ECLI:NL:RBZWB:2024:1869

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
14 maart 2024
Publicatiedatum
20 maart 2024
Zaaknummer
10041110 EL 22-24 (E)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • G. van Dijk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Effectenleaseovereenkomst en onrechtmatige advisering door tussenpersoon

In deze zaak, behandeld door de kantonrechter G. van Dijk van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gaat het om een effectenleaseovereenkomst die door [naam 1] en [naam 2] is afgesloten met Dexia Nederland B.V. De zaak betreft de vraag of Dexia onrechtmatig heeft gehandeld door de overeenkomst aan te gaan, terwijl de tussenpersoon, Spaar Select, niet beschikte over de benodigde vergunning voor beleggingsadvies. De eisende partijen, [naam 1] en [naam 2], hebben gesteld dat zij door de tussenpersoon onjuist zijn geadviseerd over de risico's van de effectenleaseovereenkomst, wat heeft geleid tot financiële schade. De rechtbank heeft vastgesteld dat Dexia haar zorgplicht heeft geschonden en dat er een causaal verband bestaat tussen de onrechtmatige daad van Dexia en de schade die [naam 1] en [naam 2] hebben geleden. De rechtbank heeft Dexia veroordeeld tot schadevergoeding, vermeerderd met wettelijke rente, en heeft de proceskosten aan de zijde van de eisende partijen toegewezen. De vordering van Dexia in reconventie is afgewezen.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Bergen op Zoom
Zaaknummer: 10041110 EL 22-24
vonnis van de kantonrechter van 14 maart 2024,
in de zaak van
[naam 1] ,
en
[naam 2] ,
beiden wonende te [plaats] , [gemeente] ,
eisende partijen in conventie,
verwerende partijen in reconventie,
gemachtigde: mr. G. van Dijk, Leaseproces,
tegen
de besloten vennootschap DEXIA NEDERLAND B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in reconventie,
gemachtigde: USG Legal Professionals.
Partijen worden hierna afzonderlijk [naam 1] , [naam 2] en Dexia en [naam 1] en [naam 2] gezamenlijk [naam 1 en naam 2] (mannelijk enkelvoud) genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 5 augustus 2022;
  • de conclusie van antwoord in conventie en van eis in reconventie;
  • de conclusie van repliek in conventie en van antwoord in reconventie tevens houdende incidentele conclusie ex artikel 843a Rv;
  • de conclusie van antwoord in het incident tevens houdende de conclusie van dupliek in conventie en van repliek in reconventie;
  • de conclusie van repliek in het incident tevens houdende conclusie van dupliek in reconventie, tevens akte uitlating producties;
1.2.
Ten slotte is partijen meegedeeld dat vonnis wordt gewezen.

2.2. De feiten

2.1.
[naam 1] heeft de volgende leaseovereenkomst (hierna: overeenkomst I.) ondertekend waarop hij als lessee stond vermeld, met als wederpartij (de rechtsvoorgangster van) Dexia:
Nr.
Contractnr.
Datum
Naam overeenkomst
I.
[nummer 1]
21-12-2000
Pensioen Effect zonder Herbelegging Vooruitbetaling
2.1.1.
[naam 2] heeft de volgende leaseovereenkomst (hierna: overeenkomst II.) ondertekend waarop zij als lessee stond vermeld, met als wederpartij (de rechtsvoorganger van) Dexia:
Nr.
Contractnr.
Datum
Naam overeenkomst
II.
[nummer 2]
21-12-2000
Pensioen Effect zonder Herbelegging Vooruitbetaling
2.2.
Dexia heeft met betrekking tot de overeenkomsten een eindafrekening opgesteld met het volgende resultaat:
Nr.
Datum eindafrekening
Resultaat
Betaald
I.
15-04-2004
- € 8.176,40
Ja
II.
15-04-2004
- € 8.176,40
Ja
2.3.
Volgens opgave van Dexia heeft [naam 1 en naam 2] op grond van de onder 2.1. genoemde overeenkomsten – al dan niet bij wijze van vooruitbetaling – in totaal een bedrag van € 26.077,20 aan maandtermijnen en een bedrag van € 16.352,80 wegens restschuld aan Dexia betaald. Volgens die opgave heeft [naam 1 en naam 2] € 3.490,87 aan dividenden ontvangen en € 849,16 aan fiscaal voordeel genoten. Op 18 januari 2012 heeft Dexia ten aanzien van overeenkomst I. een bedrag van € 7.626,81 aan [naam 1] uitgekeerd, volgens Dexia tweederde van de restschuld inclusief reeds verschenen rente.
