ECLI:NL:RBZWB:2024:1239

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
15 februari 2024
Publicatiedatum
28 februari 2024
Zaaknummer
10172336 EL 22-32 (E)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • mr. Swildens
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Effectenleaseovereenkomst en advisering door tussenpersoon in de zaak Dexia Nederland B.V. tegen [gedaagde]

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 15 februari 2024, staat de effectenleaseovereenkomst centraal die tussen Dexia Nederland B.V. en [gedaagde] is gesloten. Dexia vordert een verklaring voor recht dat zij aan haar verplichtingen heeft voldaan na betaling van een bedrag van € 5.038,24 aan [gedaagde]. De gedaagde partij voert verweer en stelt dat Dexia onrechtmatig heeft gehandeld door haar zorgplichten te schenden en dat zij nog een vordering heeft op Dexia vanwege de advisering door een tussenpersoon, Spaar Select, die niet beschikte over de benodigde vergunningen.

De rechtbank oordeelt dat Dexia onrechtmatig heeft gehandeld door de overeenkomsten aan te gaan zonder de vereiste zorgvuldigheid in acht te nemen. De rechter stelt vast dat er een causaal verband bestaat tussen de schade van [gedaagde] en het onrechtmatig handelen van Dexia. De rechtbank wijst de vorderingen van Dexia af en verklaart dat Dexia nog steeds verplicht is om de schadevergoeding te betalen, inclusief wettelijke rente. Dexia wordt veroordeeld in de proceskosten van [gedaagde].

De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van financiële instellingen bij het adviseren van klanten en de noodzaak om te voldoen aan de wettelijke vereisten voor vergunningen bij het verstrekken van financieel advies. De zaak is een voorbeeld van de bredere problematiek rondom effectenleaseovereenkomsten in Nederland, waarbij veel consumenten met restschulden zijn geconfronteerd na het instorten van de aandelenmarkt.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Zaaknummer: 10172336 EL 22-32
Vonnis van de kantonrechter van 15 februari 2024
in de zaak van
de besloten vennootschap DEXIA NEDERLAND B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
eisende partij,
gemachtigde: USG Legal Professionals,
tegen
[gedaagde] ,
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde partij,
gemachtigde: mr. G. van Dijk, Leaseproces.
Partijen worden hierna Dexia en [gedaagde] genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 26 september 2022;
  • de conclusie van antwoord;
  • de conclusie van repliek;
  • de conclusie van dupliek.
1.2.
Ten slotte is partijen meegedeeld dat vonnis wordt gewezen.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde] heeft de volgende leaseovereenkomsten ondertekend waarop zij als lessee stond vermeld, met als wederpartij (de rechtsvoorgangster van) Dexia:
Nr.
Contractnr.
Datum
Naam overeenkomst
I.
[contractnummer 1]
14-10-1998
Gianni Romme Effect
II.
[contractnummer 2]
27-9-1999
Allround Sparen met Vooruitbetaling
III.
[contractnummer 3]
28-9-1999
Allround Sparen met Vooruitbetaling
2.2.
Dexia heeft met betrekking tot de overeenkomsten een eindafrekening opgesteld met het volgende resultaat:
Nr.
Datum eindafrekening
Resultaat
Betaald
I.
Onbekend
+ € 11.518,33
Aangewend voor overeenkomsten Ⅱ en Ⅲ
II
30-9-2004
- € 4.898,65
Ja, door [gedaagde]
III
30-9-2004
- € 4.898,65
Ja, door [gedaagde]
2.3.
Volgens opgave van Dexia heeft [gedaagde] op grond van de overeenkomsten – al dan niet bij wijze van vooruitbetaling – in totaal een bedrag van
€ 27.201,12 aan maandtermijnen en een bedrag van € 9.797,30 wegens restschuld aan Dexia betaald. Volgens die opgave heeft [gedaagde] € 1.458,82 aan dividenden ontvangen en € 4.892,66 aan fiscaal voordeel genoten. Op 18 januari 2012 heeft Dexia een bedrag van
€ 2.052,01 aan [gedaagde] uitgekeerd, volgens Dexia tweederde van de restschuld van overeenkomst III inclusief reeds verschenen rente.
