van besluiten die tot een of meer belanghebbenden zijn gericht, geschiedt door toezending of uitreiking aan hen, onder wie begrepen de aanvrager.

2. Indien de bekendmaking van het besluit niet kan geschieden op de wijze als voorzien in het eerste lid, geschiedt zij op een andere geschikte wijze.

Artikel 6:7
De termijn voor het indienen van een bezwaar- of beroepschrift bedraagt zes weken.
Artikel 6:8
De termijn vangt aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt.

Voetnoten

1.Zie de uitspraken van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 7 mei 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:1715 en 29 mei 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:1765.
2.Zie onder meer de uitspraken van de CRvB van 15 juni 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BQ9423 en 21 juli 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:1702.
3.Zie onder meer de uitspraken van de CRvB van 26 april 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:1501, 3 april 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:1174 en 29 maart 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:808.
4.Zie onder meer de uitspraken van de CRvB van 2 september 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:3006, rechtsoverweging 4.4 en 16 april 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:884, rechtsoverweging 4.5.
5.Vergelijk de uitspraken van de CRvB van 21 augustus 2018: ECLI:NL:CRVB:2018:2653, rechtsoverweging 4.6 en 21 mei 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:1671, rechtsoverweging 4.4.
6.Uitspraak van de CRvB van 2 september 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:3006, rechtsoverweging 4.5.
7.Uitspraak van de CRvB van 13 juni 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:1986, rechtsoverweging 4.2.