2.4.
De gemachtigde van [naam 1 en naam 2] , Leaseproces, heeft bij brief van 13 maart 2008 de nietigheid, vernietiging, dan wel ontbinding van de overeenkomst ingeroepen op grond van misbruik van omstandigheden, wanprestatie, dwaling, onrechtmatige daad en/of misleidende reclame. Tevens wordt het recht voorbehouden daartoe ook andere gronden nog aan te voeren.

3.De vordering en het verweer in conventie, in reconventie en in het incident

3.1.
[naam 1 en naam 2] vordert (samengevat) dat de kantonrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
- in het incident:
 Dexia ex artikel 843a Rv zal veroordelen het aanvraagformulier van overeenkomst I. en haar versie van de ondertekende overeenkomsten aan [naam 1 en naam 2] te verstrekken,
- in de hoofdzaak:
 voor recht zal verklaren dat Dexia onrechtmatig heeft gehandeld jegens [naam 1 en naam 2] en/of toerekenbaar is tekort geschoten,
 voor recht zal verklaren dat [naam 1 en naam 2] schade heeft geleden als gevolg van het onrechtmatig handelen van Dexia en Dexia gehouden is die schade te vergoeden,
 Dexia zal veroordelen tot voldoening aan [naam 1 en naam 2] van al datgene dat [naam 1 en naam 2] aan Dexia heeft betaald onder de overeenkomsten, vermeerderd met de wettelijke rente daarover,
 Dexia zal veroordelen tot betaling van de buitengerechtelijke kosten van [naam 1 en naam 2] , althans een door deze rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag, met rente,
 Dexia zal veroordelen in de proceskosten en de nakosten, met rente.
3.2.
Dexia voert verweer tegen de vorderingen. Het verweer mondt uit in een tegenvordering, waarbij Dexia vordert (samengevat) dat de kantonrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad voor zover de wet zulks toelaat:
 voor recht zal verklaren dat Dexia, na betaling aan [naam 1 en naam 2] van een bedrag van € 5.450,93, te vermeerderen met wettelijke rente, althans een door deze rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag, met betrekking tot de tussen haar en [naam 1 en naam 2] gesloten overeenkomsten met nummers [nummer 2] en [nummer 1] , aan al haar verplichtingen heeft voldaan en derhalve niets meer aan [naam 1 en naam 2] verschuldigd is,
 [naam 1 en naam 2] zal veroordelen in de proceskosten.
3.3.
Op de stellingen en verweren van partijen zal voor zover nodig hierna nader worden ingegaan.
4. Beoordeling van de vorderingen in conventie, in reconventie en in het incidentalgemeen4.1. Het gaat in deze zaak om een financieel product dat tussen 1990 en 2003 in Nederland ongeveer één miljoen keer is verkocht, namelijk een effectenleaseovereenkomst. Kenmerk van dit product is, dat de afnemer van het product met geleend geld belegt. Na het instorten van de aandelenmarkt zijn vele afnemers geconfronteerd met restschulden en andere verliezen. In de afgelopen 15 à 20 jaar zijn in Nederland hierover duizenden procedures gevoerd, waarbij Dexia vaak één van de procespartijen was. Door belangenbehartigers van afnemers en vertegenwoordigers van aanbieders van deze producten is, in het kader van de WCAM, een regeling getroffen, die bij beschikking van het Gerechtshof Amsterdam van 25 januari 2007 algemeen verbindend is verklaard. Enkele tienduizenden afnemers hebben deze regeling niet geaccepteerd en tijdig een opt-out-verklaring ingediend, onder wie [naam 1 en naam 2] .
4.2.
De procedures hebben geleid tot veel jurisprudentie, waaronder verschillende richtinggevende arresten van de Hoge Raad. Deze jurisprudentie is bij de gemachtigden van partijen bekend. [1] Deze jurisprudentie wordt bij de beoordeling van de vorderingen als leidraad genomen. Door partijen zijn geen (althans onvoldoende) bijzondere omstandigheden gesteld die in deze zaak een afwijking daarvan rechtvaardigen.