2.4.
Bij brief van 18 juni 2022 heeft Dexia [gedaagde] uitgenodigd om in gesprek te gaan en te onderzoeken of partijen tot afronding van het effectenleasedossier kunnen komen. Partijen zijn niet tot afronding van het dossier gekomen.

3.De vordering en het verweer

3.1.
Dexia vordert dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
zal verklaren voor recht dat Dexia met betrekking tot de overeenkomsten, na betaling aan [gedaagde] van een bedrag van € 5.038,24, vermeerderd met de wettelijke rente, aan al haar verplichtingen heeft voldaan en niets meer aan [gedaagde] verschuldigd is,
[gedaagde] zal veroordelen in de proceskosten.
3.2.
[gedaagde] voert verweer tegen de vorderingen en concludeert tot niet-ontvankelijk verklaring van Dexia, althans afwijzing van de vorderingen, met veroordeling van Dexia in de proceskosten en de nakosten.
3.3.
Op de stellingen en verweren van partijen zal voor zover nodig hierna nader worden ingegaan.

4.De beoordeling

algemeen4.1. Het gaat in deze zaak om een financieel product dat tussen 1990 en 2003 in Nederland ongeveer één miljoen keer is verkocht, namelijk een effectenleaseovereenkomst. Kenmerk van dit product is, dat de afnemer van het product met geleend geld belegt. Na het instorten van de aandelenmarkt zijn vele afnemers geconfronteerd met restschulden en andere verliezen. In de afgelopen 15 à 20 jaar zijn in Nederland hierover duizenden procedures gevoerd, waarbij Dexia vaak één van de procespartijen was. Door belangenbehartigers van afnemers en vertegenwoordigers van aanbieders van deze producten is, in het kader van de WCAM, een regeling getroffen, die bij beschikking van het Gerechtshof Amsterdam van 25 januari 2007 algemeen verbindend is verklaard. Enkele tienduizenden afnemers hebben deze regeling niet geaccepteerd en tijdig een opt-out-verklaring ingediend, onder wie [gedaagde] .
4.2.
De procedures hebben geleid tot veel jurisprudentie, waaronder verschillende richtinggevende arresten van de Hoge Raad. Deze jurisprudentie is bij de gemachtigden van partijen bekend. [1] Deze jurisprudentie wordt bij de beoordeling van de vorderingen als leidraad genomen. Door partijen zijn geen (althans onvoldoende) bijzondere omstandigheden gesteld die in deze zaak een afwijking daarvan rechtvaardigen.
4.3.
Toepassing van deze jurisprudentie leidt in het onderhavige geval tot de volgende conclusies:
er is sprake van huurkoop;
er is geen sprake van dwaling, misleidende reclame en/of misbruik van omstandigheden; evenmin is er sprake van (ver)nietig(baar)heid krachtens de Wck;
Dexia heeft haar bijzondere zorgplichten geschonden, in elk geval de waarschuwingsplicht, en daardoor onrechtmatig gehandeld;
[gedaagde] heeft schade geleden, bestaande uit betaalde termijnen en restschuld;
er is voldoende causaal verband aanwezig tussen de hiervoor bedoelde schade en de onrechtmatige daad van Dexia.
de verklaring voor recht en afwachten van ontwikkelingen in de jurisprudentie
4.4.
Dexia vordert onder meer een verklaring voor recht die ertoe strekt het niet-bestaan van een recht vast te stellen. In haar visie is zij niets meer aan [gedaagde] verschuldigd, na betaling van een bedrag van € 5.038,24.
4.5.
[gedaagde] meent nog een vordering op Dexia te hebben vanwege de advisering door een tussenpersoon en de schending van artikel 41 NR 1999 of artikel 25 NR 1995. Ook stelt [gedaagde] dat Dexia een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd is.
4.6.
In beginsel is het aan de schuldeiser van een vordering om te bepalen of en op welk moment hij zijn vordering in rechte geldend wil maken. Anderzijds dient het procesrecht er ook toe om bescherming te bieden aan een schuldenaar die jarenlang wordt genoodzaakt rekening te houden met een onduidelijke, mogelijk nog jegens hem geldend te maken vordering. Daartoe is in dit geval de door Dexia gevraagde verklaring voor recht een geëigend middel, gelet op de huidige stand van de jurisprudentie. Voor zover [gedaagde] zich erop beroept dat nog verdere jurisprudentie moet worden afgewacht, wordt zij daarin niet gevolgd.
verjaring
4.7.
Dexia stelt dat een eventuele vordering van [gedaagde] inmiddels is verjaard. Dit verweer wordt niet gevolgd. In de jurisprudentie zijn bestendige oordelen te vinden voor wat betreft de stellingen en verweren van partijen die zien op de verjaring. [2] Voor zover in deze zaak geen andere, afwijkende standpunten zijn ingenomen door één van de partijen, wordt op de aan (de gemachtigden van) partijen bekende overwegingen, ook in deze zaak geoordeeld dat er geen reden is om aan te nemen dat de verweren omtrent de verjaring doel treffen.
tussenpersoon
4.8.
[gedaagde] heeft de overeenkomsten met Dexia afgesloten via de tussenpersoon Spaar Select. Tussen partijen is niet in geschil dat de tussenpersoon niet beschikte over de voor beleggingsadvieswerkzaamheden noodzakelijke vergunning. In de prejudiciële beslissing van 10 juni 2022 [3] heeft de Hoge Raad uitgelegd in welke gevallen Dexia heeft gecontracteerd in strijd met het verbod van artikel 41 NR 1999 (dan wel met het daarmee materieel overeenkomende artikel 25 NR 1995). Daarvan is volgens de Hoge Raad sprake als de afnemer een effectenleaseovereenkomst is aangegaan nadat de daarbij optredende tussenpersoon (zonder te beschikken over de daarvoor benodigde vergunning), tevens – naar Dexia wist of behoorde te weten – als financieel adviseur is opgetreden door advies te geven. Dexia stelt dat het gegeven beleggingsadvies naar het destijds geldende Europese recht niet vergunningplichtig was. In het vonnis van de rechtbank Overijssel van 22 juni 2021 (ECLI:NL:RBOVE:2021:2548), dat heeft geleid tot de hiervoor genoemde prejudiciële beslissing van de Hoge Raad van 10 juni 2022, heeft de rechtbank toegelicht, onder verwijzing naar een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 15 oktober 2019 (ECLI:NL:GHARL:2019:8462), dat en waarom geen sprake is van strijd met het toepasselijke Europese recht. Er is geen reden om thans anders te oordelen. De Hoge Raad heeft, zoals (de gemachtigden van) partijen bekend is, bepaald dat het moet gaan om een gepersonaliseerde aanbeveling, waarbij een aantal omstandigheden zijn genoemd, die bij de beoordeling daarvan van belang kunnen zijn. Ook indien niet wordt vastgesteld dat die omstandigheden zich voordoen, bestaat de mogelijkheid dat de tussenpersoon toch een gepersonaliseerde aanbeveling heeft gedaan als door de Hoge Raad bedoeld, namelijk een aanbeveling die is voorgesteld als geschikt voor de betrokken afnemer ook als dat onder omstandigheden als een ‘verkooppraatje’ kan worden gekarakteriseerd.
4.9.
De stelplicht en bewijslast dat de tussenpersoon [gedaagde] heeft geadviseerd en dat Dexia wetenschap had of behoorde te hebben van het feit dat de tussenpersoon [gedaagde] , anders dan in algemene zin, een persoonlijk en specifiek op dit product toegesneden advies heeft verstrekt, rusten op [gedaagde] als de partij die zich op de rechtsgevolgen van het onrechtmatig handelen van Dexia beroept. De door [gedaagde] gestelde feiten en omstandigheden dienen voldoende concreet te zijn en zo mogelijk voorzien van onderbouwing. Voor zover Dexia de gestelde feiten en omstandigheden betwist, dient die betwisting eveneens voldoende gemotiveerd te zijn.
Bij de beoordeling of de stellingen voldoende concreet en onderbouwd zijn en of het verweer voldoende gemotiveerd is weegt mee dat beide partijen al zeer lange tijd – in elk geval sinds de opt-out door [gedaagde] in 2007 – weten dat over de totstandkoming van de overeenkomst en de afwikkeling daarvan een gerechtelijke procedure gevoerd zal (kunnen) worden, zodat van hen verlangd mag worden de voor hun procespositie relevante informatie en stukken te hebben verzameld en bewaard.