4.3.
Toepassing van deze jurisprudentie leidt in het onderhavige geval tot de volgende conclusies:
er is sprake van huurkoop;
er is geen sprake van dwaling, misleidende reclame en/of misbruik van omstandigheden; evenmin is er sprake van (ver)nietig(baar)heid krachtens de Wck;
Dexia heeft haar bijzondere zorgplichten geschonden, in elk geval de waarschuwingsplicht, en daardoor onrechtmatig gehandeld;
[naam 1 en naam 2] heeft schade geleden, bestaande uit betaalde termijnen en restschuld;
er is voldoende causaal verband aanwezig tussen de hiervoor bedoelde schade en de onrechtmatige daad van Dexia.
verjaring
4.4.
Dexia stelt dat een eventuele vordering van [naam 1 en naam 2] inmiddels is verjaard. Dit verweer wordt niet gevolgd. In de jurisprudentie zijn bestendige oordelen te vinden voor wat betreft de stellingen en verweren van partijen die zien op de verjaring. [2] Voor zover in deze zaak geen andere, afwijkende standpunten zijn ingenomen door één van de partijen, wordt op de aan (de gemachtigden van) partijen bekende overwegingen, ook in deze zaak geoordeeld dat er geen reden is om aan te nemen dat de verweren omtrent de verjaring doel treffen.
tussenpersoon
4.5.
[naam 1 en naam 2] heeft de overeenkomsten met Dexia afgesloten via de tussenpersoon Hypotheek Select / Spaar Select B.V. (hierna: Spaar Select). Zoals bekend is Hypotheek Select een handelsnaam van Spaar Select. Tussen partijen is niet in geschil dat de tussenpersoon niet beschikte over de voor beleggingsadvieswerkzaamheden noodzakelijke vergunning. In de prejudiciële beslissing van 10 juni 2022 [3] heeft de Hoge Raad uitgelegd in welke gevallen Dexia heeft gecontracteerd in strijd met het verbod van artikel 41 NR 1999 (dan wel met het daarmee materieel overeenkomende artikel 25 NR 1995). Daarvan is volgens de Hoge Raad sprake als de afnemer een effectenleaseovereenkomst is aangegaan nadat de daarbij optredende tussenpersoon (zonder te beschikken over de daarvoor benodigde vergunning), tevens – naar Dexia wist of behoorde te weten – als financieel adviseur is opgetreden door advies te geven. Dexia stelt dat het gegeven beleggingsadvies naar het destijds geldende Europese recht niet vergunningplichtig was. In het vonnis van de rechtbank Overijssel van 22 juni 2021 (ECLI:NL:RBOVE:2021:2548), dat heeft geleid tot de hiervoor genoemde prejudiciële beslissing van de Hoge Raad van 10 juni 2022, heeft de rechtbank toegelicht, onder verwijzing naar een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 15 oktober 2019 (ECLI:NL:GHARL:2019:8462), dat en waarom geen sprake is van strijd met het toepasselijke Europese recht. Er is geen reden om thans anders te oordelen. De Hoge Raad heeft, zoals (de gemachtigden van) partijen bekend is, bepaald dat het moet gaan om een gepersonaliseerde aanbeveling, waarbij een aantal omstandigheden zijn genoemd, die bij de beoordeling daarvan van belang kunnen zijn. Ook indien niet wordt vastgesteld dat die omstandigheden zich voordoen, bestaat de mogelijkheid dat de tussenpersoon toch een gepersonaliseerde aanbeveling heeft gedaan als door de Hoge Raad bedoeld, namelijk een aanbeveling die is voorgesteld als geschikt voor de betrokken afnemer ook als dat onder omstandigheden als een ‘verkooppraatje’ kan worden gekarakteriseerd.
4.6.
De stelplicht en bewijslast dat de tussenpersoon [naam 1 en naam 2] heeft geadviseerd en dat Dexia wetenschap had of behoorde te hebben van het feit dat de tussenpersoon [naam 1 en naam 2] , anders dan in algemene zin, een persoonlijk en specifiek op dit product toegesneden advies heeft verstrekt, rusten op [naam 1 en naam 2] als de partij die zich op de rechtsgevolgen van het onrechtmatig handelen van Dexia beroept. De door [naam 1 en naam 2] gestelde feiten en omstandigheden dienen voldoende concreet te zijn en zo mogelijk voorzien van onderbouwing. Voor zover Dexia de gestelde feiten en omstandigheden betwist, dient die betwisting eveneens voldoende gemotiveerd te zijn.