4.10.
[gedaagde] stelt over de feitelijke gang van zaken het volgende:
In 1998 heeft [gedaagde] een Gianni Romme Effect op advies van Spaar Select afgesloten. Er is hiervoor een vrouwelijke adviseur bij [gedaagde] thuis geweest. Ongeveer een jaar later heeft dezelfde adviseur contact opgenomen met [gedaagde] over het feit dat het Gianni Romme Effect zeer goed liep vanwege de hoge koers van de daarbij behorende aandelen. De adviseur heeft aan [gedaagde] aangegeven dat [gedaagde] er goed aan zou doen om de overeenkomst daarom te beëindigen omdat dit tot een zeer hoge opbrengst zou leiden. Kort daarop is [gedaagde] benaderd door een andere (mannelijke) adviseur van Spaar Select. Deze adviseur heeft gevraagd of hij bij [gedaagde] thuis kon langskomen om te adviseren over het opbouwen van meer vermogen. [gedaagde] heeft hiermee ingestemd. Haar echtgenoot, [naam 1] , was bij het adviesgesprek aanwezig. Tijdens het huisbezoek is met de adviseur gesproken over de financiële situatie van [gedaagde] . Daarnaast is gesproken over het lopende Gianne Romme Effect. Tijdens het gesprek hebben [gedaagde] en haar echtgenoot aangegeven graag meer vermogen op te willen bouwen zodat zij een aanvulling zouden opbouwen op hun pensioen. De adviseur heeft aangegeven dat het Allround Sparen het geschikte product voor deze doelstelling was. De adviseur heeft aan [gedaagde] geadviseerd om het Gianni Romme Effect stop te zetten en de opbrengst hieruit in te leggen in het Allround Sparen product. Aan de hand van rekenvoorbeelden liet de adviseur zien hoe hoog de opbrengst zou worden als [gedaagde] de gehele opbrengst opnieuw zou investeren, ditmaal in het Allround Sparen product. Deze rekenvoorbeelden spiegelden een zeer rooskleurig beeld voor waarbij absoluut geen rekening werd gehouden met negatieve koersresultaten. De risico's die onlosmakelijk zijn verbonden met effectenleaseproducten heeft de adviseur niet benoemd. Indien [gedaagde] had geweten van de risico’s was zij deze overeenkomsten nooit aangegaan. [gedaagde] vertrouwde erop dat de adviseur deskundig was en dat het advies zou helpen bij het opbouwen van vermogen voor haar pensioen. Met die gedachte heeft [gedaagde] het advies opgevolgd. Het Gianne Romme Effect is vroegtijdig beëindigd en de opbrengst is gebruikt voor de vooruitbetaling van twee Allround Sparen overeenkomsten. Na de beëindiging van het Gianne Romme Effect bleek dat de opbrengst uit het Gianne Romme Effect € 11.518,33 te bedragen, waardoor dit niet voldoende was om de volledige vooruitbetaling van beide overeenkomsten te voldoen. [gedaagde] heeft op een later moment nog uit eigen middelen € 10.263,11 bijbetaald.
4.11.
[gedaagde] heeft, ter onderbouwing van haar stellingen, gewezen op de volgende stukken die in het geding zijn gebracht:
- een kopie van de overeenkomst Gianni Romme Effect van 14 oktober 1998 met contractnummer [contractnummer 1] , voorzien van het adviseursnummer:
[adviseursnummer 1] Spaar Select B.V.,- een kopie van de overeenkomst Allround Sparen met vooruitbetaling van 27 september 1999 met contractnummer [contractnummer 2] , voorzien van het adviseursnummer:
[adviseursnummer 2] - Spaar Select B.V.,- een kopie van de overeenkomst Allround Sparen met vooruitbetaling van 28 september 1999 met contractnummer [contractnummer 3] , voorzien van het adviseursnummer:
[adviseursnummer 2] - Spaar Select B.V.
4.12.
Met deze feitelijke uiteenzetting en stukken heeft [gedaagde] voldoende onderbouwd gesteld dat sprake is geweest van vergunningplichtige advisering. Dexia heeft de door [gedaagde] geschetste gang van zaken slechts in algemene termen betwist. Dexia had echter meer concreet moeten maken dat en waarom volgens haar destijds geen sprake is geweest van advisering. Zo had Dexia moeten uiteenzetten op welke wijze de overeenkomsten in haar visie tot stand waren gekomen. Dexia heeft weliswaar erop gewezen dat zij op geen enkele wijze betrokken is geweest bij het contact tussen [gedaagde] en de adviseur van de tussenpersoon, maar dat kan Dexia niet baten. Voor zover Dexia daardoor in bewijsnood is, komt dat voor haar rekening en risico. Niet alleen had zij zoals hiervoor is overwogen eerder bewijs kunnen verzamelen maar daarbij komt dat Dexia destijds ervan heeft afgezien om eigen voorlichting te geven aan potentiële klanten en gebruik heeft gemaakt van deze tussenpersoon voor de afzet van haar producten. Dit terwijl het voor haar als aan toezicht onderworpen effecteninstelling verboden was om van die tussenpersoon cliënten aan te nemen aan wie adviezen waren verstrekt. Het had op haar weg gelegen om daarop controle uit te oefenen en ervoor te zorgen dat zij wel over concrete informatie beschikte over de totstandkoming van een contract en de daarbij betrokken (medewerker van de) tussenpersoon. [4] Daarom wordt uitgegaan van de juistheid van de door [gedaagde] geschetste gang van zaken nu Dexia deze onvoldoende heeft weersproken. Aan bewijslevering wordt niet toegekomen.
wetenschap Dexia
4.13.
[gedaagde] stelt dat Dexia wist, althans behoorde te weten, dat de tussenpersoon Spaar Select een op de persoon van [gedaagde] toegesneden beleggingsadvies heeft gegeven. Dexia betwist dit. Hoewel in dit geval niet is gebleken dat Dexia concrete wetenschap heeft gehad van de advisering van de tussenpersoon aan [gedaagde] , had zij behoren te weten dat [gedaagde] door de tussenpersoon is geadviseerd. [5]
aansprakelijkheid Dexia4.14. Nu Dexia ondanks het voorgaande toch met [gedaagde] de overeenkomsten is aangegaan, heeft zij jegens [gedaagde] onrechtmatig gehandeld. Dit moet Dexia zwaar worden aangerekend. Weliswaar zijn aan [gedaagde] omstandigheden toerekenbaar die tot de schade hebben bijgedragen, maar vanwege de uiteenlopende ernst van de gemaakte fouten, eist de billijkheid in beginsel dat de vergoedingsplicht van Dexia geheel in stand blijft. [6] Weliswaar kunnen er situaties zijn waarin voldoende reden is om een deel van de schade op grond van artikel 6:101 BW voor rekening van de afnemer te doen komen, maar in dit geval zijn dergelijke feiten en omstandigheden niet aanwezig. De schade komt dan ook geheel voor rekening van Dexia.
conclusie4.15. Uit het voorgaande volgt dat niet ten volle kan worden vastgesteld dat Dexia niets meer aan [gedaagde] is verschuldigd. Wat Dexia nog wel aan [gedaagde] is verschuldigd, kunnen partijen inmiddels berekenen. De voor vergoeding in aanmerking komende schade bestaat uit de door de afnemer betaalde inleg (termijnbetalingen en eventuele aflossingen) en het niet vergoede gedeelte van de (fictieve) restschuld. Daarnaast dient rekening gehouden te worden met te verrekenen genoten voordelen, waaronder dividenduitkeringen, fiscale voordelen en een eventueel in aanmerking te nemen batig saldo uit voorgaande overeenkomsten. Uit de stukken valt niet op te maken op welk moment overeenkomst Ⅰ precies is beëindigd. Duidelijk is wel dat deze overeenkomst, binnen een jaar voordat de twee andere overeenkomsten zijn afgesloten, met een batig saldo is geëindigd. Dit batig saldo mag als voordeel worden verrekend. Het feit dat het bedrag van de eindafrekening van overeenkomst Ⅰ is aangewend voor de vooruitbetaling van de twee andere overeenkomsten leidt niet tot een ander oordeel. Het door Dexia overgelegde financiële overzicht is voor het overige door [gedaagde] niet of onvoldoende gemotiveerd betwist. [gedaagde] verzoekt Dexia jaaropgaven te verstrekken terwijl [gedaagde] wordt geacht zelf over deze stukken te beschikken. Voor zover het overzicht onvolledig is voor de berekening van hetgeen [gedaagde] nog tegoed heeft, dient Dexia de gegevens aan te vullen.