Bij de beoordeling of de stellingen voldoende concreet en onderbouwd zijn en of het verweer voldoende gemotiveerd is weegt mee dat beide partijen al zeer lange tijd – in elk geval sinds de opt-out door [naam 1 en naam 2] in 2007 – weten dat over de totstandkoming van de overeenkomsten en de afwikkeling daarvan een gerechtelijke procedure gevoerd zal (kunnen) worden, zodat van hen verlangd mag worden de voor hun procespositie relevante informatie en stukken te hebben verzameld en bewaard.
4.7.
[naam 1 en naam 2] stelt over de feitelijke gang van zaken het volgende:
Ongeveer een jaar voor het aangaan van de twee Pensioen Effect overeenkomsten was [naam 1 en naam 2] in contact gekomen met een adviseur van Spaar Select. te weten de heer [adviseur 1] (hierna: [adviseur 1] ). [adviseur 1] was een kennis van de werkgever van [naam 1] en zodoende is [naam 1 en naam 2] met [adviseur 1] in contact gekomen. [adviseur 1] kwam betrouwbaar en deskundig op [naam 1 en naam 2] over. Met [adviseur 1] is gesproken over de financiële situatie en wensen van [naam 1 en naam 2] Hierbij kwam het inkomen en de hypothecaire situatie van [naam 1 en naam 2] ter sprake. Daarnaast is gesproken over de wens van [naam 1 en naam 2] om met 55-jaar te stoppen met werken. [adviseur 1] adviseerde [naam 1 en naam 2] om zijn hypotheek te verhogen en het vrijgekomen geld in een depot van Delta Lloyd te storten. Vanuit het depot werd dan op jaarbasis een bedrag van NLG 9.000,- onttrokken om de premie van een Delta Lloyd lijfrentepolis te betalen. Deze constructie was uitgedacht en geadviseerd door [adviseur 1] om de wens van [naam 1 en naam 2] om eerder te stoppen met werken te kunnen realiseren. [naam 1 en naam 2] vertrouwde op het advies van [adviseur 1] en heeft het advies van [adviseur 1] opgevolgd. Er is een hypothecaire lening van NLG 104.000,- afgesloten. In 2000 heeft een andere adviseur van Spaar Select, te weten [adviseur 2] (hierna: [adviseur 2] ) contact opgenomen met [naam 1 en naam 2] [adviseur 2] was in de plaats getreden van [adviseur 1] . Deze adviseur is vervolgens meerdere malen bij [naam 1 en naam 2] thuis geweest. [adviseur 2] was door het eerdere contact van [naam 1 en naam 2] al op de hoogte van de financiële situatie. Daarnaast is nog wel gesproken over het inkomen, de rendement rekening, de dividendrekening en de spaarloonregeling van [naam 1 en naam 2] Ook is de hypothecaire situatie van [naam 1 en naam 2] besproken. [adviseur 2] bracht [naam 1 en naam 2] eind 2000 op de hoogte dat, vanwege een wijziging in de belastingwetgeving ten aanzien van de aftrek van lijfrentepremies, het beoogde doelvermogen om eerder te kunnen stoppen met werken niet meer realiseerbaar was via de huidige constructie, te meer er voor de periode 55 jaar - 65 jaar geen pensioen meer werd opgebouwd en het eerder beoogde vermogen slechts 50% omvatte van het bestaande inkomen. Om die reden adviseerde [adviseur 2] om het door [adviseur 1] opgestelde financiële planning aan te passen. [adviseur 2] gaf na dit gesprek aan dat hij het een en ander voor [naam 1 en naam 2] op papier zou zetten. [adviseur 2] is vervolgens vertrokken om een persoonlijk financieel plan op te stellen en heeft deze tijdens een opvolgend huisbezoek mondeling met [naam 1 en naam 2] besproken. Uit het plan blijkt dat het inkomen en de functie van [naam 1 en naam 2] met [adviseur 2] zijn besproken. Tevens blijkt uit het plan dat met [adviseur 2] is gesproken over de rendement rekening, de dividendrekening en de spaarloonregeling van [naam 1 en naam 2] . Daarnaast blijkt uit het plan dat is gesproken over de hypothecaire situatie van [naam 1 en naam 2] Hierbij is ook de eerder geadviseerde hypothecaire lening van NLG 104.000,- opgenomen in het plan. Vervolgens is door [adviseur 2] opgenomen in het plan dat de financiële planning van [adviseur 1] een start was om de wens om eerder te kunnen stoppen met werken. [adviseur 2] adviseerde aan [naam 1 en naam 2] om een wijziging in de financiële planning door te voeren. [adviseur 2] adviseerde aan [naam 1 en naam 2] om het beleggingsdepot bij Delta Lloyd, alsmede de jaarlijkse premie in de Delta Lloyd lijfrentepolis af te vlakken. [adviseur 2] had een nieuw advies voor [naam 1 en naam 2] om alsnog het benodigde doelvermogen te bereiken, waarbij ook een oplossing voor de periode 55 - 65 jaar werd gerealiseerd. [naam 1 en naam 2] diende een groot deel van het Delta Lloyd be!eggingsdepot op te nemen en tezamen met aanwezig spaartegoed op een rendement rekening op een depot te storten bij Bank Labouchere waaruit maandelijks een bedrag werd onttrokken om twee Pensioen Effect overeenkomsten van Bank Labouchere te betalen. Onder het kopje "Financiële Planning Spaar Select" is door [adviseur 2] benoemd dat [naam 1 en naam 2] op basis van de vorige financiële planning een extra hypotheek heeft opgenomen van NLG 104.000,- en hiervan NLG 100.000,- in een beleggingsdepot van Delta Lloyd heeft gestort. Hiervan stond in 2000 nog NLG 82.000,- in het beleggingsdepot. [adviseur 2] adviseerde om NLG 28.000,- in het depot te laten staan. Voorts diende het beleggingsdepot bij Delta Lloyd deels in stand gehouden te worden om jaarlijks een bedrag van NLG 2.283,- (het nog aftrekbare bedrag voor de belastingen) te onttrekken om de lijfrentepolis van Delta Lloyd (waarvoor de jaarpremie werd verlaagd) te voldoen. Bij een depotrendement van 9% kon [naam 1] 16 jaar lang een bedrag van NLG 2.283,- zonder dat het depot zou leeglopen. Na 16 jaar zou het bedrag van NLG 29.000,- nog steeds op het beleggingsdepot staan. Het beleggingsdepot bij Delta Lloyd, het depot bij Bank Labouchere, het toekomstig opgebouwde kapitaal van de Delta Lloyd lijfrentepolis en het toekomstig opgebouwde kapitaal uit de Pensioen Effect overeenkomsten, zouden bij 55 jaar het benodigde kapitaal opleveren om dan te kunnen stoppen met werken, waarbij ook een voorziening was getroffen om de periode 55 - 65 jaar te overbruggen qua inkomen, maar ook qua misgelopen pensioenopbouw. [adviseur 2] liet voor het Pensioen Effect rekenvoorbeelden zien van het kapitaal dat opgebouwd zou worden. Uit deze overeenkomsten zou na 16 jaar op basis van een 12,5% rendement per jaar een belastingvrije uitkering van NLG 347.391,94 volgen. Daarom was het Pensioen Effect het geschikte product voor [naam 1 en naam 2] [adviseur 2] sprak zeer lovend over het product. De risico's zijn geheel niet besproken. [naam 1 en naam 2] wist niet dat het Pensioen Effect in werkelijkheid een grote lening was en zijn investering voornamelijk (verschuldigde) rente was. Het was [naam 1 en naam 2] niet duidelijk dat hij zijn investering geheel kon verliezen en zelfs nog een restschuld kon overhouden. Daar heeft [adviseur 2] niet over gesproken. Indien [naam 1 en naam 2] op de hoogte was van de risico's dan had hij de overeenkomsten niet afgesloten.