In het geval reeds eerder een schadevergoeding door Dexia is betaald, geldt ten aanzien van de verrekening daarvan hetgeen is overwogen in de beslissing van de Rechtbank Amsterdam van 25 november 2021 (ECLI:NL:RBAMS:2021:7910).
De wettelijke rente is verschuldigd over het door Dexia te restitueren bedrag volgens de uitgangspunten als geformuleerd in HR 1 mei 2015 (ECLI:NL: HR:2015:1198) en HR 3 februari 2017 (ECLI:NL:HR:2017:164). Een vergoeding voor buitengerechtelijke kosten is niet aan de orde. Niet gebleken is dat er meer of andere werkzaamheden aan de orde zijn geweest dan die, welke genoemd zijn in het arrest van de Hoge Raad van 12 april 2019, ECLI:NL:HR:2019:590.
4.16.
Gelet op het voorgaande behoeven de overige verweren van [gedaagde] niet inhoudelijk besproken te worden. De vorderingen van Dexia zullen worden toegewezen als na te melden. Omdat [gedaagde] inhoudelijk gelijk krijgt is Dexia aan te merken als de in overwegende mate in het ongelijk te stellen partij. Dexia zal dan ook worden veroordeeld in de proceskosten (inclusief nakosten). De proceskosten van [gedaagde] worden begroot op:
- salaris gemachtigde € 542,00 (2 x tarief € 271,00)
- nakosten
€ 135,00
Totaal € 677,00.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
verklaart voor recht dat Dexia niets meer aan [gedaagde] verschuldigd is, nadat is overgegaan tot uitbetaling van de schadevergoeding als onder 4.15. weergegeven,
5.2.
veroordeelt Dexia in de proceskosten, die aan de zijde van [gedaagde] tot en met heden worden vastgesteld op € 677,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als Dexia niet tijdig aan de veroordeling voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet Dexia ook de kosten van betekening betalen,
5.3.
verklaart de veroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. Swildens, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 15 februari 2024 in tegenwoordigheid van de griffier.

Voetnoten

1.In het bijzonder gaat het om de arresten van de Hoge Raad van 28 maart 2008 (ECLI:NL:HR:2008:BC2837), 5 juni 2009 (ECLI:NL:HR:2009:BH 2815), 29 april 2011 (ECLI:NL:HR:2011:BP4003), 3 februari 2017 (ECLI:NL:HR: 2017:164) en 12 april 2019 (ECLI:NL:HR:2019:590) en de arresten van het gerechtshof Amsterdam van 1 december 2009 (ECLI:NL: GHAMS:2009:BK4981) en 1 april 2014 (ECLI:NL:GHAMS:2014:1135).
2.zie onder meer gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 3 november 2020 ECLI:NL:GHARL:2020:8992, gerechtshof Amsterdam, 25 januari 2021, ECLI:NL:GHAMS:2021:1462 en gerechtshof Den Bosch 10 januari 2023, ECLI:NL:GHSHE:2023:23.
3.Hoge Raad 10 juni 2022, ECLI :NL:HR:2022:862.
4.Vergelijk gerechtshof Arnhem Leeuwarden 16 mei 2023 ECLI:NL:GHARL:2023:4177.
5.Hoge Raad 9 juni 2023, ECLI:NL:HR:2023:882.
6.Hoge Raad 2 september 2016, ECLI:NL:HR:2016:2012 r.o. 5.6 en 5.7. Deze lijn is nadien bevestigd in de arresten van de Hoge Raad van 12 oktober 2018, ECLI:NL:HR:2018:1935, en van 10 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:862.