Uiteindelijk adviseerde [adviseur 2] mondeling om de inleg van de Pensioen Effect overeenkomsten vooruit te betalen in plaats van maandelijks te betalen, zoals benoemd in het plan. Het advies van de vooruitbetaling blijkt tevens uit het aanvraagformulier welke door [adviseur 2] is ingevuld in de woonplaats van [naam 1 en naam 2] weet niet meer wat de reden is geweest dat de Pensioen Effect overeenkomsten uiteindelijk voor vijf jaar zijn vooruitbetaald in plaats van dat deze uit een depot van Bank Labouchere werden betaald. Mogelijk is deze verwarring ontstaan vanwege het beleggingsdepot dat bij Delta Lloyd liep. Er is geen beleggingsdepot bij Bank Labouchere afgesloten. Ook in het gesprek om het Financieel Plan te bespreken zijn de risico' s en de werkelijke aard van de Pensioen Effect overeenkomsten onbesproken gelaten. [naam 1 en naam 2] had geen ervaring met beleggen en geen kennis van complexe financiële producten. [naam 1 en naam 2] vertrouwde op de deskundigheid van [adviseur 2] en heeft het advies van [adviseur 2] opgevolgd. [naam 1 en naam 2] heeft twee Pensioen Effect overeenkomsten met een vooruitbetaling van NLG 28.733,29 per overeenkomst afgesloten. Deze overeenkomsten zijn wel vooruitbetaald uit gelden die afkomstig waren uit het deels tot uitkering laten komen van de Delta Lloyd belegginsdepot. [adviseur 2] heeft vervolgens diverse formulieren ter ondertekening voorgelegd, waaronder de aanvraagformulieren van de twee Pensioen Effect overeenkomsten. Deze heeft [adviseur 2] vervolgens aan Bank Labouchere toegezonden. Vervolgens zijn de twee overeenkomsten Pensioen Effect ter ondertekening aan [naam 1 en naam 2] voorgelegd.
4.8.
[naam 1 en naam 2] heeft, ter onderbouwing van zijn stellingen, voor zover van belang, gewezen op de volgende stukken die in het geding zijn gebracht:
- een kopie van het aanvraagformulier Aandelenlease van 18 december 2000 op naam van [naam 2] , voorzien van de handgeschreven naam van [adviseur 2] en contractnummer [nummer 2] evenals het logo van Spaar Select, en waarop [ATP-nummer] is ingevuld,
- twee kopieën van de overeenkomst Pensioen Effect zonder Herbelegging Vooruitbetaling van 22 december 2000 met respectievelijk contractnummers [nummer 2] en [nummer 1] , voorzien van het adviseursnummer:
[ATP-nummer] -Hypotheek Select B.V.,
- een kopie van een persoonlijk financieel plan op naam van [naam 1 en naam 2] , voorzien van het logo van Spaar Select en opgesteld door adviseur [adviseur 2] .
4.9.
Met deze feitelijke uiteenzetting en stukken heeft [naam 1 en naam 2] voldoende onderbouwd gesteld dat sprake is geweest van vergunningplichtige advisering. Dexia heeft de door [naam 1 en naam 2] geschetste gang van zaken slechts in algemene termen betwist. Dexia had echter meer concreet moeten maken dat en waarom volgens haar destijds geen sprake is geweest van advisering. Zo had Dexia moeten uiteenzetten op welke wijze de overeenkomsten in haar visie tot stand waren gekomen. Dexia heeft weliswaar erop gewezen dat zij op geen enkele wijze betrokken is geweest bij het contact tussen [naam 1 en naam 2] en de adviseur van de tussenpersoon, maar dat kan Dexia niet baten. Voor zover Dexia daardoor in bewijsnood is, komt dat voor haar rekening en risico. Niet alleen had zij zoals hiervoor is overwogen eerder bewijs kunnen verzamelen maar daarbij komt dat Dexia destijds ervan heeft afgezien om eigen voorlichting te geven aan potentiële klanten en gebruik heeft gemaakt van deze tussenpersoon voor de afzet van haar producten. Dit terwijl het voor haar als aan toezicht onderworpen effecteninstelling verboden was om van die tussenpersoon cliënten aan te nemen aan wie adviezen waren verstrekt. Het had op haar weg gelegen om daarop controle uit te oefenen en ervoor te zorgen dat zij wel over concrete informatie beschikte over de totstandkoming van een contract en de daarbij betrokken (medewerker van de) tussenpersoon. [4] Daarom wordt uitgegaan van de juistheid van de door [naam 1 en naam 2] geschetste gang van zaken nu Dexia deze onvoldoende heeft weersproken. Aan bewijslevering wordt niet toegekomen.
wetenschap Dexia
4.10.
[naam 1 en naam 2] stelt dat Dexia wist, althans behoorde te weten, dat de tussenpersoon Spaar Select een op de persoon van [naam 1 en naam 2] toegesneden beleggingsadvies heeft gegeven. Dexia betwist dit. Hoewel in dit geval niet is gebleken dat Dexia concrete wetenschap heeft gehad van de advisering van de tussenpersoon aan [naam 1 en naam 2] , had zij behoren te weten dat [naam 1 en naam 2] door de tussenpersoon is geadviseerd. [5]
aansprakelijkheid Dexia4.11. Nu Dexia ondanks het voorgaande toch met [naam 1 en naam 2] de overeenkomsten is aangegaan, heeft zij jegens [naam 1 en naam 2] onrechtmatig gehandeld. Dit moet Dexia zwaar worden aangerekend. Weliswaar zijn aan [naam 1 en naam 2] omstandigheden toerekenbaar die tot de schade hebben bijgedragen, maar vanwege de uiteenlopende ernst van de gemaakte fouten, eist de billijkheid in beginsel dat de vergoedingsplicht van Dexia geheel in stand blijft. [6] Weliswaar kunnen er situaties zijn waarin voldoende reden is om een deel van de schade op grond van artikel 6:101 BW voor rekening van de afnemer te doen komen, maar in dit geval zijn dergelijke feiten en omstandigheden niet aanwezig. De schade komt dan ook geheel voor rekening van Dexia.
vorderingen van [naam 1 en naam 2]4.12. De door [naam 1 en naam 2] gevorderde verklaringen voor recht zullen daarom worden toegewezen, in die zin dat voor recht wordt verklaard dat Dexia onrechtmatig jegens [naam 1 en naam 2] heeft gehandeld door [naam 1 en naam 2] als cliënt te accepteren terwijl zij behoorde te weten dat de tussenpersoon [naam 1 en naam 2] niet alleen als klant aanbracht maar [naam 1 en naam 2] tevens persoonlijk had geadviseerd en de tussenpersoon geen vergunning daarvoor bezat.
4.13.
De als gevolg hiervan door [naam 1 en naam 2] geleden schade kunnen partijen inmiddels berekenen. De voor vergoeding in aanmerking komende schade bestaat uit de door de afnemer betaalde inleg (termijnbetalingen en eventuele aflossingen) en het niet vergoede gedeelte van de (fictieve) restschuld. Daarnaast dient rekening gehouden te worden met te verrekenen genoten voordelen, waaronder dividenduitkeringen, fiscale voordelen en een eventueel in aanmerking te nemen batig saldo uit voorgaande overeenkomsten. Een en ander volgens het door Dexia overgelegde financiële overzicht waarvan de juistheid door [naam 1 en naam 2] niet of onvoldoende gemotiveerd is betwist. Niet in geschil is dat het fiscale voordeel € 849,16 bedraagt. In het geval reeds eerder een schadevergoeding door Dexia is betaald, geldt ten aanzien van de verrekening daarvan hetgeen is overwogen in de beslissing van de Rechtbank Amsterdam van 25 november 2021 (ECLI:NL:RBAMS:2021:7910). De wettelijke rente is verschuldigd over het door Dexia te restitueren bedrag volgens de uitgangspunten als geformuleerd in HR 1 mei 2015 (ECLI:NL: HR:2015:1198) en HR 3 februari 2017 (ECLI:NL:HR:2017:164, r.o. 3.6.3).
Een vergoeding voor buitengerechtelijke kosten is niet aan de orde. Niet gebleken is dat er meer of andere werkzaamheden aan de orde zijn geweest dan die, welke genoemd zijn in het arrest van de Hoge Raad van 12 april 2019, ECLI:NL:HR:2019:590.
4.14.
Gelet op het voorgaande behoeven de andere door [naam 1 en naam 2] aangevoerde gronden geen nadere bespreking.
de incidentele vordering
4.15.
[naam 1 en naam 2] vordert Dexia ex artikel 843a Rv te veroordelen om [naam 1 en naam 2] het aanvraagformulier van overeenkomst I. en de bij Dexia in bezit zijnde versie van de ondertekende overeenkomsten aan [naam 1 en naam 2] te verstrekken. Uit het voorgaande volgt dat [naam 1 en naam 2] in het gelijk zal worden gesteld. Hij heeft dan ook geen belang meer bij deze stukken in deze procedure, zodat de vordering zal worden afgewezen. De kosten van het incident worden als na te melden gecompenseerd.
vorderingen Dexia
4.16.
Gelet op de beoordeling in conventie worden de vorderingen van Dexia afgewezen.
proceskosten
4.17.
Omdat [naam 1 en naam 2] inhoudelijk gelijk krijgt, is Dexia aan te merken als de in het ongelijk te stellen partij. Dexia zal worden veroordeeld in de proceskosten (inclusief nakosten) aan de zijde van [naam 1 en naam 2] gevallen. De proceskosten van [naam 1 en naam 2] worden begroot op:
- dagvaarding € 125,03
- griffierecht € 86,00
- salaris gemachtigde € 542,00 (2 x tarief € 271,00)
- nakosten
€ 135,00
Totaal € 888,03 en in reconventie op nihil.
4.18.
De gevorderde rente over de proceskosten zal als na te melden worden toegewezen.

5.Beslissing

De kantonrechter
in het incident
5.1.
wijst de vordering af,
5.2.
compenseert de proceskosten,
in conventie
5.3.
verklaart voor recht dat Dexia onrechtmatig jegens [naam 1 en naam 2] heeft gehandeld door [naam 1 en naam 2] als cliënt te accepteren terwijl zij behoorde te weten dat de tussenpersoon [naam 1 en naam 2] niet alleen als klant aanbracht maar [naam 1 en naam 2] tevens persoonlijk had geadviseerd en de tussenpersoon geen vergunning daarvoor bezat,
5.4.
veroordeelt Dexia om aan [naam 1 en naam 2] te betalen de schade, vermeerderd met de wettelijke rente daarover zoals weergegeven in r.o. 4.13.,
5.5.
veroordeelt Dexia in de proceskosten van € 888,03, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als Dexia niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet Dexia ook de kosten van betekening betalen,
5.6.
veroordeelt Dexia in de wettelijke rente over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn voldaan,
5.7.
verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad,
5.8.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in reconventie
5.9.
wijst de vorderingen af,
5.10.
veroordeelt Dexia in de kosten van de procedure, aan de zijde van [naam 1 en naam 2] gevallen, tot op heden begroot op nihil.
Aldus gewezen door mr. Van Dijk, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 14 maart 2024 in tegenwoordigheid van de griffier.

Voetnoten

1.In het bijzonder gaat het om de arresten van de Hoge Raad van 28 maart 2008 (ECLI:NL:HR:2008:BC2837), 5 juni 2009 (ECLI:NL:HR:2009:BH 2815), 29 april 2011 (ECLI:NL:HR:2011:BP4003), 3 februari 2017 (ECLI:NL:HR: 2017:164) en 12 april 2019 (ECLI:NL:HR:2019:590) en de arresten van het gerechtshof Amsterdam van 1 december 2009 (ECLI:NL: GHAMS:2009:BK4981) en 1 april 2014 (ECLI:NL:GHAMS:2014:1135).
2.zie onder meer gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 3 november 2020 ECLI:NL:GHARL:2020:8992, gerechtshof Amsterdam, 25 januari 2021, ECLI:NL:GHAMS:2021:1462 en gerechtshof Den Bosch 10 januari 2023, ECLI:NL:GHSHE:2023:23.
3.Hoge Raad 10 juni 2022, ECLI :NL:HR:2022:862.
4.Vergelijk gerechtshof Arnhem Leeuwarden 16 mei 2023 ECLI:NL:GHARL:2023:4177.
5.Hoge Raad 9 juni 2023, ECLI:NL:HR:2023:882.
6.Hoge Raad 2 september 2016, ECLI:NL:HR:2016:2012 r.o. 5.6 en 5.7. Deze lijn is nadien bevestigd in de arresten van de Hoge Raad van 12 oktober 2018, ECLI:NL:HR:2018:1935, en van 10 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:862.